ECLI:NL:TNORDHA:2019:25 Kamer voor het notariaat Den Haag 19-01

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2019:25
Datum uitspraak: 18-09-2019
Datum publicatie: 11-11-2019
Zaaknummer(s): 19-01
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Op 7 september 2015 is de vader van klaagster (hierna te noemen: erflater), overleden. Klaagster heeft vervolgens het notariskantoor de opdracht gegeven tot het opstellen van een verklaring van erfrecht. Op 21 oktober 2015 heeft de notaris een verklaring van erfrecht afgegeven. Uit de verklaring van erfrecht bleek dat klaagster enig erfgenaam was. Begin januari 2016 was de nalatenschap zo goed als afgewikkeld door klaagster. Eind januari 2016 ontving klaagster een brief van de heer [W] (hierna te noemen: W), waarin hij stelde enig erfgenaam te zijn.  [W] is de zoon van de vooroverleden partner van erflater. Klaagster heeft de brief van [W] doorgestuurd naar de notaris met de vraag of zijn stelling juist was. De volgende ochtend moest klaagster met spoed naar het notariskantoor komen. [W] bleek enig erfgenaam te zijn en klaagster had recht op haar legitieme portie. De notaris heeft daarna zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering (AIG) ingeschakeld.  

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 18 september 2019 inzake de klacht onder nummer 19-01 van:

[klaagster] ,

hierna ook te noemen: klaagster,

tegen

[notaris] ,

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de notaris.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, ingekomen op 2 januari 2019,

·         het antwoord van de notaris, met bijlage,

·         e-mailbericht van klaagster, met bijlage, ingekomen op 6 juni 2019,

·         e-mailbericht van klaagster, ingekomen op 24 juni 2019.

Op 29 mei 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de voorzitter van de Kamer, klaagster bijgestaan door mevrouw [U], en de notaris. Partijen waren door de voorzitter bijeengeroepen, om te trachten partijen nader tot elkaar te brengen. Dit is niet gelukt.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juli 2019. Daarbij waren aanwezig klaagster bijgestaan door boekhoudster mevrouw [U] (hierna te noemen: de boekhoudster), en de notaris. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt.

De feiten

Op 7 september 2015 is de vader van klaagster, de heer [L] (hierna te noemen: erflater), overleden.

Klaagster heeft vervolgens het notariskantoor de opdracht gegeven tot het opstellen van een verklaring van erfrecht. Op 21 oktober 2015 heeft de notaris een verklaring van erfrecht afgegeven. Uit de verklaring van erfrecht bleek dat klaagster enig erfgenaam was.

Begin januari 2016 was de nalatenschap zo goed als afgewikkeld door klaagster.

Eind januari 2016 ontving klaagster een brief van de heer [W] (hierna te noemen: W), waarin hij stelde enig erfgenaam te zijn.  [W] is de zoon van de vooroverleden partner van erflater.

Klaagster heeft de brief van [W] doorgestuurd naar de notaris met de vraag of zijn stelling juist was.

De volgende ochtend moest klaagster met spoed naar het notariskantoor komen. [W] bleek enig erfgenaam te zijn en klaagster had recht op haar legitieme portie.

De notaris heeft daarna zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering (AIG) ingeschakeld.

De klacht en het verweer van de notaris

Klaagster voert het volgende aan. Omdat de erflater dat bij leven had aangegeven heeft klaagster in de periode na het overlijden tot eind december 2015 grote bedragen uit de nalatenschap overgemaakt naar de toenmalige partner van erflater, mevrouw [S]. Toen bleek dat klaagster niet de enig erfgename was heeft mevrouw [S] een deel van de aan haar gestorte bedragen overgemaakt op de derdengeldenrekening van de notaris. Klaagster heeft het saldo dat op de boedelrekening stond ook overgemaakt naar de derdengeldenrekening. De notaris heeft vervolgens een bedrag van € 43.504,- overgemaakt aan [W].

De boekhoudster van klaagster heeft kosten in rekening gebracht bij klaagster.

