ECLI:NL:TGZRZWO:2015:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 012/2014
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2015:53 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-05-2015 |
Datum publicatie: | 22-05-2015 |
Zaaknummer(s): | 012/2014 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen apotheker over onheuse bejegening van klaagster door assistentes afgewezen. Wijzigingen medicatie in overeenstemming met regelgeving en afspraken zij het dat van de vereiste instemming door klaagster met de substitutie niet is gebleken. Voor zover deze toestemming ontbrak is niet duidelijk gelet op de geëscaleerde situatie aan wie dit valt te verwijten laat staan dat het verweerder valt toe te rekenen die op dit punt ondermeer in duidelijke richtlijnen had voorzien. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 22 mei 2015 naar aanleiding van de op 21 januari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , apotheker, werkzaam te B,
bijgestaan door mw. L. Neuschäfer-Greebe, DAS Rechtsbijstand Amsterdam,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- een aanvullend verweerschrift;
- aanvullende informatie van de zijde van verweerder;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 28 november 2014 gehouden gehoor in het kader van
het vooronderzoek;
- een schrijven van klaagster in reactie op het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 14 april 2015, alwaar zijn verschenen
klaagster en verweerder, de laatste vergezeld van zijn gemachtigde.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster heeft op 10 januari 2014 ’s ochtends, uitsluitend op recept verkrijgbare, medicatie opgehaald voor zichzelf en voor haar zoon bij de apotheek waarvan verweerder praktijkhouder is. Het recept betrof Venlafaxine voor klaagster en Methylfenidaat en Concerta voor haar zoon. De Venlafaxine en de Methylfenidaat waren van een ander merk dan eerder was verstrekt maar van dezelfde werkzame stof, sterkte en farmaceutische vorm. Voor de Concerta diende klaagster, anders dan voorheen, bij te betalen. Ook werd door de apothekersassistente het recept voor Methylfenidaat aangepast in de zin dat de dosering die klaagster in een keer meekreeg in verband met het verminderde gebruik werd bijgesteld van 90 tabletten naar 30 tabletten.
Klaagster heeft bij thuiskomst haar verzekeringspolis nagekeken. Zij had een restitutiepolis zonder preferentiebeleid en keuzevrijheid in het merk medicatie. Verder was de regelgeving met betrekking tot de betalingen niet veranderd.
Klaagster is die middag naar de apotheek teruggegaan en heeft tegen de apothekersassistente gezegd dat ze dezelfde merken medicatie wilde als ze eerder had gekregen.
Daarop is de situatie geëscaleerd en heeft klaagster een glazen pot kapot gegooid.
Vervolgens is verweerder, die een vrije middag had, gebeld en te hulp gekomen. Naar aanleiding van de situatie is 112 gebeld.
De politie heeft klaagster meegenomen naar het bureau voor verhoor. De politie heeft proces-verbaal van aangifte van vernieling opgemaakt.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-:
a. onheuse bejegening door verweerder en onheuse bejegening door onder de verantwoording van verweerder vallend personeel;
b. het door onder zijn verantwoording vallend personeel opzettelijk verstrekken van andere medicatie zonder overleg alsmede het door hen eigenhandig veranderen van een recept;
c. het niet nakomen van zijn zorgplicht omdat klaagster nu niet tijdig aan haar medicatie en die van haar zoon kon komen.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan.
Primair stelt hij dat de klacht niet ontvankelijk is omdat de klachten zien op het handelen van zijn assistenten. Inhoudelijk stelt hij dat er sprake is van een verkeerde voorstelling van zaken. In de eerste plaats hebben de assistentes getracht een redelijke oplossing voor de gerezen problemen te vinden maar klaagster is in woede ontstoken en heeft zo een oplossing in de weg gestaan. Verder hebben zij zich overtuigd van het feit dat klaagster tot maandag nog genoeg medicijnen had waardoor van een schending van zorgplicht geen sprake kan zijn.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Hoewel aan het tuchtrecht (in artikel 47 wet BIG) de persoonlijke verwijtbaarheid ten grondslag ligt, dient deze niet te eng worden opgevat. Ook voor handelingen van apothekersassistenten die onder hun eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid vallen kan een apotheker onder omstandigheden verantwoordelijk worden gehouden. Hij heeft onder meer een eigen verantwoordelijkheid voor een adequate organisatie van de praktijk en een goede coördinatie en communicatie met de patiënten. In het onderhavige geval is de klacht ook tegen verweerders persoonlijke optreden gericht zodat klaagster in haar klacht in alle onderdelen zal worden ontvangen.
