ECLI:NL:TGZRZWO:2016:65 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 254/2015

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2016:65
Datum uitspraak: 27-06-2016
Datum publicatie: 27-06-2016
Zaaknummer(s): 254/2015
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog kennelijk ongegrond. Verweerster heeft op zorgvuldige wijze verslag gedaan waarin blijkt dat zij oog heeft gehad voor de ASS kenmerken die zij bij klager heeft geobserveerd. Verweerster heeft niet de diagnose schizofrenie gesteld waarmee de klacht feitelijke grondslag mist.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 27 juni 2016 naar aanleiding van de op 30 oktober 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , gezondheidszorgpsycholoog, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. I.M.I. Apperloo, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlage;

- het verweerschrift;

- de brief namens verweerster, binnengekomen op 24 maart 2016, met bijlage.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

2. FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1978, is op 30 januari 2015 door verweerster onderzocht in het kader van een vraag van klager om behandeling in de geestelijke gezondheidszorg.

Verweerster heeft, voor zover thans van belang, naar aanleiding van het onderzoek het navolgende opgetekend in het psychologisch onderzoek:

Vraagstelling

Is er sprake van ASS?

Resultaten eerdere psychologische onderzoeken

Eerder onderzoek wees uit dat er kenmerken waren van ASS maar de diagnose werd niet gesteld.

(…)

Samenvatting

In de anamnese, mn over de kindertijd, komen er veel kenmerken voor van ontwikkelingsproblematiek en minder in eerste instantie van persoonlijkheidsproblematiek.

Er is verder geen onderzoek gedaan naar persoonlijkheidsproblematiek omdat daar in de kindertijd/jeugd weinig aanwijzingen voor te vinden zijn.

(…)

Schizofrenie:

Client heeft periodes met waanideeën en hallucinaties en er zijn randpsychotische verschijnselen, zoals allerlei ervaringen en ideeën over het paranormale, een niet te plaatsen vieze smaak in de mond .

Negatieve symptomen zijn te zien in het rigide denken en in moeite met souplesse in sociale contacten.

Dd ASS/schizofrenie:

- Het steeds persevereren in activiteiten en hobby s en gebrek aan wederkerigheid in contact kan minder door een schizofrene stoornis (alleen) verklaard te kunnen worden

- Bij ASS ziet men vaak overbelastingspsychoses maar die zijn vaak kort en klaren helemaal op wanneer de cliënt weer ontstresst. Bij cliënt lijken er echter alsmaar (rand-) psychotische fenomenen aanwezig: waanideeën over het paranormale, aura s

- De knik in het functioneren in zijn twintigerjaren waarbij cliënt duidelijk minder ging functioneren dan voorheen, wijst eerder op een schizofreniform proces.

Daarom zou een diagnose als multiple complex devellopment disorder (MCDD) wellicht meest passen zijn. Gezien de overlap schizofrenie/ASS erg groot is en cliënt van beiden kenmerken heeft, kan daarover geen volledig uitsluitsel gegeven worden. Wel kan gesteld worden dat het in de kern eerder gaat om ontwikkelingsproblematiek dan om persoonlijkheidsproblematiek(…)”

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij in strijd met de DSM-V de diagnose MCDD Schizofrenie heeft gesteld, terwijl in de DSM staat dat in de differentiaaldiagnose moet worden uitgesloten dat er sprake is van een andere pervasieve ontwikkelingsstoornis en dat, met name bij volwassenen, moet worden uitgesloten dat de symptomen het gevolg zijn van schizofrenie. Klager verwijt verweerster een onjuiste diagnose te hebben gesteld.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij uit hoofde van haar functie-inhoudelijke taken en verantwoordelijkheden geen diagnoses stelt. Een diagnose wordt gesteld door de hoofdbehandelaar/psychiater. Verweerster wijst erop dat op het moment van onderzoek de DSM-IV nog werd gehanteerd. Verweerster heeft klager op

30 januari 2015 onderzocht naar aanleiding van een behandelverzoek van klager betreffende geestelijke gezondheidszorg. De bevindingen tijdens het onderzoek en de psychologisch te duiden kenmerken die verweerster aanwezig achtte heeft zij opgenomen in het verslag. Samengevat achtte verweerster de diagnose Multiple Complex Development Disorder (MCDD) wellicht het meest passend en heeft dit als voorstel geformuleerd.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Ten tijde van het onderzoek van verweerster was de DSM-IV nog gangbaar als instrument voor klinisch onderzoek en diagnostiek.

Verweerster heeft in de verslaglegging naar aanleiding van haar onderzoek van klager bij de samenvatting opgenomen dat een diagnose als Multiple Complex Development Disorder (MCDD) wellicht het meest passend zou zijn. Dat verweerster tevens aangeeft dat zij bij klager kenmerken ziet van schizofrenie kan – anders dan klager dit kennelijk heeft geconcludeerd – niet als een door haar gestelde diagnose worden beschouwd. Bovendien geeft verweerster eerder in het onderzoeksverslag aan dat het steeds persevereren in activiteiten en hobby’s en gebrek aan wederkerigheid in contact minder door een schizofrene stoornis (alleen) kan worden verklaard. Verweerster laat in de differentiaal diagnose blijken dat zij ook oog heeft gehad voor ASS kenmerken die zij bij klager heeft geobserveerd.

Verweerster heeft gelet op het voorgaande niet de diagnose ‘MCDD schizofrenie’ gesteld, ze heeft als wellicht meest passende diagnose MCDD genoemd – een waarschijnlijkheidsdiagnose – en benoemd dat zij kenmerken zag bij klager van schizofrenie. Daarmee mist de klacht feitelijke grondslag.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, L.P.T. Raijmakers en S.M. Pol, leden-gezondheidszorgpsychologen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.