ECLI:NL:TNORSHE:2020:13 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/46

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2020:13
Datum uitspraak: 20-04-2020
Datum publicatie: 05-06-2020
Zaaknummer(s): SHE/2019/46
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met schorsing als notaris
Inhoudsindicatie: De klacht van het BFT bestaat uit de volgende onderdelen. I.        Onzorgvuldig handelen bij het passeren van het testament, het levenstestament en de algehele volmacht van moeder. De onzorgvuldigheid zit hem volgens het BFT in: A.     onvoldoende onderzoek naar de wilsbekwaamheid van moeder; B.     onvoldoende onderzoek naar de onafhankelijke wilsvorming van moeder; C.     schending van de informatieplicht; D.     onzorgvuldig handelen. II.     Onzorgvuldig handelen bij de afwikkeling van verschillende boedeldossiers. De onzorgvuldigheid zit hem volgens het BFT in: A.     onvoldoende communicatie/voortvarendheid/zorgvuldigheid; B.     schending van de informatieplicht/belehrung; C.     onzorgvuldige dossiervoering. De kamer verklaart alle klachtonderdelen gegrond. Naar het oordeel van de kamer zijn de feiten waarvan de notaris in de klachtonderdelen I A tot en met I D een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt zo ernstig dat een schorsing in de uitoefening van het ambt passend is. Het feit dat de door het BFT ingediende klachtonderdelen II A tot en met II C - die volgens het BFT met name illustratief zijn - gegrond worden verklaard, sterkt de kamer in het oordeel over de op te leggen maatregel. De kamer legt een schorsing voor de duur van twee weken op.

Klachtnummer    : SHE/2019/46

Datum uitspraak : 20 april 2020

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

Bureau Financieel Toezicht (hierna: het BFT),

gevestigd in Utrecht,

gemachtigden: de heer mr. R. Wisse en mevrouw mr. Y. Oortwijn-Schilthuizen,

tegen

[de notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats],

gemachtigde: de heer mr. E.J.M. Rosier, advocaat in Maastricht.

1.          De procedure

1.1.       De kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) heeft op 5 augustus 2019 een klaagschrift met bijlagen ontvangen van het BFT, gedateerd 1 augustus 2019. Het BFT heeft daarin klachten geformuleerd tegen de notaris.

1.2.       De notaris heeft een verweerschrift ingediend, dat door de kamer is ontvangen op 7 oktober 2019.

1.3.       De kamer heeft het BFT bij e-mailbericht van 30 januari 2020 gevraagd nog enkele stukken toe te sturen. Bij brief van 3 februari 2020 heeft het BFT de opgevraagde stukken ingediend.

1.4.       Bij e-mailbericht van 6 februari 2020 heeft de gemachtigde van de notaris de producties 1 tot en met 6B ingediend.

1.5.       Bij brief van 6 februari 2020 heeft het BFT een nader stuk ingediend.

1.6.       De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 17 februari 2020, waarbij namens het BFT de heer mr. R. Wisse en mevrouw mr. Y. Oortwijn-Schilthuizen zijn verschenen. Ook de notaris en zijn gemachtigde zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest. Partijen hebben hun visie op de klacht over en weer toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities die zij aan de kamer hebben overhandigd.

2.          De feiten

2.1.       De notaris is vanaf [datum] 1988 tot en met [datum] 2008 werkzaam geweest als kandidaat- notaris. Per [datum] 2008 is hij benoemd als notaris met als vestigingsplaats [naam vestigingsplaats].  

2.2.       Mevrouw [naam] (hierna: moeder) is in [maand] 1940 geboren in [geboorteplaats] en bezat de Franse nationaliteit. Zij verbleef sinds 2015 in Nederland. Aanvankelijk woonde zij bij haar dochter, mevrouw [naam] (hierna: de dochter). Later is moeder opgenomen in verpleeghuis [naam verpleeghuis] in [plaatsnaam] (hierna: het verpleeghuis). Het verpleeghuis is een particuliere zorginstelling die gespecialiseerde dementiezorg biedt.

2.3.       De partner van de dochter, de heer [naam] (hierna: de huisarts), was de behandelend huisarts van moeder en een goede kennis van de notaris.

2.4.       Op 3 mei 2016 heeft de notaris een bespreking gehad met de dochter en de huisarts over een ten behoeve van moeder op te maken testament, levenstestament en algehele volmacht.

2.5.       In de gespreksaantekeningen van de notaris staat vermeld dat de dochter per 16 maart 2016 was benoemd als bewindvoerder en mentor van (het vermogen van) moeder en dat moeder op dat moment verbleef in het verpleeghuis.

2.6.       Naar aanleiding van de bespreking met de dochter en de huisarts heeft de notaris ten behoeve van moeder concepten opgesteld voor een testament, een levenstestament en een algehele volmacht. De notaris heeft een concept van het testament en het levenstestament bij e-mailbericht van 30 mei 2016 aan de dochter gestuurd.

2.7.       Op 13 juni 2016 heeft de notaris in aanwezigheid van de dochter en de huisarts een bespreking gehad met moeder en de akte van haar testament, levenstestament en algehele volmacht (hierna ook: de drie akten) gepasseerd.

Bij dit testament heeft moeder de dochter tot haar enige erfgenaam en tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder van haar nalatenschap benoemd. Voor het geval de dochter deze functie niet zou kunnen of willen waarnemen, heeft moeder de huisarts tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder benoemd.

