ECLI:NL:TGZRZWO:2025:23 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7470

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2025:23
Datum uitspraak: 21-02-2025
Datum publicatie: 25-02-2025
Zaaknummer(s): Z2024/7470
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een gezondheidszorgpsycholoog. De gz-psycholoog heeft tijdens een procedure over beëindiging van het ouderlijk gezag een tweetal verklaringen opgesteld. Deze verklaringen zijn vervolgens overgelegd in de procedure bij het Gerechtshof. Klaagster verwijt de gz-psycholoog, samengevat, dat hij zonder toestemming van klaagster als wettelijk vertegenwoordiger contact heeft gelegd met twee onder voogdij staande minderjarige kinderen, dat hij zich ten onrechte heeft uitgelaten over de (on)juistheid van de uithuisplaatsing van deze kinderen en dat de verklaringen onzorgvuldig zijn opgesteld. Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is en verklaart de klacht gegrond. Gezien alle omstandigheden van het geval bepaalt het college dat als maatregel doorhaling van de BIG-registratie noodzakelijk is.Aard van de klacht: onjuist rapport/verklaring


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 21 februari 2025op de klacht van:

A,

gevestigd te B,
klaagster,

gemachtigden: C en M,

tegen

D,

Gezondheidszorgpsycholoog,

destijds werkzaam in E,

verweerder, hierna ook: de gz-psycholoog,

gemachtigde: mr. A. Melsen.

1. De zaak in het kort

1.1 Klaagster is als gecertificeerde instelling wettelijk vertegenwoordiger van een aantal (minderjarige) kinderen in een gezin. De gz-psycholoog heeft tijdens een procedure in hoger beroep over beëindiging van het ouderlijk gezag over deze (minderjarig) kinderen voor de vader, zijn cliënt, een tweetal verklaringen opgesteld. De vader heeft deze verklaringen vervolgens overgelegd in de procedure bij het gerechtshof. Klaagster verwijt de gz-psycholoog, samengevat, dat hij zonder toestemming van klaagster als wettelijk vertegenwoordiger contact heeft gelegd met twee onder voogdij staande minderjarige kinderen, dat hij zich ten onrechte heeft uitgelaten over de (on)juistheid van de uithuisplaatsing van deze kinderen en dat de verklaringen onzorgvuldig zijn opgesteld.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is en verklaart de klacht gegrond. Gezien alle omstandigheden van het geval bepaalt het college dat als maatregel doorhaling van de BIG-registratie noodzakelijk is. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 23 juli 2024;
  • de machtiging van klaagster, ontvangen op 9 augustus 2024;
  • de brief van de secretaris van 28 augustus 2024 aan klaagster;
  • het verweerschrift;
  • de repliek, ontvangen op 5 november 2024;
  • de dupliek, ontvangen op 14 november 2024.

2.2 Partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 17 januari 2025. Klaagster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden C en M. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van verweerder liet weten dat verweerder had besloten niet te verschijnen. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster heeft een pleitnota voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. De feiten

3.1 Ais sinds september 2019 betrokken in een dossier van een gezin met meerdere kinderen, waarbij sprake is van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen van het gezin. Hierover hebben diverse procedures plaatsgevonden. Bij beschikking van 9 september 2022 heeft de rechtbank het ouderlijk gezag beëindigd en klaagster benoemd tot voogdes van de kinderen. De ouders zijn hiertegen in hoger beroep gegaan. Bij beschikking van 28 juni 2023 heeft het gerechtshof het hoger beroep van ouders afgewezen en de beschikking van 9 september 2022 bekrachtigd.

3.2 In de procedure bij het gerechtshof hebben de ouders twee brieven/verklaringen, geschreven door de gz-psycholoog, overgelegd. Met deze brieven probeerden ze hun standpunt(en) te onderbouwen.

3.3 In de verklaring van de gz-psycholoog van 6 februari 2023 staat, voor zover relevant voor beoordeling van de klacht, het volgende (alle citaten letterlijk weergeven):

Bij deze, op uw verzoek, een verklaring met betrekking tot uw gedrag als vader / ouder, specifiek in verband met de uithuisplaatsing van uw kinderen.