Omdat de notaris heeft erkend dat hij een beroepsfout heeft gemaakt, had klaagster minimaal een vergoeding verwacht van de door haar gemaakte kosten. De verzekeringsmaatschappij van de notaris weigert die kosten aan klaagster te vergoeden. Het gevolg is dat klaagster nu kosten heeft gemaakt, die zij niet gemaakt zou hebben als de notaris zijn werk zorgvuldig zou hebben gedaan (renoveren badkamer en vervangen kozijnen). Ook de eigen kosten van klaagster (opgenomen verlof, reistijd, besprekingsuren etc.) worden niet vergoed. Klaagster heeft de totale schade afgerond op € 20.000,-. Tijdens de zitting heeft klaagster gesteld dat tot op heden met de verzekering geen overeenstemming is bereikt. De notaris is in gebreke gebleven door het niet nakomen van zijn belofte dat hij alles netjes zou regelen.

De notaris heeft het volgende aangevoerd. De notaris vindt het heel erg vervelend dat hij een beroepsfout heeft gemaakt. Daarvoor heeft hij klaagster direct excuses aangeboden. De notaris heeft klaagster toegezegd dat hij haar zou helpen waar mogelijk om zodoende de vervelende situatie waarin klaagster terecht was gekomen te beperken.

Vanaf juli 2016 heeft ARAG zich tot de notaris gewend. Tot die tijd had de notaris contact met [W] zelf.

De notaris heeft de boekhoudster te woord gestaan en heeft geprobeerd zoveel mogelijk haar vragen te beantwoorden.

Na 29 augustus 2016 heeft de notaris niets meer van de boekhoudster vernomen.

Op 27 september 2016 werd de notaris verrast door een e-mailbericht van een advocaat van klaagster.

Op 3 oktober 2016 is de notaris aansprakelijk gesteld. Deze e-mail heeft hij direct doorgestuurd naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

De beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft in oktober 2016 de advocaat van klaagster bericht dat het op hun weg ligt aan te tonen dat klaagster schade heeft gelopen als gevolg van de fout van de notaris.

Op 26 oktober 2016 heeft de advocaat van klaagster bericht dat hij op de zaak terug zou komen. Pas op 19 juli 2018, anderhalf jaar later, heeft de advocaat van klaagster de beroepsaansprakelijkheids-verzekering van de notaris opnieuw bericht.

De onderbouwing die de advocaat heeft gegeven was onvoldoende om tot uitkering over te gaan. Toen bleek dat de kwestie niet opgelost zou worden heeft de notaris de verzekeraar verzocht om een herbeoordeling van de zaak.

De beroepsaansprakelijkheidsverzekering en klaagster zijn er niet in geslaagd om een minnelijke regeling te treffen.

De notaris heeft van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering vernomen dat zij bereid zijn eventuele schade te vergoeden die een rechtstreeks gevolg is van het handelen van de notaris, mits de onderbouwing blijkt uit de stukken.

De door klaagster betaalde factuur van € 427,35 heeft de notaris aan haar terugbetaald.

De notaris is van mening dat het niet aan de Kamer is om over onderhavige klacht te oordelen.

De beoordeling van de klacht

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. 

Vast is komen te staan dat de notaris verwijtbaar heeft gehandeld. De medewerker van zijn kantoor heeft het testament van erflater niet goed gelezen, waardoor er een onjuiste verklaring van erfrecht is opgesteld en afgegeven met alle gevolgen van dien. Van een notaris mag worden verwacht dat de werkzaamheden die hij verricht zorgvuldig gebeuren, hetgeen in onderhavige klacht niet is gebeurd. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Verder verwijt klaagster de notaris dat het lang heeft geduurd voordat de notaris iets ondernam om klaagster tegemoet te komen in haar schade.

Bij de beoordeling van dat verwijt merkt de Kamer vooraf het volgende op. Van een notaris die een beroepsfout maakt, mag worden verwacht dat hij behoorlijk meewerkt aan de afwikkeling van de daaruit voortvloeiende kwestie. Dat vloeit voort uit de hiervoor aangehaalde tuchtnorm.

Tegelijk is de notaris, net als ieder ander die aansprakelijk wordt gesteld, een partij in een geschil die recht heeft zijn belangen te bewaken. Uit de tuchtnorm vloeit niet voort dat een notaris toegeeflijker moet zijn dan een willekeurige andere derde.

Als een notaris een beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft – wat van een notaris verwacht wordt – zal hij, net als iedere andere verzekerde, de kwestie moeten overlaten aan de verzekeraar. Hij kan de afwikkeling door de verzekeraar in de gaten houden en daarvoor zo nodig aandacht vragen, maar op hem rust niet een algemene of tuchtrechtelijke plicht een ander standpunt in te nemen dan zijn verzekeraar.

