ECLI:NL:TNORARL:2020:31 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/365193 KL RK 20-11 C/05/365194 KL RK 20-12

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2020:31
Datum uitspraak: 18-11-2020
Datum publicatie: 23-11-2020
Zaaknummer(s):
  • C/05/365193 KL RK 20-11
  • C/05/365194 KL RK 20-12
Onderwerp:
  • Ondernemingsrecht
  • Ondernemingsrecht
  • Overig
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met schorsing als notaris
  • Klacht gegrond, boete
  • Klacht gegrond met ontzegging van het waarnemerschap
Inhoudsindicatie: Wat betreft de ontvankelijkheid van de klacht overweegt de kamer dat de vervaltermijn ex artikel 99 lid 21 Wna in beginsel aanvangt op het moment dat een klager kennisneemt van het klachtwaardige handelen van een notaris. De kamer volgt de stelling van klager dat de door de notarissen aangedragen omstandigheden signalen vormen die mogelijk aanleiding kunnen vormen voor klager om onderzoek te doen. Tijdens dit onderzoek zijn de dossiers onderzocht waaruit de concrete gedragingen bleken die tot vaststelling door klager van de vermeende normschendingen hebben geleid. De vervaltermijn is dan ook op zijn vroegst gestart op het moment dat klager zijn onderzoek begon. Een afwijking van voorgaand uitgangspunt zou kunnen worden gerechtvaardigd als klager geruime tijd laat verstrijken tussen de ontvangst van serieuze indicatoren en de start van een onderzoek. Klager wordt een redelijke termijn gegund om de signalen die hij ontvangt te verwerken en zo nodig een onderzoek te starten. Die termijn is in casu niet overschreden.   Inhoudelijk komt de kamer tot het oordeel dat zowel de notaris als de kandidaat-notaris hun poortwachtersrol op grond van de Wna en de Wwft onvoldoende hebben vervuld bij de oprichting van zes Stichting-BV-structuren en twee aandelentransacties. De klacht is op alle onderdelen gegrond verklaard.   De kamer overweegt met betrekking tot de notaris dat de zwaarte van zijn tekortkomingen in zijn rol als poortwachter in onderhavige procedure in beginsel een schorsing van geruime duur rechtvaardigen. Zij neemt daarbij echter in ogenschouw dat de duur van een op te leggen schorsing door de wetgever gemaximeerd is op zes maanden. Als de eerdere klachtprocedure en onderhavige klachten gevoegd zouden zijn behandeld, dan was de maximale duur voor de op te leggen schorsing dus zes maanden geweest en die maximumduur is al eerder aan de notaris opgelegd, ervan uitgaande dat het hof niet tot een ontzetting uit het ambt zou hebben besloten. Een verzwarend en ook nieuw element ten opzichte van de eerdere klachtprocedure is het feit dat de notaris in zijn rol als werkgever de zorg en verantwoordelijkheid had voor zijn kandidaat-notaris. De notaris was eindverantwoordelijk en het is hem te verwijten dat hij de procedures op zijn kantoor kennelijk onvoldoende heeft ingericht, waardoor de verweten gedragingen konden plaatsvinden. De notaris heeft zijn verantwoordelijkheid niet ten volle genomen door ervoor te kiezen om de kandidaat-notaris, die wat betreft het ondernemingsrecht nog zeer onervaren was, in te zetten op de in het geding zijnde dossiers zonder haar voldoende begeleiding en coaching te bieden. De notaris heeft ook op dit punt grove steken laten vallen en dit brengt met zich dat ook in onderhavige zaak een forse maatregel gerechtvaardigd is. Gelet op voorgaande heeft de kamer aan de notaris een schorsing voor de duur van twee weken en een geldboete van € 10.000,- opgelegd.   Met betrekking tot de kandidaat-notaris overweegt de kamer dat de enkele omstandigheid dat de kandidaat-notaris niet eindverantwoordelijk is en bij haar werkzaamheden rekening heeft gehouden met de lijn die het kantoor volgde, de kandidaat-notaris niet ontslaat van haar verplichtingen als poortwachter. De kandidaat-notaris heeft hierin onvoldoende haar eigen verantwoordelijkheid genomen. Wel is het de kamer duidelijk dat de kandidaat-notaris haar kennis en vaardigheden voor wat betreft de poortwachtersrol heeft aangescherpt en ontwikkeld. Ook heeft de kamer oog voor het feit dat de onderhavige kwestie zwaar op het gemoed van de kandidaat-notaris heeft gedrukt en een grote impact heeft gehad op haar gezondheid. Gelet op alle feiten en omstandigheden heeft de kamer aan de kandidaat-notaris de maatregel opgelegd van ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen gedurende twee weken.  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:        C/05/365193 / KL RK 20-11

                        C/05/365194 / KL RK 20-12

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd te Utrecht,

hierna te noemen: klager,

tegen

1.

[ naam notaris ],

notaris te [ vestigingsplaats notaris ],

hierna te noemen: de notaris,

gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat te Heemstede,

2.

[ naam kandidaat-notaris ] ,

kandidaat-notaris te [ vestigingsplaats notaris ],

hierna te noemen: de kandidaat-notaris,

gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat te Heemstede.