Ik verzamelde informatie door met u in gesprek te gaan en door email contact te onderhouden met uw echtgenote (N) en uw kinderen E, F, G, H en I. Met de drie jongste kinderen (J, K en L) had ik geen contact.

(…)

Op mijn expliciete vraag of uw kinderen het terecht vinden dat er sprake is van uithuisplaatsing, gaf geen van uw kinderen aan het hiermee eens te zijn. Uithuisplaatsing was volgens hen niet nodig of wenselijk. Slechts één van uw kinderen gaf aan dat een tijdelijke uithuisplaatsing van G, mogelijk zinvol zou zijn geweest.

Uw kinderen benadrukken vooral dat de gezinsproblematiek gerelateerd is aan de punten die ik hierboven beschreef, maar ook aan het feit dat uw partner (hun moeder) mogelijk niet voldoende assertief is / durft te zijn. U en uw partner zouden meer een team moeten vormen waarbij uw cognitieve kwaliteiten en uw partners emotionele kwaliteiten elkaar aanvullen.

Samengevat ervaren uw kinderen u als te weinig (emotioneel) wederkerig. U neemt naar hun mening teveel ruimte in, waardoor zij zich regelmatig beklemd voelen. Geen van uw kinderen geeft informatie die wijst op de behoefte om niet met u om te gaan of om niet bij u in huis te wonen.

Conclusie:
Op basis van de door mij verzamelde informatie concludeer ik het volgende:
1. Er lijkt geen reden te zijn om uw kinderen uit huis te plaatsen. Sterker nog, uw kinderen willen graag met u (en hun moeder) werken aan een betere verstandhouding.
2. Die betere verstandhouding impliceert wat u betreft vooral dat u moet werken aan het ontwikkelen van wederkerigheid. Dit gaan we doen in een therapeutisch/trainingstraject waarmee we inmiddels zijn gestart. De focus ligt op het aanleren van nieuw gedrag en het gedisciplineerd blijven uitvoeren hiervan. We zullen de feedback van uw kinderen blijven gebruiken om het succes van de interventies aan af te meten
.”

3.4 In de brief van 28 februari 2023, zijnde een reactie op een aanvullend document van een gedragswetenschapper ten behoeve van de zitting bij het gerechtshof op 28 februari 2023, voorzien van het zaaksnummer van het gerechtshof, stelt de gz-psycholoog allereerst dat hechting één van zijn specialiteiten is, getuige een boek dat hij heeft geschreven en het feit dat hij digitale ‘meet the experts’ bijeenkomsten geeft. Daarnaast geeft hij een kritische reactie op het hiervoor genoemde document van de gedragswetenschapper. Aanvullend stelt hij:

Ondergetekende zocht contact met en ondervroeg de vijf oudste kinderen met betrekking tot het contact met hun vader: E, F, G, H en I. Uit hun reacties bleek dat zij unaniem een sterke positieve hechting met hun ouders ervaren en het niet eens zijn met de uithuisplaatsingen. Zij onderkennen echter wel dat er binnen het gezin heftige communicatieproblemen zijn. Zij zijn unaniem van mening dat hieraan gewerkt moet worden.”

De gz-psycholoog sluit de brief af met onder meer de volgende conclusies/aanbevelingen:

“Als er bij ‘de kinderen (..)’ al sprake zou zijn van onveilige hechting, dan geeft dit geen causaal overtuigende basis om de kinderen bijvend uit huis te plaatsen en de ouders uit het gezag te zetten. Immers: 1/3 van de wereldbevolking is onveilig gehecht.

De ‘kinderen (…)’ met wie ik contact had, laten mij unaniem weten dat ze tegen uithuisplaatsing zijn maar dat ze ook willen dat met name hun vader een andere manier van communiceren gaat hanteren. Hieraan wordt inmiddels - door ondergetekende en dhr. (…) - hard en met positieve resultaten gewerkt.


Voordat tot definitieve uithuisplaatsing en beëindiging van het ouderlijk gezag wordt besloten, dient m.i. het gezin ‘…’ nog een kans te krijgen om bij elkaar te wonen en blijven. Zeker nu blijkt dat vooral dhr … tot formele gedragsverandering in staat is (wanneer wordt aangesloten bij zijn referentiekader).”