Bij het levenstestament heeft moeder de dochter, en voor het geval zij geen gebruik zou kunnen of willen maken van de volmacht de huisarts, aangewezen tot algemeen gevolmachtigde in de zin van artikel 3:62 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De dochter mocht moeder op grond van deze volmacht in al haar hoedanigheden vertegenwoordigen in alle zaken en namens moeder alle rechtshandelingen verrichten op het gebied van het burgerlijk recht, het belastingrecht, het procesrecht en elk ander rechtsgebied voor zover de wet dat toestaat. Verder heeft moeder bij het levenstestament volmacht gegeven aan de dochter, en voor het geval zij geen gebruik zou kunnen of willen maken van de volmacht de huisarts, om in moeders behandelingsrelatie met medische hulpverleners de niet-vermogensrechtelijke belangen van moeder als patiënt te behartigen in de zin van artikel 7:465 lid 5 BW, indien moeder naar het oordeel van een hulpverlener niet meer in staat zou zijn tot een redelijke waardering van haar eigen belangen. Ten slotte bevat het levenstestament ook een behandelverbod en een euthanasieverklaring.

Bij de algehele volmacht heeft moeder de dochter alle nodige volmachten verleend, in het bijzonder op het gebied van beheer en administratie, belegging en beschikking, ter leen opnemen en ter leen verstrekken van gelden, borgtocht, optreden in rechte, afwikkeling van nalatenschappen en aannemen van schenkingen. 

2.8.       In de drie akten van 13 juni 2016 staat vermeld dat moeder op het adres van de dochter woont. In de akten staat ook het volgende vermeld:

GEEN TOLK/VERTALING

[Moeder] verklaarde aan mij, notaris, hetwelk ik constateerde, dat zij de taal van deze akte voldoende verstaat en dat zij geen vertaling door een beëdigde tolk zoals bedoeld in artikel 42 lid 1 van de Wet op het notarisambt nodig heeft.”

2.9.       Moeder is op [datum] 2016 overleden in het verpleeghuis.

2.10.      De dochter is op [datum] 2016 getrouwd met de huisarts.

2.11.      Begin [jaar] verschenen in de media berichten over [inhoud berichten].

2.12.      Deze berichtgeving en de omstandigheid dat afzonderlijke klagers in 2017 en 2018 tuchtklachten tegen de notaris hadden ingediend bij de kamer, heeft voor het BFT aanleiding gevormd om op basis van zijn toezichthoudende taak, omschreven in artikel 110 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna), op 11 juni 2018 een onderzoek in te stellen bij de notaris.

2.13.      Het BFT heeft zijn onderzoeksbevindingen vastgelegd in een rapportage van 9 mei 2019 (hierna: het onderzoeksrapport). De klacht van het BFT tegen de notaris is gebaseerd op deze onderzoeksbevindingen.

3.          De klacht

3.1.       De klacht bestaat uit de volgende onderdelen.

I.        Onzorgvuldig handelen bij het passeren van het testament, het levenstestament en de algehele volmacht van moeder. De onzorgvuldigheid zit hem volgens het BFT in:

A.     onvoldoende onderzoek naar de wilsbekwaamheid van moeder;

B.     onvoldoende onderzoek naar de onafhankelijke wilsvorming van moeder;

C.     schending van de informatieplicht;

D.     onzorgvuldig handelen.

II.     Onzorgvuldig handelen bij de afwikkeling van verschillende boedeldossiers. De onzorgvuldigheid zit hem volgens het BFT in:

A.     onvoldoende communicatie/voortvarendheid/zorgvuldigheid;

B.     schending van de informatieplicht/belehrung;

C.     onzorgvuldige dossiervoering.

3.2.       De notaris heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna aan de orde komen.

4.          De beoordeling

Norm

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen. De tuchtrechter toetst of het handelen en/of nalaten van de betrokken notaris in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of de betrokken notaris voldoende zorg in acht heeft genomen ten opzichte van de (rechts-)personen voor wie hij/zij optreedt en of daarbij is gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.       De kamer zal hierna ingaan op de verschillende klachtonderdelen, te beginnen met klachtonderdeel I B.

Klachtonderdeel I B (onafhankelijke wilsvorming)

4.3.       De vraag is aan de orde of de notaris voldoende heeft gewaarborgd dat moeder haar wil op onafhankelijke wijze - zonder beïnvloeding van de dochter en/of de huisarts - aan de notaris heeft kunnen overbrengen. Deze vraag moet mede worden bezien in het licht van het feit dat het notariaat het, getuige de vermelding op de website van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB), als zijn plicht beschouwt om financiële uitbuiting van ouderen te voorkomen en terug te dringen. In verband hiermee overweegt de kamer dat het tot de kernverantwoordelijkheid van een notaris behoort om te waken voor een vrije en onafhankelijke wilsvorming van degene die een testament maakt. Een notaris dient dan ook al het nodige te doen om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene bij het vormen en uiten van zijn of haar wil niet op ongewenste wijze is beïnvloed door (de aanwezigheid van) een derde. Een notaris heeft de vrijheid om te bepalen op welke wijze hij/zij uitvoering geeft aan deze verantwoordelijkheid.