De notaris en de kandidaat-notaris worden hierna tezamen genoemd: de notarissen.

1.         Het verloop van de procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          de klacht, met bijlagen, van 15 januari 2020;

-          het verweer, met bijlagen, van de notarissen van 13 maart 2020;

-          de repliek van klager van 9 april 2020;

-          de dupliek van de notarissen van 19 mei 2020.

1.2.      De klachtzaak is ter zitting van 9 september 2020 behandeld. Klager heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.A. Schimmel en mr. J. Prins. De notarissen, bijgestaan door hun gemachtigde, zijn eveneens ter zitting verschenen. Allen hebben het woord gevoerd ,

mr. Schimmel en mr. Van Atten aan de hand van door hen overgelegde pleitaantekeningen.

2.         De feiten

2.1.      De notarissen hebben werkzaamheden verricht voor de heer [ naam ] (hierna: [ X ]) en het gelijknamige trustkantoor [ X ] C.S. B.V.

2.2.      Op 26 september 2016 heeft een klager een klacht ingediend tegen de notaris over het vermeende klachtwaardige handelen van de notaris in relatie tot [ X ]. Op grond van artikel 99 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) heeft de secretaris van de kamer een afschrift van de klacht aan klager gezonden. De kamer heeft de notaris bij beslissing van 22 februari 2017 een schorsing voor de duur van één maand opgelegd. In hoger beroep is de notaris een schorsing van zes maanden opgelegd.

2.3.      [ X ] is eind november/begin december 2016 aangehouden door de FIOD.

2.4.      Op 21 februari 2017 is klager op grond van zijn toezichtstaak zoals weergegeven in artikel 110 en volgende Wna een onderzoek gestart bij de notarissen. Aanleiding voor dit onderzoek waren signalen die klager ontving inzake de samenwerking van de notarissen met [ X ] en [ X ] C.S. B.V.

2.5.      Klager heeft de bevindingen van dat onderzoek neergelegd in twee afzonderlijke onderzoeksrapportages van 21 november 2019 aan de notaris en de kandidaat-notaris. De uitkomst van het onderzoek heeft voor klager aanleiding gevormd om de voorliggende klachten in te dienen.

2.6.      Uit de onderzoeksrapportages blijkt onder meer dat de notarissen betrokken zijn geweest bij de oprichting van zes Stichting-BV-structuren waarbij in totaal dertien akten zijn gepasseerd in de tweede helft van 2016. Bij vier van de zes Stichting-BV-structuren heeft de kandidaat-notaris de dossiers voorbereid en heeft de notaris de betreffende akten van oprichting gepasseerd. Bij de overige twee Stichting-BV-structuren heeft de kandidaat-notaris, naast het doen van de voorbereiding, ook de akten gepasseerd als waarnemer.

            De notarissen hebben in alle dossiers dezelfde structurele werkwijze gevolgd. [ X ] C.S. B.V. of Stichting [ Y ] werd bestuurder/oprichter van een stichting met als hoofddoel: vermogensbeheer/administratiekantoor. Die stichting werd vervolgens bestuurder/oprichter en enig aandeelhouder van een B.V., die dezelfde dag of enkele dagen later werd opgericht. Het doel van de B.V. was per dossier verschillend. In een aantal dossiers is er ook nog een coöperatie aan de structuur toegevoegd.

In alle gevallen was de opdracht om de betreffende rechtspersonen op te richten afkomstig van [ X ]. [ X ] was de bestuurder van de oprichter. De rechtspersonen die werden opgericht, werden telkens bij volmacht opgericht. [ X ] ondertekende de volmachten in zijn hoedanigheid van bestuurder van de oprichter.

[ X ] handelende niet voor zichzelf maar richtte de structuur op ten behoeve van zijn cliënten. De aan hem gelieerde rechtspersonen golden telkens als bestuurder van de stichting (en daarmee van de B.V.) en de stichting kon zodoende onderhands overdraagbare certificaten uitgeven aan de betreffende cliënten, zonder dat deze bij de notarissen in beeld kwamen.

2.7.      Verder blijkt uit de onderzoeksrapportages dat op 8 september 2016 voor de notaris is verleden de akte van overdracht van aandelen in het kapitaal van [ D ] B.V. De opdracht tot de aandelenlevering werd op 4 augustus 2016 door een medewerker van [ X ] verstrekt. Het dossier is door de kandidaat-notaris voorbereid. Uit de akte blijkt dat de uit Litouwen afkomstige en daar woonachtige heer [ J ] de aandelen van [ D ] B.V. aan de Stichting [ W ] heeft overgedragen. Die stichting werd bestuurd door [ X ] C.S. B.V. De aandelen werden overgedragen voor een bedrag van € 1,- waarvoor in de akte kwijting wordt verleend. Voorts wordt vermeld dat het aandelenkapitaal bestaat uit 18.000 aandelen met elk een nominale waarde van € 1,-. Aan de transactie lag een koopovereenkomst ten grondslag, welke door klager niet in het dossier is aangetroffen en waarvan de datum onbekend was. Partijen waren niet aanwezig ter ondertekening van de akte, maar een medewerker van het notariskantoor trad op als gevolmachtigde.

