ECLI:NL:TGZRZWO:2015:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 261/2013

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2015:4
Datum uitspraak: 16-01-2015
Datum publicatie: 16-01-2015
Zaaknummer(s): 261/2013
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen vrijgevestigde psychiater. Klager is het niet eens met diagnose en behandeling. Gelet op ziektebeeld en andere omstandigheden is de behandeling zoals deze door psychiater is verleend mogelijk het hoogst haalbare geweest. Methodisch had e.e.a. beter gekund maar dit levert in dit geval geen tuchtrechtelijk verwijt op.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 16 januari 2015 naar aanleiding van de op 9 oktober 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C, psychiater, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. Ch.L. van den Puttelaar, advocaat te Rotterdam,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen, waarop deels artikel 67 lid 3 Wet BIG van toepassing is verklaard door de voorzitter;

- de repliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

Klager heeft tegen negen andere beroepsbeoefenaren klachten ingediend. Deze klachten zijn bekend onder de nummers 259, 260, 342, 343/2013 en 14, 15, 16, 17 en 18/2014. In de zaak 342/2013 is eveneens heden uitspraak gedaan. In de andere zaken is op 6 oktober 2014 uitspraak gedaan.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 18 november 2014, alwaar klager en verweerder in persoon zijn verschenen. Verweerder werd bijgestaan door

mr. J.C.M. Persoon, advocaat te Rotterdam, collega van mr. van den Puttelaar.

2. FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het dossier van klager) en hetgeen besproken is ter zitting, dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1978, is eind augustus 2007 bij verweerder na een intake in behandeling gekomen.

Klager is afgestudeerd in de vaste stof chemie en heeft een promotieonderzoek (PhD) gedaan in Engeland. Tijdens zijn promotieonderzoek is hij in 2006 psychiatrisch gedecompenseerd en onderzocht door een psychiater in Engeland.

Klager is teruggekomen naar Nederland en kreeg Risperdal van een psychiater in H voorgeschreven, zoals hij ook al in Engeland had gekregen. Van de Risperdal ondervond klager bijwerkingen, waarschijnlijk extrapiramidale (motorische) verschijnselen en klager vond dat hij door de Risperdal onvoldoende aanspraak kon maken op zijn intellectuele vermogens. Klager was van die ervaring erg angstig geworden. Hij heeft de Risperdal van november 2006 tot april 2007 gebruikt. Klager is serieus sportbeoefenaar.

Eind augustus 2007 is klager bij verweerder in behandeling gekomen.

Verweerder heeft in zijn intakeverslag onder meer vermeld:

“Werkhypothese:

Er is sprake van een reactieve depressie gepaarde gaande met psychose naar aanleiding van gefrustreerde relatiewens. Inhoudelijk bestaat de psychose vooral uit paranoïde betrekkingsideeën. Er is mogelijk sprake van een ASS>vooral de onhandigheid in het aangaan en intensiveren van relaties met de andere sekse lijken in die richting te duiden. Uitdiepen in de toekomst >wederkerigheid? In staat diepergaande intermenselijke relaties aan te gaan? Risperdal heeft vanwege de extrapiramidale verschijnselen een aversieve reactie teweeg gebracht waardoor hij medicatieschuw lijkt te zijn geworden.

De voorlopige werkdiagnose is:

Depressie met psychotische kenmerken bij een intellectueel begaafde man met mogelijk autistiforme trekken. Er bestaat een zeer ambivalente relatie met vader die weinig genegenheid en begrip kan bieden. Het werken aan zijn PhD in Il ver van de relatief veilige context en ontberen in die situatie van de steun door moeder in een nieuwe volwassen demanding omgeving heeft bijgedragen aan de decompensatie.

Diagnose volgens DSM-IV:

As I 296.24 Depressieve stoornis eenmalige episode met psychotische kenmerken

DD. Psychotische stoornis NAO bij ASS

AS II 799.9 Diagnose op As II uitgesteld

AS III geen somatische aandoeningen voor zover bekend; wel waarschijnlijk

extrapiramidale verschijnselen op atypisch neurolepticum gehad

As IV Problemen binnen primaire steungroep, twee maal gefrustreerde relatiewens,

Ambivalente relatie met vader, studie ver van huis en onduidelijkheid of deze kan

worden afgerond

As V GAF 51-60 (rond aanmelding > functioneert nog wel enigermate > in staat PhD af te maken?)

Plan van aanpak:

“Depressieve klachten en betrekkingsideeën doen afnemen.

Stimuleren zijn Phd af te maken. Onderzoeken wat daar voor nodig is. Desnoods intensieve ondersteuning. Actualiteit en reikwijdte van zijn onderwerp zijn moeilijk te overzien > zeer theoretisch vakgebied.