4. De klacht en de reactie van de gz-psycholoog

4.1 Klaagster verwijt de gz-psycholoog, samengevat, dat:

  1. hij zonder toestemming van klaagster als wettelijk vertegenwoordiger contact heeft gelegd met twee onder voogdij staande minderjarige kinderen;
  2. hij zich ten onrechte heeft uitgelaten over de (on)juistheid van de uithuisplaatsing van deze kinderen;
  3. zijn brieven van 6 februari 2023 en 28 februari 2023 onvolledig en onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, wegens een beperkte selectie van documenten en op basis van gekleurde informatie.

4.2 De gz-psycholoog heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren omdat zij geen rechtstreeks belanghebbende is. Verder heeft hij de klacht en daaraan ten grondslag gelegde stellingen gemotiveerd bestreden.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid

5.1 De gemachtigde van de gz-psycholoog heeft ter zitting het standpunt dat klaagster niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende, laten vallen. Het college zal ambtshalve nog beoordelen of klaagster als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt.



5.2 Om aangemerkt te worden als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65, eerste lid, onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) dient er aan de zijde van klaagster sprake te zijn van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Deze eis vloeit voort uit de aard en de strekking van de Wet BIG, die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Naar het oordeel van het college voldoet het belang dat klaagster bij het indienen van de klacht stelt te hebben aan deze eis. Klaagster is een instelling die door de kinderrechter wordt aangewezen als uitvoerder van ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen van onder haar toezicht gestelde minderjarigen. Niet in geding is dat de verklaringen die de gz-psycholoog heeft opgesteld door de vader van de (minderjarige) kinderen zijn gebruikt in een procedure over het beëindigen van het gezag en benoeming van klaagster tot voogdes van de kinderen. Het belang van klaagster is rechtstreeks betrokken omdat zij als gecertificeerde instelling mede het belang van de kinderen vertegenwoordigt. De wijze van uitvoering van de opdracht door de gz-psycholoog raakte mede het belang van de kinderen. Klaagster is gelet hierop ontvankelijk.Het college zal de klacht daarom inhoudelijk bespreken.

De criteria voor de beoordeling

5.3 De vraag is of gz-psycholoog heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gz-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Klachtonderdeel a) zonder toestemming contact leggen met minderjarige kinderen
5.4 Uit de verklaring van 28 februari 2023 volgt dat de gz-psycholoog contact zocht met de oudste vijf kinderen in het gezin en hen ondervroeg. De jongste van deze vijf kinderen was op dat moment minderjarig, namelijk zestien jaar. In het klaagschrift en de repliek stelt klaagster dat de gz-psycholoog in het gesprek met ouders en de jeugdbeschermers op 29 augustus 2023 heeft aangegeven dat hij niet alleen contact had met de zestienjarige, maar ook met een op dat moment twaalfjarige uit het gezin. De gz-psycholoog heeft dit in het door hem zelf opgestelde verweerschrift en zijn dupliek niet weersproken. De gemachtigde van de gz-psycholoog heeft op de zitting echter gesteld dat er geen mailwisseling of telefonisch contact met het twaalfjarige kind is geweest. Het college hecht hier, gelet op de afwezigheid van de gz-psycholoog bij de zitting, geen waarde aan. Wat daar verder ook van zij, vaststaat dat de gz-psycholoog in ieder geval met één minderjarige uit het gezin contact heeft gezocht. Dit was zonder instemming van klaagster en ook zonder klaagster hierover te informeren. De gz-psycholoog heeft in zijn verklaringen ten behoeve van de procedure bij het gerechtshof zijn standpunt geuit over de uithuisplaatsing van de kinderen en over de beëindiging van het ouderlijk gezag. Klaagster was op dat moment al voogdes van de minderjarige kinderen en het gezag van de ouders was eerder beëindigd.
De gz-psycholoog heeft gesteld dat hij vader als cliënt behandelde en begeleidde. Het college stelt echter vast dat uit de stukken blijkt dat de kinderen niet zijn benaderd in het kader van systeemonderzoek, zoals te verwachten zou zijn bij de behandeling van een cliënt. De gz-psycholoog stelde een verklaring ten behoeve van zijn cliënt op met betrekking tot het gedrag als vader/ouder, specifiek in verband met de uithuisplaatsing van de kinderen en de procedure die in hoger beroep aanhangig was. In de brief van 28 februari 2023 noemt hij ook het zaaknummer van dit hoger beroep. De gz-psycholoog trad in dit opzicht dus niet alleen op als behandelaar, maar ook als een soort partijdeskundige in een rechterlijke procedure. De gz-psycholoog had, met zijn kennis van de omstandigheden en de wetenschap dat klaagster voogdij had over de minderjarige kinderen, het contact met deze kinderen niet zonder overleg met dan wel toestemming van klaagster mogen aangaan. Nog afgezien daarvan had de gz-psycholoog vanuit zijn eigen professionele rol ook zelf moeten inzien hoe schadelijk het kan zijn voor (minderjarige) kinderen als hen door een zorgprofessional wordt gevraagd of de uithuisplaatsing terecht is. Of sprake was van het direct of indirect zoeken van contact, zoals door de gz-psycholoog ter discussie wordt gesteld (niet hij maar vader zou de minderjarige(n) hebben gevraagd om met hem contact op te nemen), doet hier niet ter zake. Ook als hij spontaan zou zijn benaderd door een minderjarige, had hij terughoudender moeten zijn in dat contact. Datzelfde geldt voor het argument dat een zestienjarige zelfstandig een behandelaar mag benaderen. Hiermee mist de gz-psycholoog het punt dat de minderjarige in dit geval geen psychologische zorg voor zichzelf zocht, maar geacht werd input te leveren voor geheel andere doeleinden. Gezien de loyaliteitsproblemen die de (minderjarige) kinderen ondervonden jegens hun vader door zich uit te spreken over de uithuisplaatsing en gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, had het op de weg van de gz-psycholoog gelegen om contact te zoeken met klaagster als wettelijk vertegenwoordiger van de kinderen. De gz-psycholoog heeft, door dit na te laten, in hoge mate onzorgvuldig gehandeld. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdelen b) en c) ten onrechte uitlaten over uithuisplaatsing en totstandkoming verklaringen