4.4.       Het BFT heeft gewezen op het KNB-stappenplan Financieel misbruik ouderen van april 2013, dat vermeldt dat een notaris in bepaalde omstandigheden alert moet zijn op (financieel) misbruik van ouderen. Volgens het BFT had de notaris in de in het onderzoeksrapport vermelde omstandigheden aanleiding moeten zien voor nader onderzoek naar de onafhankelijke wilsvorming van moeder. Het onderzoeksrapport vermeldt hierover het volgende:

“     -       Het verzoek tot het opmaken van de akten kwam van mevrouw (…) (dochter), derhalve niet van [moeder] (testatrice, volmachtgever) zelf;

-          Niet blijkt uit gespreksaantekeningen dat [de notaris] [moeder] zelf over de opstelling van  de akten, de bepalingen in de akten of de gevolgen daarvan heeft gesproken;

-          [Moeder] stond onder bewind;

-          [Moeder] was dementerend en verbleef in een verzorgingshuis voor dementerenden;

-          De bespreking heeft blijkens gespreksaantekeningen plaatsgevonden met belanghebbenden bij de akten, te weten de dochter (erfgenaam, waarbij overige kinderen van [moeder] werden onterfd) en de huisarts/schoonzoon (partner van dochter).

-          Huisarts/schoonzoon verkrijgt via het testament, hoewel volgens artikel 4:59 BW onwaardig om te erven, alsnog een financieel belang bij het overlijden van [moeder].”

Door ondanks deze omstandigheden geen nader onafhankelijk onderzoek te (laten) doen, heeft de notaris volgens het BFT niet vastgesteld dat de inhoud van de drie akten de onafhankelijke wil van moeder weerspiegelde, noch dat zij overzag wat de (vergaande) gevolgen van de akten waren, zoals vergaande bevoegdheden in volmachten, een behandelverbod en een euthanasieverzoek. Daarmee heeft de notaris de aanmerkelijke kans aanvaard dat de dochter en/of de huisarts mogelijk misbruik maakten van moeder.

4.5.       De notaris voert aan dat hij voldoende heeft gewaakt voor een vrije en onafhankelijke wilsvorming van moeder en hij wijst ter motivering van zijn standpunt - kort gezegd - op wat hij ten aanzien van klachtonderdeel I A (zie rechtsoverweging 4.11.) heeft aangevoerd.

4.6.       De kamer is van oordeel dat de notaris onvoldoende alert is geweest op de mogelijkheid van beïnvloeding van moeder door de dochter en/of de huisarts. Bij dit oordeel spelen met name de volgende omstandigheden een rol.

-          De dochter heeft de notaris benaderd voor het opmaken van een testament, een levenstestament en een algehele volmacht voor moeder.

-          De daarop gevolgde bespreking heeft met alleen de dochter en de huisarts plaatsgevonden.

-          De concept-akten zijn vervolgens alleen aan de dochter toegezonden.

-          Het bespreken en passeren van de drie akten heeft in aanwezigheid van de dochter en de huisarts op dezelfde dag plaatsgevonden.

Gelet op deze omstandigheden acht de kamer geen waarborg aanwezig om mogelijk ongewenste beïnvloeding door de dochter en/of de huisarts tegen te gaan. Bij het passeren van deze akten, maar óók (of vooral) bij het bespreken van deze akten, had een mogelijke beïnvloeding van derden moeten worden voorkomen door moeder onder vier ogen te spreken. Vaststaat dat de notaris moeder op geen enkel moment onder vier ogen heeft gesproken over het testament, het levenstestament en de algehele volmacht.

4.7.       Op grond van het voorgaande zal klachtonderdeel I B gegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel I A (wilsbekwaamheid)

4.8.       De vraag is aan de orde of de notaris voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van moeder. Bij de beoordeling van deze vraag stelt de kamer voorop dat als uitgangspunt geldt dat iedereen aan wie op grond van de wet de bekwaamheid daartoe niet is ontzegd rechtshandelingen kan verrichten, zoals het maken van een testament. Een notaris moet in beginsel zijn/haar ministerie (dienst) verlenen en moet op verzoek van de betrokken cliënt doen wat nodig is om bijvoorbeeld een testament in een akte vast te leggen. Zoals bij elke akte rust daarbij op een notaris een zwaarwegende zorgplicht om te onderzoeken of is voldaan aan de in de wet gestelde vereisten voor het intreden van de rechtsgevolgen die worden beoogd met de rechtshandelingen die in de akte zijn opgenomen. In dat kader moet een notaris onder meer nagaan of de betrokken cliënt in staat is zich een op een rechtsgevolg gerichte wil te vormen in de zin van het bepaalde bij artikel 3:33 BW en dat de inhoud en de gevolgen van een te ondertekenen akte daarmee in overeenstemming zijn.

4.9.       Een notaris moet bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de betrokken cliënt primair uitgaan van zijn/haar eigen waarneming als niet bekend is, en er ook geen aanwijzingen zijn, dat de cliënt lijdt aan een ziekte die de wilsbekwaamheid kan beïnvloeden. Daarbij heeft een notaris een redelijke beoordelingsvrijheid. Bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid van de cliënt is in het algemeen verder onderzoek aangewezen. Het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening (hierna: het Stappenplan) biedt hiervoor een handreiking. In het Stappenplan staan indicatoren vermeld die aanleiding kunnen vormen voor een nadere beoordeling van de wilsbekwaamheid. Indien een notaris - ook al heeft hij/zij kennis van het bestaan van één of meerdere indicatoren - geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van de cliënt, behoeft het Stappenplan niet te worden gevolgd. Daarbij zal het in belangrijke mate aankomen op zowel de inhoud van de gesprekken die een notaris met de cliënt voert, als de wijze waarop de cliënt zich daarbij presenteert.