2.8.      Voorts blijkt uit de onderzoeksrapportages dat op 20 juni 2016 voor de notaris is verleden de akte van overdracht van aandelen in het kapitaal van [ A ] B.V. Het dossier is door de kandidaat-notaris voorbereid. Correspondentie verliep via een medewerker van [ X ]. Uit de akte blijkt dat de aandelen door [ E ] B.V. zijn overgedragen aan [ T ] B.V. De kopende vennootschap is op 26 mei 2016 door de kandidaat-notaris opgericht. De enig aandeelhouder en bestuurder was de heer [ H ], die uit Egypte afkomstig was. Bij de akte zijn alle 1000 geplaatste aandelen met een nominale waarde van € 1,- overgedragen. De koopsom van de aandelen bedroeg € 700.000,- en werd volgens de akte omgezet in een geldlening. Partijen waren niet aanwezig ter ondertekening van de akte, maar een medewerkster van het notariskantoor trad op als gevolmachtigde.

3.         De klacht en het verweer

3.1.      Klager verwijt de notarissen dat zij onvoldoende hun poortwachtersrol hebben vervuld bij 1) de oprichting van zes Stichting-BV-structuren en 2) twee aandelentransacties.

Bij beide klachtonderdelen vallen de klachten uiteen in de volgende subonderdelen:

a)      schending onderzoeksplicht ex artikel 17 Wna;

b)      schending weigeringsplicht/opschortingsplicht ex artikel 21, lid 2 Wna jo artikel 6, lid 2 Verordening beroeps-en gedragsregels 2011 (hierna: Vbg 2011);

c)      schending Belehrungspflicht ex artikel 43 Wna;

d)      overtreding (verscherpt) cliënten onderzoek ex artikel 3 en 8 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren (hierna: Wwft);

e)      overtreding meldingsplicht ex artikel 16 Wwft.

3.2.      Op de toelichting van de klachtonderdelen en het verweer van de notarissen zal de kamer hierna, voor zover voor de beoordeling van de klachten van belang, nader ingaan.

4.         De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.      Ingevolge artikel 99 lid 21 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen van een (kandidaat)notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de (kandidaat)notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Bepalend voor de aanvang van deze vervaltermijn is de objectieve kennis van het handelen of nalaten van de (kandidaat)notaris en niet de subjectieve kennis dat dit handelen of nalaten mogelijk tuchtrechtelijk onjuist zou zijn.

4.2.      De notarissen stellen dat klager al vóór de aanvang van het onderzoek op 21 februari 2017 op de hoogte was van [ X ] en een mogelijke betrokkenheid daarbij van het kantoor van de notaris en zijn medewerkers. Ter onderbouwing voeren zij het volgende aan:

-          Klager heeft een afschrift ontvangen van het klaagschrift van 26 september 2016 en was dus op de hoogte van een eventuele te nauwe betrokkenheid tussen het notariskantoor en haar medewerkers enerzijds en [ X ] en zijn vennootschappen anderzijds.

-          De aanhouding van [ X ] heeft aandacht gehad in de landelijke pers. Deze berichtgeving heeft klager ook bereikt. In de media werd een rechtstreekse relatie gelegd tussen [ X ] en (het kantoor van) de notarissen. Bovendien werkten de FIOD en klager ook in 2016 al nauw samen, zodat het aannemelijk is dat klager ook in 2016 al op de hoogte was van de zaak [ X ] en de mogelijke rol die de notarissen daarbij speelden. Dit blijkt ook uit het feit dat klager bij aanvang van het onderzoek specifiek op zoek was naar informatie over de [ X ] dossiers.

Deze aanhouding tezamen met de tegen de notaris eerder ingediende klacht maken dat klager beschikte, althans had behoren te beschikken, over kennis van gedragingen van de notarissen die aanleiding zouden kunnen vormen voor tuchtrechtelijke maatregelen. Dat maakt dat de termijn voor het indienen van een klacht eind november/begin december 2019 is verstreken en de klachten derhalve te laat zijn ingediend, aldus de notarissen.

4.3.      Anders dan de notarissen hebben betoogd, is de kamer van oordeel dat de klachten ontvankelijk zijn. De kamer overweegt dat de vervaltermijn in beginsel aanvangt op het moment dat een klager kennisneemt van het klachtwaardige handelen van een notaris. De kamer volgt de stelling van klager dat de door de notarissen aangedragen omstandigheden signalen vormen die mogelijk aanleiding kunnen vormen voor klager om onderzoek te doen. Klager heeft ook erkend dat zij (vermoedelijk) heeft kennisgenomen van de door de notarissen aangedragen omstandigheden en dat deze, en meerdere, signalen aanleiding hebben gegeven tot het doen van zelfstandig onderzoek door klager.

Tijdens dit onderzoek zijn de dossiers onderzocht waaruit de concrete gedragingen bleken die tot vaststelling door klager van de vermeende normschendingen hebben geleid. De vervaltermijn is dan ook op zijn vroegst gestart op het moment dat klager zijn onderzoek begon.