In dit geval heeft de notaris, zodra hij op de hoogte was geraakt van de onjuiste verklaring van erfrecht contact opgenomen met klaagster, haar te woord gestaan en zijn excuses aangeboden. Hij heeft zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering ingeschakeld. Van tegenwerking of vertraagde medewerking van zijn kant is niet gebleken. Hij heeft gedaan wat een behoorlijk notaris betaamt.

Klaagster zelf heeft in september 2016 een advocaat ingeschakeld. In oktober 2016 berichtte de advocaat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering dat hij op de zaak terug zou komen. Ruim anderhalf jaar later (19 juli 2018) heeft hij dat pas gedaan. Die vertraging komt voor rekening van klaagster. Pas vanaf juli 2018 kon de verzekering van de notaris met de zaak verder. Ook werd alles vertraagd doordat [W] een procedure had aangespannen tegen klaagster.

Dat de notaris niet behoorlijk heeft meegewerkt aan een afwikkeling is, zoals hiervoor reeds overwogen, niet gebleken. Uit de omstandigheid dat de notaris, ontevreden met het onopgelost blijven van de kwestie, de verzekeraar heeft verzocht om een herbeoordeling getuigt van het tegendeel. Het had hem op dat moment immers vrij gestaan het erbij te laten en te wachten tot klaagster gerechtelijke stappen zou ondernemen.

Dat de notaris na het voorzittersgesprek een datum heeft genoemd aan klaagster dat de zaak ‘opgelost zou zijn’ is ongelukkig uitgepakt. Er is geen reden eraan te twijfelen dat hij oprecht uitging van een oplossing. Zijn optimistische stelligheid – die nu door klaagster als toezegging wordt aangegrepen – is achteraf bezien niet handig geweest, maar is geenszins onbetamelijk of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar.

De Kamer merkt ten overvloede nog dat, gelet op het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, een procedure tussen [W] en klaagster onafwendbaar lijkt te zijn geweest, ook al was er een juiste verklaring van erfrecht opgesteld en afgegeven. Het heeft er immers alle schijn van dat [W] klaagster niet zonder slag of stoot haar legitieme portie had uitgekeerd.

Maatregel

De notaris heeft een beroepsfout gemaakt, die hij had kunnen en moeten voorkomen. Een verklaring van erfrecht moet, mede gelet op de grote waarde die eraan wordt toegekend en de verstrekkende gevolgen van het erfgenaamschap, foutloos zijn. De fout van de notaris kan niet zonder tuchtrechtelijke gevolgen blijven.

Bij de bepaling van de maatregel weegt de Kamer mee dat de notaris na ontdekking van zijn fout direct heeft gehandeld, meteen zijn excuses heeft gemaakt en zijn beroepsaansprakelijkheids-verzekering heeft ingeschakeld. Hij heeft zich ook daarna, binnen de grenzen die zijn verhouding met de verzekeraar toeliet, extra ingespannen voor een oplossing. Daarmee deed hij meer dan tuchtrechtelijk van hem verwacht werd. Uit de stukken komt verder naar voren dat als de kwestie financieel zou zijn afgerond deze klacht niet zou zijn ingediend – in welk geval het niet tot enige maatregel zou zijn gekomen. De onderhavige klachtprocedure is hoofdzakelijk ingegeven om de gewenste financiële compensatie te krijgen.

De Kamer is, alles afwegende, van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend en geboden is.

Griffierecht

Omdat de Kamer de klacht gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel 99, vijfde lid, van de Wna, het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

De notaris dient het griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster te vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door te geven aan de notaris.

Kostenveroordeling

Omdat de Kamer de klacht gegrond verklaart ziet de Kamer aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 sub b Wna en de tijdelijke richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 3.500,-. De Kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht deels ongegrond en deels gegrond;

legt de notaris de maatregel van waarschuwing op;

bepaalt dat de opgelegde maatregel, nadat tegen onderhavige beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat, ten uitvoer zal worden gelegd op een nader te bepalen vergadering van de Kamer, waartoe de notaris per aangetekende brief zal worden opgeroepen door de secretaris;

veroordeelt de notaris tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op € 3.500,- , op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder ‘kostenveroordeling’ bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mrs. G.H.M. Smelt, voorzitter, R.J. Groenhof en P.H.B. Gorsira, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 18 september 2019.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.