4.10.      Het BFT heeft onder meer gesteld dat de volgende in het onderzoeksrapport vermelde  omstandigheden voor de notaris aanleiding hadden moeten vormen om meer onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van moeder en extra zorgvuldig te zijn:

“      -       Het verzoek tot het opmaken van de akten kwam van (…) (dochter), derhalve niet van [moeder] zelf;

-          [Moeder] was woonachtig in een tehuis voor dementerenden;

-          [Moeder] stond reeds onder bewind;

-          [De notaris] was blijkens [zijn] dossieraantekeningen op de hoogte van de dementie van [moeder];

-          Niet blijkt uit gespreksaantekeningen dat [de notaris] [moeder] zelf heeft gesproken. (…)

-          Niet blijkt dat [moeder], als Française, in haar leven woonachtig in Frankrijk of in de tijd daarvoor toen zij in Duitsland woonde, de Nederlandse taal voldoende machtig was. Ook u vond het nodig met haar in het Duits te spreken.”

4.11.      De notaris voert aan dat hij niet twijfelde aan de wilsbekwaamheid van moeder. De dochter heeft hem opdracht gegeven tot het opstellen van het testament, het levenstestament en de algehele volmacht. De verlangde dienstverlening was volgens de notaris “rechttoe rechtaan”. Voor zover de notaris kon overzien werden er geen belangen van derden geraakt. Veel ouderen vragen hun kinderen notariële zaken namens hen te regelen en veel ouderen beschikken niet over een eigen e-mailadres. Dat de opdracht van de dochter kwam en zij verzocht om de concepten naar haar e-mailadres te sturen, gaf daarom geen aanleiding tot bijzondere aandacht. Dat de dochter in het testament tot enig erfgenaam werd benoemd, was evenmin opmerkelijk. Volgens de notaris wist iedereen die de dochter kende niet beter dan dat zij het enige kind van moeder was. De reden dat dochter expliciet tot enig erfgenaam moest worden benoemd en de dochter in het testament een passage over de onterving van andere kinderen wenste, was dat de dochter vreesde dat er van de kant van de manipulatieve en gewelddadige ex-partner van moeder wel eens claims bij de toekomstige nalatenschap neergelegd zouden kunnen worden met een beroep op legitieme aanspraken van (vermeende) andere kinderen.

De notaris heeft moeder voor het eerst gesproken in [maand] 2015 op de verjaardag van de dochter. Hij had toen de indruk dat moeder volkomen in staat was haar wil te bepalen. Bovendien had de notaris het volste vertrouwen in het oordeel van de huisarts. De huisarts heeft de notaris meerdere malen geadviseerd, indien de notaris twijfelde over de wilsbekwaamheid van cliënten. De notaris ging er daarom van uit dat de huisarts hem wel zou hebben geïnformeerd, indien moeder niet in staat zou zijn geweest om haar wil te bepalen. Voor het passeren van de drie akten op 13 juni 2016 heeft de notaris naar eigen zeggen anderhalf tot twee uur uitgetrokken. Hij heeft voorafgaande aan het passeren van de akten uitgebreid met moeder gesproken over haar leven (geboorteplaats, woonplaatsen, mannen, banen enzovoorts). Uit dit gesprek heeft de notaris afgeleid dat zij wilsbekwaam was. Volgens de notaris wist moeder bovendien welke dag het was en ook wist moeder precies wat zij op het notariskantoor kwam doen. Vervolgens heeft de notaris moeder uitgebreid geïnformeerd over de inhoud van de te passeren akten. Dit heeft de notaris in de Duitse taal gedaan, die hij als zijn moedertaal beheerst en die door moeder werd gebezigd. De dochter en de huisarts zijn bij het gesprek en het passeren van de akten aanwezig geweest. De notaris erkent dat dat achteraf gezien misschien anders had gemoeten, maar volgens de notaris maakte de aanwezigheid van de dochter en de huisarts in dit geval niet uit, omdat er in de drie akten geen belangen van derden werden geraakt. Dat moeder door de notaris terecht als wilsbekwaam is beoordeeld, blijkt volgens de notaris ook uit het feit dat het definitieve testament op verzoek van moeder is aangepast. Moeder wenste, in afwijking van het concept-testament, dat de passage over de onterving van andere kinderen uit het testament werd gehaald en dat is gebeurd. Moeder wist volgens de notaris precies waar zij voor tekende. Dat het vermogen van moeder onder bewind stond en zij in het verpleeghuis verbleef, deed hier niets aan af, aldus de notaris.

4.12.      De door de notaris geschetste gang van zaken met betrekking tot het bespreken en het passeren van het testament van moeder had naar het oordeel van de kamer bij de notaris twijfel moeten doen ontstaan over de wilsbekwaamheid van moeder. In dat verband is het volgende van belang.

-          De notaris wist dat moeder in een verpleeghuis voor dementerenden verbleef.

-          De notaris wist dat het vermogen van moeder onder bewind stond.

-          De notaris wist dat de dochter was benoemd tot mentor van moeder.

-          De afspraak met de notaris is niet door moeder, maar door de dochter gemaakt.

-          Bij het gesprek over het testament, het levenstestament en de algehele volmacht was moeder niet aanwezig.

-          De notaris heeft moeder voor het eerst over genoemde akten gesproken op de dag dat deze akten, in aanwezigheid van de dochter en de huisarts, werden gepasseerd.