Een afwijking van voorgaand uitgangspunt zou kunnen worden gerechtvaardigd als klager geruime tijd laat verstrijken tussen de ontvangst van serieuze indicatoren en de start van een onderzoek. Klager wordt een redelijke termijn gegund om de signalen die hij ontvangt te verwerken en zo nodig een onderzoek te starten. Die termijn is in casu niet overschreden.

Inhoudelijke beoordeling

Relevante regelgeving

4.4.      Ingevolge artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.5.      De poortwachtersrol van een (kandidaat)notaris wordt nader ingevuld door onder meer de (vaste rechtspraak over de) artikelen 17, 21 en 43 Wna waarop kort samengevat zijn gebaseerd de opdracht van zorgvuldigheid alsmede in voorkomend geval de verplichtingen van onderzoek, opschorting en dienstverlening dan wel dienstweigering. Verder zijn specifiek van belang (de rechtspraak over) de normen van de Wwft, met name de voorschriften van de artikelen 3, 8 en 16 Wwft, die bij indicaties voor verhoogd risico conform de Specifieke leidraad naleving Wwft voor (kandidaat en toegevoegd) notarissen en overige instellingen genoemd in artikel 1 lid 1 letter a sub 12 en 13 Wwft (hierna: de specifieke leidraad) van het BFT verplichten tot het doen van verscherpt cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties. Uit artikel 15, lid 1, Wwft jo. artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit WWft volgt onder meer dat een transactie als ongebruikelijk geldt wanneer het een transactie betreft ‘waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme’, de zogeheten subjectieve indicator. In de specifieke leidraad worden diverse voorbeelden genoemd bij de subjectieve indicator.

4.6.      De twee klachtonderdelen zullen hierna gezamenlijk worden behandeld, waarbij voor zover relevant onderscheid zal worden gemaakt tussen de klachtonderdelen.

A) Schending onderzoeksplicht

Klachtonderdeel 1

4.7.      Klager verwijt de notarissen dat zij artikel 17 Wna hebben geschonden, omdat in geen van de dossiers onderzoek is gedaan naar de vraag wie de achterliggende partij (UBO) was bij de oprichtingen en naar het doel en de achtergrond voor de transactie, althans dat hierover niets in de dossiers is vastgelegd. Juist in de onderhavige dossiers was er aanleiding tot het verrichten van nader onderzoek nu de opgerichte structuren zich leenden voor het afschermen van de achterliggende partijen en nu het onderdeel van deze constructie was om aandelen van een B.V. in een stichting onder te brengen. De notarissen waren bekend met het feit dat [ X ] niet voor zichzelf maar voor cliënten optrad. Desondanks hebben de notarissen niet onderzocht en niet vastgelegd wie de achterliggende partij was voor wie [ X ] optrad.

4.8.      De kamer overweegt dat tussen partijen niet langer in geschil is dat [ X ] als opdrachtgever van de transacties is aan te merken. Dit neemt niet weg dat de notarissen bekend waren met het feit dat [ X ] niet voor zichzelf maar voor cliënten optrad. Het lag daarom op hun weg om bij [ X ] navraag te doen naar de achterliggende partij(en) en dit te documenteren in hun dossier. Uit de stukken is niet gebleken dat de notarissen dit hebben gedaan.

De notarissen hebben betoogd dat het trustkantoor zelf een wettelijke poortwachtersfunctie vervult en een register bijhoudt van de achterliggende partijen, zodat het niet mogelijk was om de achterliggende partij buiten beeld te houden of te verhullen.

Hoewel de notarissen terecht hebben aangevoerd dat het trustkantoor van [ X ] eveneens als poortwachter kon worden aangemerkt en onder zware regulering stond, is de kamer van oordeel dat dit de notarissen niet ontslaat van hun eigen onderzoeksverplichtingen, daargelaten de vraag of het zinvolle regelgeving is. Het behoorde tot de zelfstandige taak van de notarissen om vragen te stellen aan [ X ] teneinde zich een beeld te kunnen vormen over wie met welk doel een bepaalde structuur wilde oprichten waarvoor de notarissen werden ingeschakeld. Deze taak kan niet worden afgewenteld op het trustkantoor. Een andere lezing zou ertoe leiden dat de notarissen enkel optraden als verlengstuk van (onbekende) partijen. Het verwijt van klager is terecht.

Hierbij merkt de kamer wel op dat het gewicht van de regelgeving in perspectief kan worden geplaatst, omdat de notarissen terecht hebben aangevoerd dat een UBO via een vormvrije en onderhandse overdracht van certificaten van aandelen op elk moment kan wijzigen zonder dat dit voor de notarissen kenbaar was geweest.

Klachtonderdeel 2

4.9.      Wat betreft de aandelenoverdracht met betrekking tot [ D ] B.V. verwijt klager de notarissen dat zij geen dan wel onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar de hoogte van de koopsom en de waarde van de aandelen. De kandidaat-notaris heeft weliswaar per e-mail van 10 augustus 2016 navraag gedaan naar de totstandkoming van de koopsom, maar de daarop ontvangen jaarrekeningen van 2014 en 2015 boden volgens klager een onvoldoende valide verklaring zodat de notarissen nader onderzoek hadden moeten doen.

