ECLI:NL:TNORARL:2015:24 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden AL/2015/44 en AL/2015/45

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2015:24
Datum uitspraak: 29-06-2015
Datum publicatie: 13-08-2015
Zaaknummer(s): AL/2015/44 en AL/2015/45
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klaagster maakt het verwijt dat de notaris in de verklaring van erfrecht geen melding heeft gemaakt van het bestaan van een samenlevingscontract met een verblijvingsbeding. De kamer stelt vast dat in artikel 188 Boek 4 BW wordt aangegeven welke feiten in een verklaring van erfrecht kunnen worden vermeld en dat daaronder niet is begrepen een samenlevingscontract met een verblijvingsbeding. Ook overigens is niet gebleken dat op de notaris de plicht rustte in de verklaring van erfrecht daarvan melding te maken. De kamer is van oordeel dat de notaris niet onzorgvuldig of anderszins klachtwaardig handelt door aan de gemachtigde van klaagster mee te delen kosten te willen declareren voor werkzaamheden die zij moeten maken indien zij door klaagster aansprakelijk worden gesteld.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk: AL/2015/44 en 45

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van

(…),

wonende te (…),

klaagster,

gemachtigde: mr. R. van Noord, advocaat te Rotterdam,

tegen

1. mr. (…),

notaris te (…),

en

2. mr. (…),

notaris te (…).

Partijen worden hierna respectievelijk klaagster, de notaris onder 1. en de notaris onder 2., dan wel gezamenlijk de notarissen genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- een brief van 16 maart 2015, met bijlagen, van de gemachtigde van klaagster

- een brief van 26 maart 2015, met bijlagen, van de notarissen.

1.2 De klacht is behandeld ter openbare zitting van de kamer van 3 juni 2015. De gemachtigde van klaagster en de notaris onder 2. zijn ter zitting verschenen en hebben het woord gevoerd.

2. De feiten

2.1 Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en op basis van de door hen overgelegde stukken, gaat de kamer uit van de volgende feiten.

2.2 Klaagster en haar partner mevrouw X (verder te noemen erflaatster) hebben samengewoond en hebben een gezamenlijke huishouding gevoerd. Zij hebben op 5 september 2011 een samenlevingscontract met een verblijvingsbeding gesloten.

2.3 Op 6 maart 2013 is erflaatster overleden. Als erfgenamen liet zij achter haar (inmiddels overleden) vader en haar broer. De erfgenamen hebben de nalatenschap

beneficiair aanvaard. Zij hebben aan klaagster een boedelvolmacht verstrekt de nalatenschap te vereffenen.

2.4 Op verzoek van klaagster heeft de notaris onder 1. op 17 mei 2013 een verklaring van erfrecht opgesteld en aan klaagster afgegeven. In de verklaring wordt geen melding gemaakt van het bestaan van de samenlevingsovereenkomst en het verblijvingsbeding.