Vast staat dat deze omstandigheden voor de notaris geen aanleiding waren om enig nader onderzoek te doen op grond waarvan hij gemotiveerd tot het oordeel kon komen dat moeder ten tijde van het passeren van het testament, het levenstestament en de algehele volmacht wilsbekwaam was. De notaris ging er naar eigen zeggen vanuit dat de huisarts - aan wie hij kennelijk niet heeft gevraagd of moeder wilsbekwaam was - hem wel had gewaarschuwd, indien moeder wilsonbekwaam zou zijn geweest. Nog los van het feit dat de kamer van oordeel is dat genoemde omstandigheden voor de notaris reden hadden moeten zijn om de wilsbekwaamheid van moeder nader te (laten) onderzoeken en nadere vragen te stellen, verliest de notaris uit het oog dat juist degene op wiens oordeel hij vertrouwde - namelijk de huisarts - een relatie had met de dochter en dat beiden een (in)direct (financieel) belang hadden bij genoemde akten.  

4.13.      Op grond van het voorgaande is de kamer van oordeel dat de notaris onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van moeder. Klachtonderdeel 1 A zal dus gegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel I C (informatieplicht)

4.14.      Het BFT verwijt de notaris dat hij jegens moeder niet aan zijn (in artikel 43 Wna neergelegde) informatieplicht heeft voldaan. Onder verwijzing naar de beslissing van het hof Amsterdam van 18 mei 2006 (ECLI:NL:GHAMS:2006:AX3649) stelt het BFT dat de notaris op grond van de volgende in het antwoord vermelde omstandigheden niet aan zijn informatieplicht jegens moeder heeft voldaan:

“Uit de vastgestelde feiten blijkt dat de notaris geen gesprek/bespreking met [moeder] als testatrice/volmachtgever heeft gevoerd over haar persoonlijke wensen ten aanzien van de inhoud van haar akten. Het (onder vier ogen) voeren van een bespreking met de partij bij de akte zelf, is uiteraard uitgangspunt. Het gaat hier bovendien over een uiterste wilsbeschikking en hoogstpersoonlijke wensen. Het gesprek dat de notaris wel heeft gevoerd over de drie akten heeft plaatsgevonden met derden, te weten de dochter en huisarts/schoonzoon, overigens belanghebbenden. Daarmee hebben uitsluitend de dochter en huisarts gedicteerd wat de inhoud van de akten van [moeder] diende te zijn. Weliswaar heeft de notaris aangegeven dat hij [moeder] wel op een (verjaardags-)feestje van de dochter heeft gesproken. Hiervan zijn echter geen aantekeningen beschikbaar, nog los van het feit dat een feestje niet de situatie lijkt om over onterving, behandelverboden en een euthanasieverzoek te spreken. Overigens heeft de notaris aangegeven dat hij toen alleen ‘over koetjes en kalfjes’ heeft gesproken.

Hoewel de notaris in de akten aangeeft dat [moeder] tijdig van de inhoud van de akte heeft kennis genomen, heeft de notaris geen concept-akten aan [moeder] verzonden. De notaris verklaart hierover (p. 11 conceptrapportage) dat de akten in concept aan de dochter zijn gemaild, in ‘de veronderstelling’ dat deze met [moeder] zouden worden besproken. Ook daarmee heeft de notaris gehandeld in strijd met artikel 43 Wna en komt de slotverklaring in de akten niet overeen met de feitelijke toedracht.

Ter vervulling van de informatieplicht geldt voorts voor notarissen op grond van artikel 42 Wna de verplichting een tolk in te schakelen, indien een verschijnende partij de taal van de akte niet voldoende verstaat. Er zijn diverse omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [moeder] de Nederlandse taal niet voldoende machtig was (mede gezien de lastige inhoud van de akten (onterving, volmachten, behandelverbod en euthanasieverzoek)):

-          [moeder] was geboren en getogen in Duitsland en heeft vervolgens in Frankrijk gewoond;

-          [moeder] blijkt volgens diverse verklaringen slechts de Duitse en Franse taal machtig te zijn;

-          De notaris sprak naar eigen zeggen Duits met haar;

-          De akten werden door de notaris bij het passeren ‘mondeling’ door hem in het Duits vertaald;

Doordat de notaris geen vertaling van de akte in het Duits of Frans heeft laten maken, noch een tolk is ingeschakeld, terwijl daar wel aanleiding voor was, heeft de notaris gehandeld in strijd met artikel 42 Wna.”

4.15.      De notaris voert aan dat hij heeft voldaan aan zijn informatieplicht jegens moeder. Hij heeft moeder naar eigen zeggen op 13 juni 2016 namelijk tot in de puntjes uitgelegd wat er in de drie akten stond vermeld. De notaris heeft hiervoor niet voor niets anderhalf tot twee uur uitgetrokken. De notaris wijst er op dat de Wna het, anders dan het BFT, niet heeft over het spreken of machtig zijn van de taal van de akte. Op grond van artikel 42 Wna moet een cliënt de taal van de akte voldoende verstaan en moet anders mede een tolk verschijnen. Volgens de notaris verstond moeder de taal van de akte en was een tolk dus niet verplicht. De notaris heeft de akten naar eigen zeggen in de Duitse taal (de moedertaal van zowel de notaris als moeder) aan moeder uitgelegd. Volgens de notaris wist moeder daardoor precies waar zij voor tekende.

