ECLI:NL:TGZRZWO:2024:113 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7008

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:113
Datum uitspraak: 11-10-2024
Datum publicatie: 17-10-2024
Zaaknummer(s): Z2024/7008
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een GZ-psycholoog. De GZ-psycholoog heeft op verzoek van Jeugdbescherming een advies gegeven over de minderjarige kinderen van klager. Klager stelt, samengevat, dat de GZ-psycholoog bij de totstandkoming van dit advies onzorgvuldig heeft gehandeld. Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is en legt de maatregel van een waarschuwing op.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 11 oktober 2024 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klager,

tegen

C,

Gezondheidszorgpsycholoog,

(destijds) werkzaam in D,

verweerster, hierna ook: de GZ-psycholoog,

gemachtigde: G werkzaam in H,

1. De zaak in het kort

1.1 De GZ-psycholoog heeft op verzoek van Jeugdbescherming E (Jeugdbescherming) een advies gegeven over de minderjarige kinderen van klager. Klager stelt, samengevat, dat de GZ-psycholoog bij de totstandkoming van dit advies onzorgvuldig heeft gehandeld.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is en legt de maatregel van een waarschuwing op. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 14 maart 2024;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • het proces-verbaal van het op 10 juni 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek;
  • aanvullende (bewijs)stukken van verweerster, ontvangen op 20 augustus 2024;
  • een reactie van klager op de aanvullende bewijsstukken, met daarbij een proces-verbaal, ontvangen op 29 augustus 2024.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 6 september 2024. Partijen zijn verschenen, verweerster is bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Verweerster en haar gemachtigde hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. De feiten

3.1 Klager en zijn ex-echtgenote zijn met elkaar getrouwd in 2015. Zij hebben samen twee kinderen en zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank E van 1 september 2022 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. Verder is bij beschikking van 10 maart 2023 door de rechtbank E de echtscheiding uitgesproken en is onder meer de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld. De kinderen wonen bij de ex-echtgenote van klager.

3.2 Door Jeugdbescherming E, meer specifiek de gedragswetenschapper en de gezinsvoogden van de kinderen, werd aan F gevraagd of zij vanuit het perspectief hechting en trauma advies konden geven aan het jeugdbeschermingsteam, of er mogelijk sprake was van trauma of hechtingsproblematiek en hoe zij bij deze specifieke kinderen eventuele ontwikkelingsbedreigingen op dat gebied konden verminderen.

3.3 De GZ-psycholoog stelde, samen met een orthopedagoog, een advies op dat in september 2023 is gezien door Jeugdbescherming. In het plan van aanpak staat dat de gezinsvoogden de kern van de problematiek beschreven en dat F een gesprek had met de gezinsvoogden en de gedragsdeskundige.

Door de GZ-psycholoog is geadviseerd (alle citaten letterlijk weergegeven):
“[RTG: de kinderen] hebben het nodig dat zij de ruimte krijgen om van beide ouders te mogen houden en loyaal te zijn aan beide ouders. Om dit te ervaren lijkt er meer toezicht nodig op de wijze waarop vader met zijn kinderen spreekt.
[RTG: kind 1] heeft een therapeut nodig waar hij iedere week heen mag, [RTG: kind 1] kan hier alleen van profiteren als beide ouders hem ook toestemming geven dat hij bij deze persoon mag zijn en alles mag zeggen en vinden.
[RTG: kind 1] heeft onderzoek nodig naar zijn ontwikkeling en gevoel van veiligheid, of er sprake is van PTSS en eventueel aansluitend een gerichte behandeling.
Ouders hebben parallel solo ouderschap nodig. Het is onwenselijk dat zij gezamenlijk contact hebben over de kinderen.
Het is belangrijk om bij iedere stap rekening te houden met de kwetsbaarheden en pijnpunten van de ouders. In te schatten wat zij nodig hebben om besluiten vanuit de maatregel te verdragen.
Als er in de dagelijkse situatie van de kinderen rust is op het gebied van loyaliteit en veiligheid kan een onderzoek naar de hechtingsrelatie tussen [RTG: kind 1] en moeder en de hechtingsrelatie tussen [RTG: kind 1] en vader meer zicht geven op wat ouders kunnen op het gebied van sensitief en responsief ouderschap. Concreet betekent dit: kunnen ouders zich verplaatsen in wat hun kind denkt, voelt en wil, wat de behoeften van het kind zijn en vervolgens of ouders op die behoeften kunnen reageren op het juiste moment en op de juiste manier.
Het is belangrijk om goed in kaart te brengen hoe de ontwikkeling van [RTG: kind 2] verloopt en alert te blijven op mogelijke signalen van trauma. Daarnaast is het voor hem van belang dat zijn broers agressie in huis stopt. Dat hij zich veilig kan voelen
.”

4. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog

4.1 Klager verwijt de GZ-psycholoog dat zij:

  1. een advies heeft gegeven dat qua inhoud en totstandkoming onzorgvuldig is;
  2. ten onrechte geen hoor en wederhoor heeft toegepast;
  3. geen informatie heeft opgevraagd bij de meest betrokkenen;
  4. uitspraken heeft gedaan over betrokkenen, die niet op eigen onderzoek of waarneming zijn gebaseerd en onduidelijk is wat de bron van de informatie is. De adviezen zijn gebaseerd op onvoldoende onderzoek;
  5. ten onrechte niet heeft aangedrongen op een behandeltraject als bij zijn zoon mogelijk sprake zou zijn van PTSS.