3. De klacht

3.1 Klaagster stelt het volgende. De notaris onder 1. heeft in de verklaring van erfrecht niet vermeld dat tussen klaagster en erflaatster een samenlevingsovereenkomst met een verblijvingsbeding is gesloten, hoewel de notaris hiervan op de hoogte was. Evenmin is in het begeleidend schrijven van het beding melding gemaakt. Als gevolg hiervan heeft klaagster ernstige moeilijkheden ondervonden. De vader en de broer van erflaatster waren namelijk niet op de hoogte van de samenlevingsovereenkomst en het verblijvingsbeding en hadden zich - zoals klaagster stelt - al rijk gerekend. De broer eiste onder meer een bedrag van € 40.000,- van klaagster. Verder is het administratiekantoor, dat op verzoek van klaagster de aangifte erfbelasting heeft verzorgd, op grond van de verklaring van erfrecht uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat er geen samenlevingsovereenkomst met verblijvingsbeding was. De kosten van de correctie van de aangifte zijn ten laste van klaagster gekomen. In verband met de levering van de tot de nalatenschap behorende helft van het woonhuis, is klaagster onlangs opnieuw geconfronteerd met het feit dat de notaris onder 1. in de verklaring van erfrecht niet heeft aangegeven dat sprake was van een verblijvingsbeding. Deze recente gebeurtenis heeft geleid tot grote spanningen bij klaagster. Klaagster is van mening dat, in het geval de vader en de broer van erflaatster tijdig op de hoogte waren gesteld van het verblijvingsbeding, het voor haar niet nodig was geweest rechtshulp in te roepen van haar gemachtigde. Klaagster stelt verder dat haar gemachtigde op 11 maart 2015 telefonisch heeft gesproken met de notaris onder 2., bij welke gelegenheid de notaris heeft meegedeeld dat een verblijvingsbeding niet in een verklaring van erfrecht wordt opgenomen en daarbij het volgende voorbeeld heeft gegeven: "Een huurovereenkomst wordt daarin ook niet vermeld. Dat zijn contractuele zaken, die geheel los staan van een verklaring van erfrecht." De volgende dag heeft de gemachtigde van klaagster opnieuw telefonisch met de notaris onder 2. gesproken en te kennen gegeven dat het kantoor van de notaris aansprakelijk zal worden gesteld voor de door klaagster gemaakte kosten, waarna de notaris onder 2. zou hebben laten weten dat de extra kantoorkosten als handeling in verband met de verklaring van erfrecht aan klaagster worden gefactureerd.

3.2 Op grond van het voorgaande maakt klaagster in haar klaagschrift de volgende verwijten aan de notarissen.

a. Ten onrechte heeft de notaris onder 1. niet in de verklaring van erfrecht dan wel in een begeleidend schrijven vermeld dat er sprake is van een notariële akte houdende een samenlevingsovereenkomst met een verblijvingsbeding.

b. Ten onrechte willen de notarissen klaagster belasten voor de reactie en verdere behandeling van een klacht.

c. De notaris onder 2. miskent het belang van een 'beschikking ter zake des doods' door die beschikking te vergelijken met bijvoorbeeld een huurcontract.

4. Het verweer

De notarissen voeren onder andere het volgende aan.

Klaagster heeft uitsluitend de opdracht gegeven tot het opstellen van een verklaring van erfrecht. In artikel 188 boek 4 van het Burgerlijk Wetboek wordt bepaald welke feiten vermeld dienen te worden in een verklaring van erfrecht. In het artikel komt het verblijvingsbeding niet voor. Klaagster heeft de notarissen geen opdracht gegeven tot

de afwikkeling van het verblijvingsbeding. De notarissen zagen geen enkele noodzaak

om de erfgenamen in een begeleidende brief, die uitsluitend betrekking heeft op de

afgifte van een verklaring van erfrecht, te schrijven over het verblijvingsbeding. In het Centraal Testamentenregister is geen melding gemaakt van het bestaan van een verblijvingsbeding.

De notarissen zullen geen kosten in rekening brengen voor de behandeling van de klacht. Aan de gemachtigde van klaagster is wel meegedeeld dat extra werkzaamheden van de notarissen kunnen worden gedeclareerd. In verband daarmee wijzen de notarissen erop dat met de gemachtigde diverse telefoongesprekken hebben plaatsgevonden, dat op zijn verzoek het dossier uit het archief is opgehaald, dat het dossier opnieuw is doorgelezen en dat er correspondentie met de gemachtigde heeft plaatsgevonden.

De notarissen stellen op geen enkele wijze het belang van een beschikking ter zake des doods te miskennen en verwijzen daarvoor naar de inlichtingen die aan klaagster zijn verstrekt, onder meer in het gesprek dat de kandidaat-notaris mr. B op 14 maart 2013 met haar heeft gehad.