4.16.      De kamer overweegt dat de informatie-/belehrungsplicht (artikel 43 lid 1 Wna) inhoudt dat de notaris zich ervan dient te vergewissen dat de verschijnende persoon de inhoud van de akte begrijpt en dat de akte de wil van de verschijnende persoon juist weergeeft. Het vervullen van deze verplichting behoort tot de essentie van het notariële ambt. De kamer is met het BFT van oordeel dat de notaris is tekortgeschoten aan bedoelde plicht, zijn zorgplicht en informatieplicht, te voldoen ten aanzien van de in het testament, het levenstestament en de algehele volmacht neergelegde inhoud. Bij dit oordeel speelt met name het volgende een rol.

a)      De notaris heeft op initiatief van de dochter een gesprek met haar en de huisarts gevoerd. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de notaris een concept opgemaakt van het testament, het levenstestament en de algehele volmacht.

b)      De notaris heeft vervolgens een concept van het testament en het levenstestament aan de dochter gestuurd.

c)      De notaris heeft geen rechtstreeks contact gezocht met moeder om haar van zijn bespreking met de dochter en de huisarts op de hoogte te stellen en moeder te vragen hoe zij tegen de (levens)testamentaire en volmacht bepalingen aankeek. De notaris heeft de inhoud van de drie akten niet vóór de dag van passeren geverifieerd bij moeder.

d)      Vast staat dat de moedertaal van moeder Duits was en dat zij de Nederlandse taal niet sprak en niet kon lezen. Bij het bespreken en passeren van de drie akten op 13 juni 2016 was geen tolk aanwezig.

De kamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat de notaris rondom de totstandkoming van het testament, het levenstestament en de algehele volmacht zijn zorgplicht, informatie- en belehrungsplicht jegens moeder heeft geschonden. Aangenomen dat het waar is dat de notaris extra tijd heeft uitgetrokken voor het bespreken en passeren van de (concept-)akten op 13 juni 2016, dan doet dat niets aan dit oordeel af. De notaris had vóór de dag van het passeren van de notariële akten bij moeder moeten verifiëren of zij de gevolgen van de akten overzag en hij had haar tijdig - dus ruim vóór 13 juni 2016, de dag waarop de akten werden gepasseerd - in de gelegenheid moeten stellen om kennis te nemen van de inhoud van de akten met een toelichting over de (juridische) gevolgen van de in de notariële akten opgenomen bepalingen, hetgeen de notaris heeft nagelaten. Door enkel en alleen af te gaan op informatie van de dochter en de huisarts en deze informatie niet voldoende te verifiëren bij moeder en met haar te bespreken, terwijl juist de dochter en de huisarts (indirect) (financieel) belang hadden bij de akten, heeft de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Verder overweegt de kamer dat een notaris mag aannemen dat hij/zij aan zijn/haar informatieplicht op juiste wijze heeft voldaan, indien hij/zij ervan overtuigd is dat de verschijnende personen hebben begrepen wat de inhoud van de akte is. Indien een partij - zoals in dit geval moeder - van buitenlandse komaf is (moeder had de Franse nationaliteit en haar moedertaal was Duits) en de Nederlandse taal niet machtig, dient bovendien op grond van artikel 42 lid 1 Wna een tolk te worden ingeschakeld. Anders dan de notaris meent, wordt met het woord “verstaan” in artikel 42 lid 1 Wna bedoeld dat de verschijnende persoon de taal van de akte begrijpt. Weliswaar blijkt uit de verklaring van de notaris dat hij de overtuiging bezat dat moeder had begrepen wat de inhoud van de akten was, maar de kamer stelt vast dat die overtuiging niet gefundeerd was, omdat moeder de Nederlandse taal niet kon lezen en spreken en de notaris het kennelijk nodig vond om de inhoud van de akten in het Duits aan moeder uit te leggen. Door geen vertaling van de akten in de Duitse taal te laten maken en evenmin een tolk in te schakelen, heeft de notaris in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 42 lid 1 Wna en niet voldaan aan de uit artikel 43 Wna voortvloeiende informatieplicht. Daaraan doet niet af dat de notaris zelf uitleg in de Duitse taal heeft gegeven.

4.17.      Op grond van het voorgaande zal klachtonderdeel I C gegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel I D (feitelijke onjuistheden in de drie akten)

4.18.      Onder verwijzing naar de beslissing van het hof Amsterdam van 30 mei 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:1928) stelt het BFT dat de notaris in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 17 Wna. Op grond van deze bepaling moet een notaris ervoor zorgen dat een akte geen feitelijke onjuistheden bevat, voor zover de notaris in de akte zelf omtrent de feiten verklaart. In de op 13 juni 2016 gepasseerde akten staan volgens het BFT de volgende twee feitelijke onjuistheden.

1)      In strijd met de werkelijke situatie is niet het feitelijke en officiële woonadres van moeder (te weten het adres van het verpleeghuis) in de akten opgenomen, maar het adres van de dochter.

2)      In strijd met de werkelijkheid is in elke akte onder het kopje “Geen tolk/vertaling” aangegeven dat moeder de Nederlandse taal voldoende machtig was. Deze mededeling rijmt niet met de taalachtergrond van moeder en het feit dat de notaris de akten bij het passeren mondeling in het Duits heeft vertaald en hij naar eigen zeggen ook tijdens een eerdere ontmoeting op een feestje Duits met moeder heeft gesproken.

De door de notaris op deze punten gegeven onjuiste voorstelling van zaken is volgens het BFT relevant, omdat deze punten belangrijke elementen zijn in het kader van de notariële onderzoeks- en belehrungsverplichtingen.

4.19.      De notaris voert aan dat hij het adres van moeder op 6 mei 2016 heeft gecheckt in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP). Moeder stond op dat moment ingeschreven op het adres van de dochter. Gezien de korte tijd tussen 6 mei 2016 en de dag van het passeren van de akten heeft de notaris het BRP-adres van moeder op 13 juni 2016 niet opnieuw gecheckt. De notaris wist dat moeder feitelijk in het verpleeghuis verbleef, maar heeft het hem bekende adres in de akten opgenomen. Achteraf is gebleken dat moeders adreswijziging naar het adres van het verpleeghuis per 23 mei 2016 is doorgevoerd in de BRP.  