Ook hebben de notarissen onvoldoende onderzocht of de koopsom waarvoor in de akte kwijting wordt verleend daadwerkelijk voldaan is. Het bewijs van betaling is door de kandidaat-notaris wel opgevraagd, maar uit het dossier blijkt niet dat deze ontvangen is. Evenmin is gebleken dat de notarissen de onderliggende koopovereenkomst hebben opgevraagd. Voorts hebben de notarissen onvoldoende onderzocht wat de beweegredenen voor de transactie was en de achtergrond van partijen. Zo is onduidelijk wat het motief was van de verkoper, die in Litouwen woonachtig was, om een Nederlandse B.V. te verkopen. Voorts blijkt niet uit het dossier wie de achterliggende partij van de koper was, aldus klager.

4.10.    De kamer stelt voorop dat ook hier geldt dat ondanks het feit dat de koper een stichting was die werd bestuurd door het trustkantoor [ X ] C.S. B.V. met een trustvergunning, dit de notarissen niet ontslaat van hun eigen onderzoeksplicht. De notarissen erkennen dat het dossier van [ D ] B.V. geen schoonheidsprijs verdient als het gaat om dossiervorming. De kamer kan dan ook niet vaststellen dat de notarissen in voldoende mate aan hun onderzoeksplicht hebben voldaan. Weliswaar hebben de notarissen enkele veronderstellingen aangevoerd wat betreft de beweegredenen en achtergrond voor de transactie, maar die blijken onvoldoende uit het dossier. Ook is de kamer van oordeel dat de notarissen meer onderzoek hadden moeten doen naar de totstandkoming van de koopsom. De notarissen stellen dat de ontvangen jaarrekeningen een voldoende valide grondslag boden voor de hoogte van de koopsom vanwege het daarin opgenomen negatieve eigen vermogen. De kamer volgt de stelling van klager dat een negatief eigen vermogen in de jaarrekeningen zonder nadere toelichting onvoldoende verklaring biedt voor de koopsom van € 1,-. Het verwijt van klager op dit punt is terecht.

4.11.    Wat betreft de aandelenoverdracht van [ A ] B.V. verwijt klager de notarissen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de hoogte van de koopsom en de waarde van de aandelen. Ter onderbouwing voert klager aan dat de koopsom € 700.000,- bedroeg, terwijl het eigen vermogen van de vennootschap blijkens een concept jaarrekening over 2015 € 415.000,- negatief was. Dit was voor de kandidaat-notaris aanleiding om op

25 mei 2016 de medewerker van [ X ] om een aanvullende verklaring te vragen. [ X ] gaf aan dat de koopsom gebaseerd was op goodwill van de onderneming. Hierop heeft de kandidaat-notaris [ X ] gevraagd om een aanvullende onderbouwing van een expert. Vervolgens is enkele weken later op 20 juni 2016 een e-mail ontvangen van een fiscaal jurist met een onderbouwing van de koopsom volgens de DCF-berekening. Daarna zijn geen aanvullende vragen meer gesteld over de hoogte van de koopsom. Weliswaar is hiermee enig onderzoek gedaan naar de hoogte van de koopsom, maar uit het dossier blijkt niet dat aanvullend onderzoek is gedaan. Ook blijkt niet dat onderzoek is gedaan naar de betaling van de koopsom, naar de beweegredenen voor de transacties en naar de achtergrond van partijen, terwijl er diverse omstandigheden waren die aanleiding gaven voor nader onderzoek.

4.12.    Ook ter zake de overdracht van aandelen in [ A ] B.V. geven de notarissen toe dat er zeker meer onderzoek gedaan had kunnen worden, maar zij betwisten dat ook de minimale drempel van het onderzoek niet is gehaald. De notarissen voeren aan dat de kandidaat-notaris wel degelijk kritische vragen heeft gesteld over de totstandkoming van de koopsom. De ontvangen verklaring was valide en toereikend en zij mocht daar op afgaan. De kamer volgt deze stelling niet. De verklaring van [ X ] en de verklaring van de fiscalist wijken van elkaar af. Hoewel zij elkaar niet hoeven uit te sluiten - het gaat immers om toekomstige kasstromen – leidt de verklaring van de fiscalist wel tot nieuwe vragen. Uit het dossier blijkt niet dat door de notarissen nadere vragen zijn gesteld. Naar het oordeel van de kamer zijn de notarissen te weinig kritisch geweest, en hebben zij hierdoor hun onderzoeksplicht geschonden. De kamer gaat voorbij aan de stelling van de notarissen dat blijkens de nadien plaatsgevonden handelingen er geen enkel vermoeden is te veronderstellen dat er met de transactie wat mis was. Dit doet immers niet af aan de onderzoeksverplichtingen van de notarissen ten tijde van de dossierbehandeling.

B) Schending weigeringsplicht/opschortingsplicht en E) Overtreding meldingsplicht

4.13.    Gelet op het verweer van de notarissen en de verwevenheid tussen de klachtonderdelen, ziet de kamer aanleiding deze twee subklachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.

