ECLI:NL:TGZRZWO:2023:82 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/5068

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:82
Datum uitspraak: 31-03-2023
Datum publicatie: 06-04-2023
Zaaknummer(s): Z2022/5068
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond.De voorzitter is met beklaagde van oordeel dat de klacht niet-ontvankelijk is voor zover deze is gebaseerd op de stelling dat zij financiële schade heeft geleden door wanprestatie van beklaagde. Vermogensschade raakt niet aan de individuele gezondheidszorg.Het enkele feit dat beklaagde alleen voor spoedgevallen zou hebben waargenomen, is op zichzelf onvoldoende grondslag om haar een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klaagster lijkt uit te gaan van de veronderstelling dat beklaagde alle patiënten van klaagster diende te zien. Zo ver gaat de waarneemovereenkomst, zoals die er destijds lag (zie artikel 4), niet. Dat beklaagde noodzakelijke zorg aan patiënten van klaagster heeft geweigerd, heeft zij niet onderbouwd.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Voorzittersbeslissing kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond

Beslissing d.d. 31 maart 2023 naar aanleiding van de op 26 oktober 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te I,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot, advocaat Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

  • het klaagschrift met bijlagen, binnengekomen op 26 oktober 2022;
  • de brief d.d. 24 november 2022 van de secretaris;
  • de aanvulling op het klaagschrift, binnengekomen op 15 december 2022;
  • het verweerschrift, binnengekomen op 15 februari 2023.

2.  DE KLACHT

Klaagster bezat een huisartsenpraktijk in I. Er was een waarneemovereenkomst met de huisartsengroep J, waar beklaagde werkt. Tijdens arbeidsongeschiktheid van klaagster zou gedurende 30 dagen de praktijk worden waargenomen door J. Wanneer klaagster na deze 30 dagen geen waarnemer zou kunnen vinden, dan zou beklaagde samen met de andere huisartsen van J een waarnemer aantrekken op kosten van klaagster. Klaagster viel vanaf 26 november 2021 door ziekte uit. J nam voor twee dagen in de week de patiëntenzorg over.

Klaagster verwijt beklaagde dat hij zich niet heeft gehouden aan de waarneemovereenkomst. Daarmee heeft beklaagde de zorg voor de gehele patiëntenpopulatie en de voortzetting van de praktijk in gevaar gebracht. Beklaagde heeft onvoldoende invulling gegeven aan zijn verantwoordelijkheid voor de waarneming tijdens de eerste 30 dagen van ziekte van klaagster, alsook in de periode daarna wanneer het niet lukte een waarnemer te regelen. Beklaagde heeft geen waarnemend huisarts geregeld en slechts spoedgevallen gezien. Hij heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor de telefonische advisering door de assistentes en de praktijkverpleegkundige geen mogelijkheid te geven te overleggen met een huisarts. Ook heeft beklaagde niet bijgehouden welke patiënten gezien zijn ten behoeve van de continuïteit en declaratie.

3. HET VERWEER

Beklaagde voert allereerst aan dat klaagster niet-ontvankelijk is. Volgens beklaagde heeft klaagster geen concreet eigen belang dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg. Het betreft hier een (zakelijk) financieel belang.

Voor zover het college de klacht wel ontvankelijk acht, stelt beklaagde zich op het standpunt dat de klacht ongegrond is. Tussen klaagster en beklaagde bestond reeds een geschil over de waarneemovereenkomst voor aanvang van ziekte van klaagster. Beklaagde is van mening dat door het handelen van klaagster en haar echtgenoot, tijdens klaagsters ziekte, de patiëntveiligheid mogelijkerwijs in gevaar is gekomen. Beklaagde heeft er alles aan gedaan om patiëntenzorg en patiëntveiligheid te waarborgen. Door de gebrekkige communicatie en informatieverstrekking door (de echtgenoot van) klaagster en nalatigheid in het treffen van een tijdige en constructieve regeling voor de waarneming, waarvoor de praktijk van klaagster zelf de verantwoordelijkheid droeg, zijn de problemen in de praktijk ontstaan. Beklaagde werd soms een dag van tevoren geconfronteerd met de waarneming en dit is onmogelijk voor een huisarts. Beklaagde heeft tijdig de voorzienbare problemen die de waarneemovereenkomst zou kunnen gaan opleveren, aangekaart bij klaagster toen zij nog niet ziek was en de benodigde wijzigingen met klaagster willen overleggen, maar klaagster wilde daaraan niet meewerken.