Ten aanzien van de tweede vermeende feitelijke onjuistheid voert de notaris aan dat in de drie akten terecht staat vermeld dat moeder heeft verklaard en de notaris heeft geconstateerd dat moeder de Nederlandse taal voldoende verstaat en dat zij geen vertaling door een beëdigde tolk zoals bedoeld in artikel 42 lid 1 Wna nodig heeft. Op grond van artikel 42 Wna moet een cliënt de taal van de akte immers voldoende verstaan en moet anders mede een tolk verschijnen. Volgens de notaris verstond moeder de taal van de akten en was een tolk dus niet verplicht. Anders dan het BFT spreekt de Wna niet over het spreken of machtig zijn van de taal, aldus de notaris.

4.20.      De kamer stelt vast dat het in de drie akten opgenomen adres van moeder zowel feitelijk als volgens de BRP onjuist is. De notaris heeft erkend dat hij op de hoogte was van het feitelijke adres van moeder. Dat dit feitelijke adres op de dag van het passeren van de akten ook het BRP-adres van moeder was, had de notaris bij raadpleging van de BRP kort voorafgaand aan het passeren van de drie akten kunnen en moeten weten.

Ten aanzien van de in de akten opgenomen verklaring van moeder dat zij de Nederlandse taal voldoende verstaat en dus geen vertaling door een beëdigde tolk nodig heeft, verwijst de kamer naar hetgeen hiervoor al is overwogen onder 4.16. De kamer is van oordeel dat bedoelde verklaring feitelijk onjuist is.

4.21.      De kamer concludeert dat hiermee ook klachtonderdeel I D gegrond is.

Klachtonderdeel II (afwikkeling boedeldossiers)

4.22.      Het BFT heeft ook onderzoek gedaan naar de afwikkeling van boedeldossiers op het kantoor van de notaris. Mevrouw mr. [naam], zijnde een medewerker van de notaris en tevens zijn levenspartner (hierna: de medewerkster), is op zijn kantoor belast met de boedelafwikkeling. In vijf van de door haar behandelde dossiers zijn volgens het BFT normschendingen aangetroffen, waaruit blijkt van een onzorgvuldige boedelafwikkeling. Het gaat om de afwikkeling van de volgende boedels:

- de boedel van moeder (hierna: dossier 1);

- de boedel van de heer [naam] (hierna: dossier 2);

- de boedel van mevrouw [naam] (hierna: dossier 3);

- de boedel van de heer [naam] (hierna: dossier 4);

- de boedel van de heer [naam] (hierna: dossier 5).

Tussen partijen staat niet ter discussie dat de werkzaamheden van de medewerkster onder verantwoordelijkheid van de notaris hebben plaatsgevonden en dat de notaris ook de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid draagt voor het handelen van de medewerkster.

4.23.      Ter zitting is gebleken dat de klachtonderdelen I A tot en met I D de kern van de klacht zijn. Het BFT heeft namelijk aangegeven dat de klachtonderdelen II A tot en met II C met betrekking tot de afwikkeling van de boedeldossiers met name illustratief zijn voor de werkwijze van de notaris. De kamer zal deze laatste klachtonderdelen daarom kort bespreken en slechts inzoomen op een aantal in het oog springende dossiers.

A) schending zorgvuldigheid en voortvarendheid en onvoldoende communicatie

4.24.      Het BFT stelt dat een notaris bij de afwikkeling van een nalatenschap op regelmatige basis in contact moet zijn met de belanghebbenden. Cliënten mogen volgens het BFT ook vertrouwen op een voortvarende boedelafwikkeling. Het BFT is van oordeel dat de notaris in de dossiers 2, 3 en 5 niet zorgvuldig en/of voortvarend heeft gehandeld en onvoldoende heeft gecommuniceerd met belanghebbenden.

4.25.      De notaris voert in zijn algemeenheid aan dat hij van zijn voorganger ongeveer vijftig boedeldossiers heeft moeten overnemen. Dit betroffen geen eenvoudige, gladjes verlopende boedels. De notaris heeft naar eigen zeggen veel energie in deze boedels moeten steken om ze tot een goed einde te brengen. Ten aanzien van de onderzochte boedels erkent de notaris dat er soms voortvarender had moeten worden gehandeld. De notaris trekt zich dit verwijt van het BFT aan. Dat geldt volgens de notaris ook voor de zichtbare en dus voor derden controleerbare zorgvuldigheid in de afwikkeling van de boedels. De notaris heeft naar aanleiding van het concept-rapport van het BFT naar eigen zeggen al diverse administratieve verbeteringen in zijn organisatie doorgevoerd, die niet alleen moeten zorgen voor een betere transparantie naar de toezichthouder, maar ook voor een betere doorloopsnelheid.