5.2
Het college wijst er voorts op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.3
Het college constateert dat het evident is dat er onmin is ontstaan over zowel de bijbetaling als de wijziging van de medicatie. Dit betekent echter op zich niet dat er sprake was van onheuse bejegening. Dat verweerder de onheuse bewoordingen zou hebben gebruikt die klaagster hem verwijt is niet aannemelijk geworden. De verklaringen van klaagster en verweerder op dit punt staan lijnrecht tegenover elkaar terwijl de overgelegde verklaringen van de assistentes over hetgeen verweerder heeft gezegd evenmin steun bieden voor het standpunt van klaagster. Op basis van de beschikbare, elkaar tegensprekende verklaringen is evenmin komen vast te staan welke bewoordingen over en weer tussen de assistentes en klaagster zijn gesproken zodat ook hier niet kan worden vastgesteld dat de assistentes klaagster onheus hebben bejegend. Hun handelen valt reeds om die reden niet aan verweerder toe te rekenen. De klacht op deze punten zal dan ook worden afgewezen.
5.4
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de assistentes juist hebben gehandeld bij de verstrekking van de medicatie. Met betrekking tot de bijbetaling van de Concerta heeft de assistente formeel juist gehandeld. Op de website van de verzekering stond dat de verzekerde een formulier voor restitutie kon invullen. Het lag dan ook op de weg van klaagster, die goed verzekerd is, om gedeeltelijke vergoeding terug te vragen aan haar verzekeringsmaatschappij. Dat klaagster dit eerder niet hoefde te doen kan evenmin aan de apotheker worden verweten, nu de regelingen op dit punt vaak wijzigen. De assistentes hebben ook juist gehandeld bij het overleg en de beslissing met betrekking tot de dosering Methylfenidaat. Desgevraagd bleek dat de oorspronkelijke dosering van 3 maal daags veranderd was in 1 maal daags. Gelet hierop en in overeenstemming met de regelgeving (Opiumwet) ter bescherming van de gebruikers heeft de assistente de meegegeven hoeveelheid aangepast en slechts 30 stuks in plaats van 90 stuks meegegeven. De assistentes handelden daarbij onder de verantwoordelijkheid van de apotheker.
Ten aanzien van de substitutie van de Methylfenidaat en de Venlafaxine in andere generieke merken concludeert het college, mede gelet op de verklaring van verweerder ter zitting, dat dit op zich is gebeurd in overeenstemming met de afspraken tussen de apotheek en de specialisten en huisartsen. Klaagster voert echter aan dat haar daarvoor niet om toestemming is gevraagd. Verweerder stelt weliswaar dat klaagster er specifiek op is gewezen dat ze andere merken kreeg maar tevens blijkt uit zijn verklaring dat klaagster in de ochtend alleen oog had voor de bijbetaling en de aanpassing van de medicatie van de zoon. Dit laatste komt overeen met hetgeen klaagster hieromtrent bij repliek heeft verklaard. Gelet op deze verklaringen is van expliciet overleg over (laat staan toestemming voor) de wijziging dan ook niet gebleken. Dit is niet in overeenstemming met de instructie van verweerder “substitutie van geneesmiddelen uit augustus 2013” op grond waarvan bij wijziging van het merk overleg met de patiënt moet zijn. De instructie schrijft eveneens voor om bij twijfel of vragen altijd overleg te hebben met de apotheker. Naar het oordeel van het tuchtcollege is de klacht op dit punt echter eveneens ongegrond. Los immers van het feit dat niet zonder meer vaststaat dat hier sprake was van deze enkele tekortkoming kan ook niet worden vastgesteld of deze dan, gelet op de ontstane situatie geheel of gedeeltelijk aan de assistentes, laat staan aan verweerder, valt te verwijten. Verweerder had immers duidelijke instructies op dit punt en ook overigens is van slechte organisatie niet gebleken. Verweerder heeft ook nog aangevoerd, hetgeen door de verklaringen van de assistentes, met name die in het proces-verbaal, is bevestigd, dat wel aan klaagster is aangeboden dat zij andere merken kon ophalen op de maandag. Het valt niet uit te sluiten dat dit klaagster is ontgaan toen zij heel boos was geworden. Ter zitting kon zij het bevestigen noch ontkennen. De klacht is ook op dit punt derhalve ongegrond.
Tenslotte is niet gebleken dat verweerder overigens in zijn zorgplicht is tekortgeschoten. Onder meer niet omdat klaagster heeft erkend dat zij voor zichzelf en haar zoon tot maandag in elk geval over voldoende medicijnen beschikte.
De klacht zal derhalve in zijn geheel als ongegrond worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. M. Willemse, lid-jurist, P.C. Daniels-Hansum, D. Houvast en dr. Th.J. Tromp, leden-apothekers, in tegenwoordigheid van mr. B.E.H. Zijlstra-Bauer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2015 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.