4.14.    Ter onderbouwing van klachtonderdeel B voert klager aan dat nu de notarissen onvoldoende invulling hebben gegeven aan de onderzoeksplicht, de notaris – en in een voorkomend geval de waarnemend kandidaat-notaris – zich in de positie heeft gebracht dat geen goede afweging kon worden gemaakt of diensten verleend of geweigerd moesten worden op grond van artikel 21 Wna in samenhang met artikel 6 Vbg 2011.

4.15.    Ter onderbouwing van klachtonderdeel E voert klager aan dat de onder A en D (zie hierna) door klager geschetste omstandigheden maakten dat de subjectieve indicator van toepassing was. Het had daarom op de weg van de notarissen gelegen de transacties onverwijld als ongebruikelijk te melden bij de FIU-NL. Dit is ten onrechte nagelaten. De dossiers bevatten ook geen informatie of aantekeningen waaruit blijkt dat naar deze voorbeelden nader onderzoek is gedaan. Klager verwijt de notarissen daarom dat zij artikel 16, lid 1 Wwft hebben overtreden.

4.16.    De notarissen stellen dat het verwijt dat onvoldoende onderzoek is verricht ten hoogste kan leiden tot de conclusie dat artikel 17 Wna alsmede de artikelen 3 en 8 Wwft zijn overtreden. Het zou echter niet tot de conclusie kunnen leiden dat ook de weigeringsplicht/opschortingsplicht van artikel 21 Wna en de meldingsplicht zoals verwoord in artikel 16 Wwft is geschonden, nu dit oordeel afhankelijk is van de uitkomst van het onderzoek. Als dit onderzoek niet is verricht, kunnen deze overtredingen volgens de notarissen niet worden ‘ingelezen’.

4.17.    De notarissen stellen terecht dat niet is vast te stellen of de notarissen hun diensten hadden moeten weigeren en de transacties als ongebruikelijk hadden moeten melden. Daarvoor hadden de notarissen immers (meer) onderzoek moeten doen zoals hiervoor beschreven. De verwijtbaarheid ziet naar het oordeel van de kamer op het feit dat de notarissen zich beter hadden moeten informeren om zo een juiste afweging te kunnen maken. Uitgegaan dient te worden van de geobjectiveerde kennis. Doordat de notarissen onvoldoende onderzoek hebben verricht, hebben zij zichzelf in de positie gebracht dat zij geen goede afweging konden maken of zij hun diensten moeten verlenen of weigeren en of zij de transacties hadden moeten melden. De verwijten van klager zijn terecht.

C) Schending Belehrungspflicht

4.18.    Klager verwijt de notarissen dat zij niet voldaan hebben aan de Belehrungspflicht zoals verwoord in artikel 43 Wna. De akten zijn gepasseerd middels volmacht, waardoor het belang om partijen van tevoren goed te informeren in verband met de zorgplicht des te meer gold. Uit de dossiers blijkt echter niet dat (toelichtingen op) de conceptaktes (rechtstreeks) aan partijen zijn toegezonden. Niet is dan ook gebleken dat de notarissen partijen geïnformeerd hebben over de inhoud van de akte en de gevolgen en risico’s daarvan, aldus klager.

Wat betreft de twee aandelenoverdrachten voert klager verder nog aan dat in de dossiers enkel Nederlandstalige concepten zijn aangetroffen. Uit de dossiers is niet gebleken dat de notarissen op enige wijze onderzocht hebben of de uit het buitenland afkomstige heren [ J ] en [ H ] de Nederlandse taal voldoende machtig waren.

4.19.    De stelling van de notarissen dat artikel 43 Wna alleen kan worden ingeroepen door een partij die daar nadeel van heeft ondervonden, slaagt niet. Klager heeft terecht aangevoerd dat het tot zijn wettelijke taak behoort om toe te zien op de naleving van normen door (kandidaat)notarissen en dus ook de norm zoals vastgelegd in artikel 43 Wna. Klager kan, wanneer het schendingen daarvan constateert, op grond van het maatschappelijk belang een tuchtklacht indienen.

4.20.    Verder stellen de notarissen dat nu klager niet heeft kunnen vaststellen dat er toelichtingen aan de betrokken partijen zijn gezonden, hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat de partijen onvoldoende zijn voorgelicht. Ook deze stelling volgt de kamer niet. Het is aan de notarissen om, aan de hand van de dossiervoering, aan te tonen dat aan de verplichtingen is voldaan. Een onvolledige dossiervoering en het ontbreken van dossieraantekeningen komen dan ook voor risico van de notarissen.

4.21.    Klager heeft terecht aangevoerd dat [ X ] gold als een zeer deskundige partij die meerdere malen een zelfde soort transactie verrichtte. Dit speelt mee bij de concrete invulling van de Belehrungspflicht. Het ontslaat de notarissen echter niet van hun verplichting om iedere cliënt, en dus ook een zeer deskundige, op gepaste wijze voor te lichten. Het tijdig moeten toezenden van een concept met toelichting is een zelfstandige verplichting die rechtstreeks voortvloeit uit artikel 43, lid 1 Wna.