5.5 Vanwege de samenhang zal het college deze klachtonderdelen gezamenlijk beoordelen.

5.6 De Beroepscode voor Psychologen van het NIP (2015) verbiedt op zichzelf niet het afgeven van schriftelijke verklaringen. Evenmin zijn daarin beperkingen aangebracht ten aanzien van de doeleinden waarvoor en de voorwaarden waaronder psychologen dergelijke verklaringen mogen afgeven (vgl. art. 81). Wel wordt bepaald (art. 51) dat psychologen zich bij voorkeur niet in een positie begeven waarin zij gelijktijdig of opeenvolgend verschillende professionele rollen vervullen ten opzichte van een of meer betrokkenen en (art. 52) dat zij geen professionele en niet-professionele rollen vermengen die elkaar zodanig kunnen beïnvloeden, dat zij niet meer in staat kunnen worden geacht een professionele afstand tot de betrokkene(n) te bewaren of waardoor de belangen van de betrokkene(n) worden geschaad. De gz-psycholoog gaf zowel als behandelaar van zijn cliënt de verklaringen af en heeft zich daarnaast opgesteld als een verkapte partijdeskundige in de procedure bij het gerechtshof, zonder die rollen te onderscheiden. Dit terwijl deze professionele rollen niet verenigbaar zijn. Daarmee heeft hij niet voldaan aan de Beroepscode.