4.2 De GZ-psycholoog erkent dat haar werkwijze niet juist is geweest, zij betreurt dit en biedt hiervoor haar excuses aan. De gebruikelijke werkwijze bij adviesaanvragen is om het met (gezaghebbende) ouders te bespreken en en ook de vraag en het advies met hen te bespreken. Bij F kwam de aanmelding binnen van Jeugdbescherming, die betrokken was in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling van klagers twee minderjarige kinderen. De aanvullende vraag van Jeugdbescherming is door de GZ-psycholoog vooral benaderd als intercollegiale adviesaanvraag en zij heeft niet de kinderen of ouders als cliënt benaderd, maar de jeugdbeschermers. De intentie was om te beoordelen of F een passend aanbod voor het gezin had en daarnaast de jeugdbeschermers verder te helpen over de gewenste aanpak voor deze onder toezicht gestelde kinderen. Zij zou normaal gesproken een dergelijke adviesaanvraag anoniem beantwoorden maar is er nu mee akkoord gegaan een advies op naam van de betrokken kinderen op te stellen. De GZ-psycholoog erkent dat het advies te kort door de bocht is geformuleerd, als het advies aan de ouders was gericht had zij meer onderbouwing toegevoegd.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college


De criteria voor de beoordeling

5.1 De vraag is of de GZ-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende GZ-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Klachtonderdelen a) tot en met d)

5.2 Deze klachtonderdelen komen samengevat neer op het verwijt dat de GZ-psycholoog onzorgvuldig heeft gehandeld bij de totstandkoming van het advies. Het college zal deze klachtonderdelen dan ook gezamenlijk behandelen. Zoals ter zitting is besproken, zal het college het oorspronkelijke advies bij de beoordeling betrekken en niet het later op initiatief van de GZ-psycholoog opgestelde gewijzigde advies, dat op 20 augustus 2024 door het college is ontvangen.

De GZ-psycholoog heeft in haar verweerschrift en ter zitting erkend dat haar werkwijze met betrekking tot het advies niet juist is geweest en heeft hiervoor meerdere keren haar excuses aangeboden. Zij had het opgevat als een intercollegiaal advies en zoals zij zelf ook aangaf mocht zij het product (consultatie) op zichzelf ook aanbieden. Echter, door de wijze waarop het advies is vormgegeven (met namen en geboortedata van de kinderen), is het niet anoniem. Hierdoor moet voldaan worden aan de eisen die aan een rapportage worden gesteld, zoals toestemming vooraf van de cliënt, gelegenheid tot inzage vooraf, correctie, aanvulling of verwijdering van gegevens en blokkering. Daarnaast zijn er eisen die gesteld worden bij het rapporteren over anderen dan de cliënt. Ook hieraan is niet voldaan bij het advies. Gelet op het voorgaande en op de erkenning van de GZ-psycholoog dat zij onjuist heeft gehandeld bij de totstandkoming van deze adviesaanvraag, kan het college in het kort oordelen dat de klacht gegrond is. Indien zij ervoor gekozen had anoniem mee te denken en te adviseren, was het risico dat het advies in het dossier van de kinderen van klager terecht zou komen er niet geweest. De discussie of dit al dan niet is gebeurd, laat het college verder buiten beschouwing nu het de beoordeling van de klacht niet anders maakt.

De conclusie is dat de GZ-psycholoog in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van klager (en zijn ex-echtgenote en kinderen) behoorde te betrachten. Klachtonderdelen a) tot en met d) zijn gegrond.

Klachtonderdeel e) ten onrechte niet aandringen op een behandeltraject bij zijn zoon

5.3 Het college acht klagers verwijt dat ten onrechte niet is aangedrongen op een behandeltraject bij zijn zoon als mogelijk sprake is van PTSS, ongegrond. Gelet op de vraagstelling in de adviesaanvraag, of er mogelijk sprake is van trauma of hechtingsproblematiek en hoe eventuele ontwikkelingsbedreigingen op dat gebied verminderd kunnen worden, was de GZ-psycholoog niet gehouden aan te dringen op een specifiek behandeltraject voor deze specifieke cliënt. Zij heeft hieromtrent een globaal advies gegeven en dit voldeed aan de aan haar voorgelegde vraagstelling.

Slotsom

5.4 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdelen a tot en met d gegrond zijn en klachtonderdeel e ongegrond.

Maatregel

5.5 Het college zal een maatregel opleggen. De GZ-psycholoog had alerter moeten zijn bij het opstellen van de adviesaanvraag voor Jeugdbescherming en betrokken partijen moeten spreken. Dat hiermee zorgvuldig moet worden omgegaan, zou duidelijk hebben moeten zijn bij de GZ-psycholoog. Het college vindt een waarschuwing passend als zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van de handelwijze benadrukt zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken. Hoewel de GZ-psycholoog een fout heeft gemaakt, heeft zij deze fout gelijk erkend en heeft zij meerdere keren excuses aangeboden. Verder heeft zij geprobeerd het advies terug te trekken en het gesprek aan te gaan met Jeugdbescherming. Daarnaast heeft zij zich voorgenomen deze productcode niet meer aan te bieden en hiermee haar werkwijze structureel te veranderen. Zij heeft lering getrokken uit haar handelen en aangegeven in het vervolg anders te handelen. Het college vindt een waarschuwing onder deze omstandigheden passend en geboden.

Publicatie

5.6 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere GZ-psychologen kunnen leren van deze zaak en alert moeten zijn en blijven bij dergelijke adviesaanvragen. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaartklachtonderdelen a t/m d gegrond;
  • legt de GZ-psycholoog de maatregel op van een waarschuwing;
  • verklaart klachtonderdeel e ongegrond;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift De Psycholoog (NIP).

Deze beslissing is gegeven door F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, S. Boersma, lid-jurist, G.G.A. Schuitemaker, R. van der Ree en S.L.M. Jorna, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.H. van Ham, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.

secretaris voorzitter



Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.