Het lag op de weg van de notarissen om in ieder dossier vast te leggen wanneer zij een conceptakte hebben toegezonden en op welke wijze zij aan hun voorlichtingsverplichting hebben voldaan. Wanneer zij ervoor zouden hebben gekozen om in het geval van [ X ] een toelichting niet nogmaals toe te sturen, omdat [ X ] een dergelijke toelichting al in zijn bezit had, dan hadden de notarissen dit moeten vastleggen. Nu uit de dossiers niet is gebleken dat de notarissen de partijen voldoende hebben voorgelicht, oordeelt de kamer dat zij de Belehrungspflicht zoals vastgelegd in artikel 43 Wna hebben geschonden.

D) Overtreding (verscherpt) cliëntenonderzoek

Klachtonderdeel 1

4.22.    Ondanks dat sprake was van de oprichting van bijzondere structuren en deze structuren zich specifiek leenden voor het afschermen van de achterliggende partijen, hebben de notarissen in geen van de dossiers voldaan aan de verplichting de UBO te identificeren. Niet is immers vastgelegd ten behoeve van welke cliënten [ X ] de Stichting-BV-structuren oprichtte. De betreffende cliënten zijn derhalve niet geïdentificeerd noch is hun identiteit geverifieerd. Ook zijn in de dossiers geen correspondentie of aantekeningen aangetroffen waaruit blijkt dat is gevraagd naar het doel en de beoogde aard van de oprichtingen. Voorts is geen verscherpt cliëntenonderzoek uitgevoerd terwijl sprake was van een verhoogd risico op witwassen. De notarissen hebben dan ook de artikelen 3 en 8 Wwft geschonden, aldus klager.

4.23.    De kamer overweegt dat in alle gevallen de opdracht om de betreffende rechtspersonen op te richten afkomstig was van [ X ]. [ X ] kwalificeerde dan ook als cliënt in de zin van artikel 3 Wwft. Het cliëntenonderzoek diende zich in eerste instantie op hem te richten. [ X ] was sinds 2010 cliënt bij het kantoor van de notarissen, het trustkantoor beschikte over een vergunning en een keurmerk en [ X ] heeft nimmer blijk gegeven van onrechtmatig gedrag of onrechtmatig gedrag van aan zijn trustkantoor gelieerde partijen. De kamer oordeelt dan ook dat de notarissen voldoende cliëntonderzoek hebben gedaan naar [ X ] en zijn identiteit voldoende hebben vastgesteld.

De kamer volgt echter het betoog van klager dat het cliëntenonderzoek blijkens artikel 3 Wwft ook de verplichting met zich meebrengt tot het doen van onderzoek naar achterliggende partijen/UBO’s (artikel 3, lid 2 onder b Wwft) alsmede naar het doel en de aard van de zakelijke relatie (artikel 3, lid 2 onder c Wwft). Voorts dienen op grond van dit artikel redelijke maatregelen te worden genomen om te verifiëren of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt dan wel ten behoeve van een derde (artikel 3, lid 2 onder f Wwft).

Weliswaar hadden de notarissen op grond van artikel 10 Wwft de mogelijkheid om het cliëntenonderzoek ex artikel 3 Wwft uit te besteden aan een derde, bijvoorbeeld aan het trustkantoor [ X ] C.S. B.V., zij bleven zelf verantwoordelijk voor het beschikken over de gegevens van de achterliggende partijen, beweegredenen van partijen en doel en aard van de transacties. De notarissen beschikten hier echter niet over.

Bovendien was er voldoende aanleiding voor het doen van verscherpt cliëntenonderzoek op grond van artikel 8 Wwft, omdat sprake was van een verhoogd risico op witwassen. Dit verscherpt cliëntenonderzoek kon op grond van artikel 10 Wwft niet worden uitbesteed, maar is door de notarissen evenmin zelf verricht. Het verwijt van klager is dan ook terecht.

Klachtonderdeel 2

4.24.    Met betrekking tot de twee aandelenoverdrachten verwijt klager de notarissen dat zij onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie. Voorts is er geen verscherpt cliëntenonderzoek uitgevoerd terwijl in beide gevallen sprake was van een verhoogd risico op witwassen zo blijkt uit de onder A door klager geschetste omstandigheden. Nu de notarissen de verwijten van klager niet of onvoldoende hebben betwist, zal de kamer dit klachtonderdeel gegrond verklaren.

Conclusie

4.25.    Gelet op al het voorgaande zal de kamer de klachten gegrond verklaren.

Maatregel

4.26.    De aan de notarissen verweten tekortkomingen zijn tekortkomingen in de verplichtingen die de integriteit van het notariaat moeten waarborgen. Bedoelde tekortkomingen hebben zich bovendien herhaaldelijk voorgedaan.

4.27.    De notarissen hebben aangevoerd dat er sinds de start van het onderzoek door klager op 21 februari 2017 een onwerkelijk lang tijdsverloop heeft plaatsgevonden voordat klager tot indiening van de klachten is overgegaan. Al die tijd hebben de notarissen in onzekerheid verkeerd. De notarissen verzoeken de kamer met deze omstandigheid rekening te houden.