5.7 Zoals hiervoor is vastgesteld, was de vader van de (minderjarige) kinderen cliënt van de gz-psycholoog. Een afspraak die de gz-psycholoog met vader maakte werd als volgt genoteerd in het dossier:
Ik zal mijn indrukken over hem, zijn situatie en die van de kinderen op een professionele manier schriftelijk samenvatten en die samenvatting aan hem mailen. Hij kan die dan gebruiken om beter te communiceren met de betreffende instanties.”
Uit deze door de gz-psycholoog genoteerde afspraak volgt dat de verklaringen zijn opgesteld voor zijn cliënt met als doel om er mee naar instanties te gaan. Volgens vaste jurisprudentie geldt de regel dat een behandelaar, ook een gz-psycholoog, zich moet onthouden van het afgeven van een (schriftelijke) verklaring over zijn cliënt die waardeoordelen bevat en geen behandeldoel dient. Het was de gz-psycholoog bekend dat zijn cliënt een procedure had bij het gerechtshof. De gz-psycholoog had redelijkerwijs moeten begrijpen dat zijn verklaring zou kunnen worden gebruikt in deze procedure. Sterker nog, door te stellen dat zijn cliënt met deze verklaring naar de instanties zou kunnen, heeft hij zelf de suggestie gedaan de verklaring(en) te gebruiken bij het gerechtshof. De stelling van de gz-psycholoog dat hij niets meer heeft geprobeerd dan de hulpvraag van zijn cliënt te beantwoorden, treft daarom geen doel.
In de verklaringen die de gz-psycholoog heeft opgesteld, geeft hij meerdere malen een waardeoordeel waarvan op geen enkele wijze gezegd kan worden dat deze een behandeldoel dient. Zo verklaart hij in de brief van 6 februari 2023: “Er lijkt geen reden te zijn om uw kinderen uit huis te plaatsen”. In de brief van 28 februari 2023 schrijft de gz-psycholoog onder andere: “Als er bij de kinderen al sprake zou zijn van onveilige hechting, dan geeft dit geen causaal overtuigende basis om de kinderen blijvend uit huis te plaatsen en de ouders uit het gezag te zetten. Immers: 1/3 van de wereldbevolking is onveilig gehecht” en “Voordat tot definitieve uithuisplaatsing en beëindiging van het ouderlijk gezag wordt besloten, dient m.i. het gezin (…) nog een kans te krijgen om bij elkaar te wonen en blijven”. De hoofdvraag die voorlag in de procedure bij het gerechtshof zag op de gezagsbeëindiging. Het had op de weg van de gz-psycholoog gelegen grote terughoudendheid te betrachten bij het uitbrengen van dergelijke verklaringen. Van enige terughoudendheid is echter niet gebleken. Door dergelijke stellingen in te nemen, heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.8 Tevens is het college van oordeel dat de in de verklaringen opgenomen oordelen onvoldoende zijn onderbouwd. Bij de totstandkoming van zijn conclusies in beide verklaringen is de gz-psycholoog voor een groot deel afgegaan op wat zijn cliënt, diens echtgenote en de (minderjarige) kinderen hem vertelden en ging hij af op zijn eigen expertise. Er blijkt op geen enkele wijze dat de gz-psycholoog kritisch de juistheid van wat hem werd voorgehouden heeft bezien of dat hij het onderliggende dossier heeft beoordeeld. Hieruit vloeit voort dat de verklaringen niet op inzichtelijke en consistente wijze uiteen zetten op welke gronden de conclusies steunen, terwijl het duidelijk wel de bedoeling was om het gerechtshof een bepaalde richting op te sturen. Zoals klaagster terecht heeft aangevoerd, gaf de gz-psycholoog een inhoudelijk waardeoordeel ten aanzien van de weging van alle feiten en factoren door klaagster zonder deze feiten en factoren daadwerkelijk te hebben onderzocht. Hiermee ondermijnt hij in potentie de besluitvorming van de diverse betrokken instanties. Daarnaast stelt klaagster terecht dat de gz-psycholoog met zijn verklaringen geen blijk geeft dat hij vragen heeft gesteld over of er misschien goede redenen zijn waarom de kinderen niet thuis wonen en dat vele rechters, jeugdbeschermers en gedragswetenschappers intensief betrokken zijn geweest bij de diverse procedures.

Slotsom

5.8 De gz-psycholoog heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheidsnormen die hij gelet op artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de Wet BIG jegens klaagster en de onder haar toezicht geplaatste kinderen en overigens ook jegens de ouders had horen te betrachten. Hiervan valt de gz-psycholoog een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht gegrond zijn.