Het is juist dat beklaagde alleen de spoedgevallen heeft waargenomen en dus niet de volledige spreekuren. Voor de spreekuren van klaagster was gedurende drie dagen per week een vaste waarnemer geregeld en wanneer diegene er niet was heeft beklaagde spoedgevallen overgenomen. Destijds is hier door echtgenoot geen verzoek of beklag over gedaan. Beklaagde heeft wel degelijk contact gehad met de assistenten, ook op eigen initiatief. Later kwam het zelfs voor dat beklaagde werd gebeld door patiënten of de assistenten van klaagsters praktijk, zonder dat hij wist dat hij die dag waarnam. Beklaagde weerspreekt dat hij de praktijkverpleegkundige de mogelijkheid tot overleg zou hebben ontzegd, dit onderdeel wordt ook niet nader onderbouwd door klaagster. Ook heeft beklaagde verslaglegging gedaan in het dossier van de patiënten die hij heeft gezien. Voor enkele patiënten was dit niet mogelijk, hetgeen te wijten was aan de blokkade die door klaagster was ingesteld.  

4. DE OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

In het tuchtrecht kan een klacht worden ingediend door een rechtstreeks belanghebbende. Dat volgt uit artikel 65, eerste lid, onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dit een concreet en rechtstreeks eigen belang op het gebied van de individuele gezondheid moet zijn.
 

De voorzitter is met beklaagde van oordeel dat de klacht niet-ontvankelijk is voor zover deze is gebaseerd op de stelling dat zij financiële schade heeft geleden door wanprestatie van beklaagde. Vermogensschade raakt niet aan de individuele gezondheidszorg.

De voorzitter acht de klacht wel ontvankelijk voor zover klaagster stelt dat door toedoen van beklaagde de patiëntenzorg in het geding is gekomen. Anders dan beklaagde stelt, is dit wel een concreet eigen belang, nu het hier ging om patiënten uit haar eigen praktijk, waarvoor zij als huisarts verantwoordelijkheid droeg. Die verantwoordelijkheid omvatte tevens een adequate waarneming van de dagelijkse patiëntenzorg. In zoverre acht de voorzitter de klacht ontvankelijk.

De inhoudelijke beoordeling

De voorzitter acht de klacht kennelijk ongegrond. Als bewijs van haar stellingen heeft klaagster facturen overgelegd van beklaagde waaruit zou blijken dat beklaagde de patiëntenpopulatie en de voortzetting van de praktijk in gevaar heeft gebracht.

Het enkele feit dat beklaagde alleen voor spoedgevallen zou hebben waargenomen, is op zichzelf onvoldoende grondslag om hem een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klaagster lijkt uit te gaan van de veronderstelling dat beklaagde alle patiënten van klaagster diende te zien. Zo ver gaat de waarneemovereenkomst, zoals die er destijds lag (zie artikel 4), niet. Dat beklaagde noodzakelijke zorg aan patiënten van klaagster heeft geweigerd, heeft zij niet onderbouwd. Enig bewijs dat assistenten geen telefonisch contact hebben gehad voor advies met beklaagde en dat beklaagde geen verslaglegging heeft gedaan in het dossier van de patiënten, heeft zij niet overlegd. Daarbij blijkt niet dat beklaagde ooit is aangesproken op zijn werkzaamheden. Ook van het gestelde gebrek aan communicatie met de praktijkverpleegkundige ontbreekt enige aanwijzing of bewijs.

Omdat klaagster door de secretaris al in de gelegenheid is gesteld om nadere stukken in te dienen, moet het ervoor worden gehouden dat klaagster die niet heeft.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht, voor zover ontvankelijk, kennelijk ongegrond is.   

5.    DE BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk voor zover deze gaat over vermogensrechtelijke schade en verklaart de klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Aldus gedaan door P.A.H. Lemaire, voorzitter, in tegenwoordigheid van
J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

                    voorzitter

secretaris                                                                                                           

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op de klachtonderdelen waarop die beslissing betrekking heeft.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.