De kamer gaat aan dit verzoek voorbij, omdat klager de klachten binnen de geldende klachttermijn van artikel 99 lid 21 Wna heeft ingediend. Ook het feit dat de notarissen hun volledige medewerking hebben verleend aan het onderzoek van klager doet aan de toerekenbaarheid en verwijtbaarheid van de tekortkomingen zelf niet af.

4.28.     Verder hebben de notarissen aangevoerd dat in de eerdere klacht van september 2016 gelijksoortige gedragingen als in onderhavige kwestie speelden, namelijk dat de notaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan en zich onvoldoende van zijn poortwachtersrol heeft gekweten. In die klachtprocedure is aan de notaris in hoogste instantie een schorsing voor de duur van zes maanden opgelegd.

4.29.     De kamer overweegt met betrekking tot de notaris dat de zwaarte van zijn tekortkomingen in zijn rol als poortwachter in onderhavige procedure in beginsel eveneens een schorsing van geruime duur rechtvaardigen. Zij neemt daarbij echter in ogenschouw dat de duur van een op te leggen schorsing door de wetgever gemaximeerd is op zes maanden. Als de eerdere klachtprocedure en onderhavige klachten gevoegd zouden zijn behandeld, dan was de maximale duur voor de op te leggen schorsing dus zes maanden geweest en die maximumduur is al eerder aan de notaris opgelegd, ervan uitgaande dat het hof niet tot een ontzetting uit het ambt zou hebben besloten.

Een verzwarend en ook nieuw element ten opzichte van de eerdere klachtprocedure is het feit dat de notaris in zijn rol als werkgever de zorg en verantwoordelijkheid had voor zijn kandidaat-notaris. De notaris was eindverantwoordelijk en het is hem te verwijten dat hij de procedures op zijn kantoor kennelijk onvoldoende heeft ingericht, waardoor de verweten gedragingen konden plaatsvinden. De notaris heeft zijn verantwoordelijkheid niet ten volle genomen door ervoor te kiezen om de kandidaat-notaris, die wat betreft het ondernemingsrecht nog zeer onervaren was, in te zetten op de in het geding zijnde dossiers zonder haar voldoende begeleiding en coaching te bieden. De notaris heeft ook op dit punt grove steken laten vallen en dit brengt met zich dat ook in onderhavige zaak een forse maatregel gerechtvaardigd is.

Gelet op voorgaande zal de kamer aan de notaris een schorsing voor de duur van twee weken en een geldboete van € 10.000,- opleggen. Voor de reikwijdte van de schorsing verwijst de kamer naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 14 januari 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:137). De notaris ontvangt van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota voor de geldboete. De notaris dient de geldboete binnen vier weken na ontvangst van de nota aan het LDCR te voldoen.

4.30.     Wat betreft de kandidaat-notaris overweegt de kamer dat de verweten gedragingen de kerntaak van het notariaat raken, die bij overtreding een forse maatregel rechtvaardigen. Verwacht mag en moet worden dat de kandidaat-notaris de haar opgelegde taak zorgvuldig uitoefent.

De enkele omstandigheid dat de kandidaat-notaris niet eindverantwoordelijk is en bij haar werkzaamheden rekening heeft gehouden met de lijn die het kantoor volgde, ontslaat de kandidaat-notaris niet van haar verplichtingen op de hierboven genoemde punten. De kandidaat-notaris heeft hierin onvoldoende haar eigen verantwoordelijkheid genomen.

Wel is het de kamer duidelijk dat de kandidaat-notaris haar kennis en vaardigheden voor wat betreft de poortwachtersrol heeft aangescherpt en ontwikkeld. Ook heeft de kamer oog voor het feit dat de onderhavige kwestie zwaar op het gemoed van de kandidaat-notaris heeft gedrukt en een grote impact heeft gehad op haar gezondheid.

Gelet op alle feiten en omstandigheden zal de kamer aan de kandidaat-notaris de maatregel opleggen van ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen gedurende twee weken.

Kostenveroordeling

4.31.    De kamer ziet aanleiding om de notarissen, gelet op artikel 103b lid 1 sub b Wna en de tijdelijke richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, hoofdelijk te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Omdat de kamer deze twee klachtzaken gevoegd heeft behandeld, worden de kosten van de behandeling van de zaak vastgesteld op € 3.500,-. De notarissen dienen deze kosten na het onherroepelijk worden van deze beslissing te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

-          verklaart de klachten gegrond;

-          legt aan de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van twee weken op;

-          legt aan de notaris de maatregel van een geldboete van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro) op, te voldoen op de wijze en binnen de termijn als hiervoor onder 4.29 bepaald;

-          legt aan de kandidaat-notaris de maatregel van ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen voor de duur van twee weken op;

-          veroordeelt de notarissen hoofdelijk tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op € 3.500,- , op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.31 bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mr. D. Vergunst, voorzitter, mr. M.J.C. van Leeuwen,

mr. S.V. Viveen, mr. J.T.J. Heijstek en mr. A.J.H.M. Janssen, leden, en in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 18 november 2020.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.