5. De beoordeling

5.1 Ingevolge artikel 93, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2 In het eerste klachtonderdeel verwijt klaagster de notaris onder 1. dat hij in de door hem opgestelde verklaring van erfrecht van 17 mei 2013 geen melding heeft gemaakt van het bestaan een samenlevingscontract met een verblijvingsbeding tussen erflaatster en klaagster. De kamer stelt, met de notarissen, vast dat in artikel 188 Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek wordt aangegeven welke feiten in een verklaring van erfrecht kunnen worden vermeld en dat daaronder niet is begrepen de aanwezigheid van een samenlevingscontract met verblijvingsbeding. De notaris onder 1. kan in zoverre dus geen verwijt worden gemaakt. Ook overigens is niet gebleken dat op de notaris onder 1. de plicht rustte de bedoelde informatie in de verklaring van erfrecht vast te leggen. De notaris onder 1. heeft mitsdien op dit punt niet onjuist gehandeld.

5.3 De kamer overweegt over het verwijt dat het bestaan van het samenlevingscontract met verblijvingsbeding ook niet in een begeleidend schrijven is meegedeeld, het volgende. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de gemachtigde van klaagster meegedeeld dat dit klachtonderdeel zich richt tegen de kandidaat-notaris mr. Y, die

in het verleden op het kantoor van de notarissen werkzaam was en die destijds met klaagster en de erfgenamen heeft gecorrespondeerd. Nu blijkt dat dit klachtonderdeel geen

betrekking heeft op de notaris onder 1., maar op mr. Y, dient klaagster in dit onderdeel van haar klacht tegen de notaris onder 1. niet-ontvankelijk te worden verklaard. Aangezien mr. Y niet in deze klachtprocedure is betrokken en dus niet op het verwijt is gehoord, kan de klacht tegen hem niet worden behandeld.

5.4 Wat betreft het tweede klachtonderdeel heeft de gemachtigde van klaagster bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verduidelijkt dat dit verwijt niet ziet op de behandeling van de klacht, maar op de mededeling van de notarissen dat zij kosten in rekening willen brengen die verband houden met de aansprakelijkheidsstelling door klaagster. De kamer constateert dat de notarissen aan de gemachtigde van klaagster te kennen hebben gegeven kosten te willen declareren voor de werkzaamheden die zij moeten maken in het geval zij door klaagster aansprakelijk worden gesteld. De kamer is van oordeel dat de notarissen niet onzorgvuldig of anderszins klachtwaardig hebben gehandeld door de gemachtigde van hun voornemen, zoals hiervoor vermeld, op de hoogte te brengen, nu immers voorbereidings- en onderzoekskosten in het kader van een aansprakelijkheidsstelling en een schadevergoedingsvordering in rekening kunnen worden gebracht.

5.5 De kamer overweegt inzake het derde klachtonderdeel dat de notaris onder 2. tijdens het telefoongesprek op 11 maart 2015 de kennelijke bedoeling heeft gehad de strekking van het verblijvingsbeding aan de gemachtigde van klaagster uit te leggen en daarbij de gewraakte vergelijking met een huurcontract heeft gebruikt. De kamer acht dit niet klachtwaardig.

5.6 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is respectievelijk dat klaagster daarin niet-ontvankelijk is, en dat de klacht voor het overige ongegrond is.

6. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

verklaart het eerste klachtonderdeel jegens de notaris onder 1. ongegrond respectievelijk verklaart klaagster niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel jegens de notaris onder 1.,

verklaart de klacht jegens de notaris onder 1. voor het overige ongegrond,

verklaart de klacht jegens de notaris onder 2. ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.L.J.C. van Emden-Geenen, voorzitter,

W.J. Hordijk, D.E.M.J. Eggels, I.C.J.I.M. van Dorp en F. Drost, leden, en in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. Oor, secretaris, uitgesproken in het openbaar op

29 juni 2015.

de secretaris de voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer van toezicht kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam. Postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.