Maatregel

5.9 De vraag ligt nu voor welke maatregel zal worden opgegelegd. Hiervoor wordt niet alleen gekeken naar de ernst van het verweten handelen, maar ook naar het tuchtrechtelijk verleden en de kans op herhaling. Bij de kans op herhaling geldt dat bijvoorbeeld het vermogen tot zelfreflectie en de houding tijdens de procedure van betekenis zijn.
De gz-psycholoog heeft zonder toestemming van klaagster contact gezocht met minderjarige kinderen en twee verklaringen afgegeven waarvan hij wist dat ze zouden worden gebruikt in een procedure bij het gerechtshof over (onder meer) het gezag. In een van die verklaringen wendt de gz-psycholoog zijn autoriteit aan door te verwijzen naar zijn boek en expertise om zijn verklaring meer kracht bij te zetten. Het was de gz-psycholoog verder bekend dat hij zich als behandelaar van de vader had moeten onthouden van het afgeven van een verklaring over zijn cliënt en diens kinderen die waardeoordelen bevat en geen behandeldoel dient. De gz-psycholoog heeft hier namelijk eerder een tuchtklacht over gehad. Het college verwijst in dit verband naar de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen van 11 oktober 2017 (geregistreerd onder ECLI:NL:TGZRGRO:2017:9) die bevestigd is door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg op 3 maart 2018 (geregistreerd onder ECLI:NL:TGZCTG:2018:72). Hierbij is de gz-psycholoog de maatregel van een berisping opgelegd. Eerder, namelijk op 29 november 2016, (geregistreerd onder ECLI:NL:TGZRGRO:2016:46) is de gz-psycholoog ook de maatregel van een berisping opgelegd. Dat de gz-psycholoog ondanks deze twee berispingen toch twee verklaringen schreef waarin hij waardeoordelen uitte over (onder meer) de inhoud van de gerechtelijke procedure, rekent het college hem zwaar aan. De gz-psycholoog is meer dan gewaarschuwd dat dergelijke uitlatingen niet toelaatbaar waren. Het feit dat er bij deze procedure minderjarige (kwetsbare) kinderen betrokken waren en dit gegeven de gz-psycholoog er niet van weerhield zijn verklaringen op te stellen, acht het college onacceptabel. De gz-psycholoog is niet op de zitting bij het tuchtcollege verschenen en heeft ook in zijn verweer geen blijk gegeven in te zien dat de de door hem opgestelde verklaringen professioneel niet acceptabel waren. Hij heeft zich in deze procedure niet toetsbaar opgesteld. De gz-psycholoog heeft, zoals hiervoor uiteen is gezet, meerdere tuchtrechtelijke maatregelen gehad over deels gelijksoortige klachten en desondanks niet zijn werkwijze aangepast. Hiermee brengt de gz-psycholoog het vertrouwen in de beroepsgroep schade toe. De gz-psycholoog lijkt ongevoelig voor feedback en demonstreert dat hij de eerdere lessen uit de tuchtrechtspraak naast zich neerlegt. Het college acht niet aannemelijk dat de gz-psycholoog heeft gereflecteerd op zijn handelen en op de impact die dat handelen heeft gehad. Het college heeft niet de verwachting dat een schorsing tot een verandering in zijn gedrag zal leiden. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden kan het college geen andere conclusie trekken dan dat het noodzakelijk is de zwaarst mogelijke maatregel op te leggen. Waar lerend vermogen niet is getoond en het risico op herhaling niet is weggenomen, in combinatie met het feit dat hier minderjarige kinderen bij zijn betrokken, acht het college de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register passend en geboden. Een minder verstrekkende maatregel biedt onvoldoende waarborgen om herhaling te voorkomen.

5.10 Het college heeft er kennis van genomen dat de gz-psycholoog bij beslissing van dit college van 3 november 2023 (geregistreerd onder ECLI:NL:TGZRZWO:2023:174 en bevestigd door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg op 24 juli 2024, geregistreerd onder ECLI:NL:TGZCTG:2024:143) de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden is opgelegd. Gelet op de omstandigheid dat het feitelijk handelen in de huidige procedure heeft plaatsgevonden vóór de hiervoor genoemde beslissing, heeft het college die beslissing bij de bepaling van de nu op te leggen maatregel buiten beschouwing gelaten.

Publicatie

5.11 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere zorgverleners mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • beveelt de doorhaling van de inschrijving van de gz-psycholoog in het BIG-register;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift ‘De Psycholoog’ (NIP).

Deze beslissing is gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, M. Mostert, lid-jurist,
T. van der Schoot, A.T. Prinsen-Reinders, L.P.T. Raijmakers, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.H. van Ham, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2025.

secretaris voorzitter



Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.