4.26.      Hoewel partijen het over de exacte maand niet eens zijn, stelt de kamer vast dat in dossier 2 de laatste communicatie met de erfgenamen in juli of augustus 2015 heeft plaatsgevonden. De notaris voert ten aanzien van dit dossier aan dat destijds aan de betreffende opdrachtgever te kennen is gegeven dat de nog onder de notaris aanwezige gelden zullen worden besteed aan de door de notaris gemaakte vereffeningskosten en voor het overige aan de voormalige hypothecaire schuldeiser (hierna: de schuldeiser) zullen worden overgemaakt. In zijn antwoord geeft de notaris aan dat nog contact dient te worden opgenomen met de schuldeiser om te bespreken op welke wijze de gelden aan de schuldeiser moeten worden overgeboekt. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat hij inmiddels contact heeft gezocht met de schuldeiser en dat hij nu in afwachting is van de betaalinstructies. Na betaling van het restantbedrag aan de schuldeiser is dossier 2 volgens de notaris afgewikkeld.

Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de kamer niet in waarom de notaris ongeveer vijfeneenhalf jaar nodig heeft gehad om de schuldeiser te vragen naar betaalinstructies. Gesteld noch gebleken is van:

- concrete omstandigheden die in dit geval hebben geleid tot deze vertraging en tot het feit dat de notaris zo lang niet heeft gecommuniceerd met belanghebbenden; laat staan

- omstandigheden die niet aan de notaris kunnen worden toegerekend.

Gelet hierop is de kamer van oordeel dat de notaris onvoldoende zorgvuldig en voortvarend heeft gehandeld bij de afwikkeling van dossier 2.

4.27.      Klachtonderdeel II A zal alleen hierom al gegrond worden verklaard. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd ten aanzien van de dossiers 3 en 5 doet aan dit oordeel niets af. De kamer zal daarom - en met het oog op het onder 4.23. overwogene - niet nader ingaan op de dossiers 3 en 5.

B) schending informatie- en belehrungsplicht

4.28.      Op grond van artikel 43 Wna heeft een notaris een informatie- en belehrungsplicht. Volgens het BFT heeft de notaris in de dossiers 1 en 3 in strijd gehandeld met deze plicht. Zo stelt het BFT dat in dossier 1 geen toelichting of communicatie is aangetroffen over de verschillende wijzen van aanvaarding noch een toelichting over de rechten en plichten die een enig erfgenaamschap en de aanvaarding van een executeursbenoeming met zich brengen.

4.29.      De notaris erkent klachtonderdeel II B, voor zover deze betrekking heeft op dossier 1. In strijd met de gebruikelijke handelwijze op kantoor is in dit dossier volgens hem bijna alles mondeling besproken. Inmiddels beschikt de notaris naar eigen zeggen over een schriftelijke toelichting voor de executeur over de gevolgen van aanvaarding van de executele.

4.30.      Omdat de notaris heeft erkend dat hij in dossier 1 heeft gehandeld in strijd met zijn informatie-/belehrungsplicht, zal de kamer klachtonderdeel II B alleen hierom al gegrond verklaren. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd ten aanzien van dossier 3 zal de kamer met het oog op het onder 4.23. overwogene niet nader beoordelen.

C) onzorgvuldige dossiervorming

4.31.      Op grond van artikel 17 Wna heeft een notaris de plicht elk dossier naar behoren in te richten.

Het BFT stelt, onder verwijzing naar de beslissing van het hof Amsterdam van 4 februari 2014  (ECLI:NL:GHAMS:2014:265) dat in de dossiers 1, 3 en 4 niet is voldaan aan een deugdelijke dossierinrichting.

4.32.      De notaris verwijst ten aanzien van dossier 1 naar hetgeen hij onder klachtonderdeel II B al heeft opgemerkt. Dat het BFT hem verwijt dat er geen aantekeningen in het dossier zitten ten aanzien van andere legitimarissen snijdt volgens hem echter geen hout, omdat er geen andere legitimarissen zijn.

4.33.      De notaris heeft ten aanzien van dossier 1 niet zozeer weersproken dat sprake is van onzorgvuldige dossiervorming, al is hij het op een aantal punten niet eens met de bevindingen van het BFT. Omdat de notaris heeft erkend dat een schriftelijke vastlegging van de voorlichting aan erfgenaam en executeur had moeten plaatsvinden, zal de kamer klachtonderdeel II C alleen hierom al gegrond verklaren. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd ten aanzien van de dossiers 3 en 4 zal de kamer met het oog op het onder 4.23. overwogene niet nader beoordelen. 

Maatregel

4.34.      De vraag is welke op te leggen maatregel in dit geval passend is. Naar het oordeel van de kamer zijn de feiten waarvan de notaris in de klachtonderdelen I A tot en met I D een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt zo ernstig dat een schorsing in de uitoefening van het ambt passend is. Het feit dat de door het BFT ingediende klachtonderdelen II A tot en met II C - die volgens het BFT met name illustratief zijn - gegrond zullen worden verklaard, sterkt de kamer in het oordeel over de op te leggen maatregel. De kamer zal een schorsing voor de duur van twee weken opleggen.

Proc eskosten

4.35.      Nu de klacht gegrond wordt verklaard en aan de notaris een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer - gelet op het bepaalde bij 103b lid 1 onder b Wna en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat - aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 3.500,00. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de kamer moeten worden betaald. De notaris zal hiervoor een nota ontvangen van het LDCR.

5.          De beslissing

De kamer voor het notariaat:

5.1.       verklaart de klacht gegrond;

5.2.       legt aan de notaris de maatregel op van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van twee weken;

5.3.       veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.35. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, mr. P.M. Knaapen, rechterlijk lid, mr. S. Lettinga, plaatsvervangend notaris-lid, mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, plaatsvervangend notaris-lid, en mr. G.A.M. van Lith, belasting lid.

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2020 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter.

mr. A.R. Jansen-Castelein, secretaris                           mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter

buiten staat

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.