Op de langere termijn ontwikkelen van sociale vaardigheden waardoor hij een sociaal netwerk kan ontwikkelen en de kans op relaties toeneemt. Een aandachtspunt is de relatie met vader.

Vader lijkt meer een concurrent dan een liefhebbende begrijpende man die zijn zoon wil stimuleren. Het is onmogelijk op dit punt om te overzien of dit vooral de perceptie van A is of dat vader überhaupt geen mogelijkheden biedt.”

Verweerder heeft klager door middel van psycho-educatie bewogen tot het innemen van medicatie (Lexapro) en is gesprektherapie gestart gericht op ondersteuning van klager. Verweerder heeft van zijn bevindingen verslag gedaan aan de huisarts van klager bij brief van 24 september 2007. Verweerder heeft een en ander vastgelegd in een behandelovereenkomst.

Klager is naast de behandeling bij verweerder gecoacht door E, F en G.

Op 28 februari 2008 heeft verweerder een tussenevaluatie genoteerd. Verder heeft verweerder bij brieven van 1 april 2008 en 19 oktober 2010 verslag gedaan van zijn behandeling aan de huisarts van klager.

Klager heeft zijn promotie op 11 augustus 2010 afgerond.

Bij brief van 6 december 2011 heeft verweerder bericht aan de huisarts van klager dat hij het behandelcontact met klager afsluit.

Verder schreef verweerder in die brief:

“A geeft aan dat ‘het wel gaat’. Hij is druk aan het solliciteren, maar is daar nog niet zo succesvol is. Hij ervaart nog steeds dat de Risperdal, welke destijds door de psychiater in H is voorgeschreven de boosdoener is. Hij is in de overtuiging dat dit zijn denken heeft doen veranderen en dat hij hierdoor niet meer in staat is zo goed te functioneren als voorheen.

Hij heeft nog steeds klachten zoals negatieve gedachten, suïcidale neigingen, vermoeidheid, vergeetachtigheid, trager denken dan voorheen, verhoogde rusthartslag en spierpijnen. Meer verontrustend vind ik dat hij van tijd tot tijd denkt dat zijn gedachten door anderen kunnen worden waargenomen en zijn perceptie van de oorzaak van zijn doorslaapproblemen, nl dat hij ’s-nachts wordt gewekt.. Omdat hij een link met de universiteit van I vermoed heeft hij besloten geen contact meer met hen te zoeken.

A is wel in staat geweest zijn Phd te behalen, maar het heeft hem tot nu toe geen baan opgeleverd en ook zijn sociale netwerk is naar mijn indruk erg beperkt.

Omdat er alhier geen behandelopties meer zijn. Farmacotherapie wil hij niet en een andere aanpak, intensieve begeleiding en coaching, heeft gefaald, sluit ik het behandelcontact hierbij af.

Diagnose volgens DSM IV:

As I 296.32 Depressieve stoornis, recidiverend, matig ernstig

297.1 Waanstoornis

299.80 Pervasieve ontwikkelingsstoonis NAO

AS II 799.9 Geen stoornis op As II i.e.z., wel ontwijkende pers. trekken Diagnose op As III geen somatische aandoeningen

As IV Problemen binnen primaire steungroep, emotioneel afwezige vader

As V GAF 51-60 (huidig )”.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-:

1. Tegenstrijdige verslaglegging, onjuiste weergave van de feiten, onjuiste verslaglegging.

2. Te lange behandelduur, onjuist advies om behandeling te rekken en onjuiste informatie over diagnose. Niet gelijk aan behandelplan.

3. Niet mededelen van wijzigingen in diagnose.

4. Foutieve diagnosen, geen testen afgenomen.

5. Gebrek aan kennis over chemicaliën op het menselijk lichaam of het gebruiken van deze chemicaliën om mensen makkelijk beïnvloedbaar te maken en vertrouwen te winnen.

6. Negeren van terechte klachten met als gevolg een emotionele instabiliteit of trauma. Mede veroorzaakt door: het blijven herhalen van woorden of zinsdelen waardoor elk gesprek hetzelfde verloop heeft gekend. Hierdoor ontstaat een “hypnose-toestand”. Mede veroorzaakt door het aftappen en hacken van de internetverbinding waardoor met voorkennis gehandeld wordt.

7. Geen evaluaties (van coaches), geen informatie-uitwisselingen.

8. Negeren van opmerkingen en deze afdoen als betrekkingsideeën, maar wel de diagnose hierop baseren.

9. Suggestieve vraagstelling waardoor verwarring toegenomen is. Onjuiste vraagstelling.

10.Adviezen zijn tegengesteld aan behandelplan, waardoor omgekeerde bewerkstelligd is.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Het verweer komt er - zakelijk weergeven - op neer dat de klacht niet gegrond is. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Hoewel de klacht in 10 klachtonderdelen uiteenvalt, begrijpt het college dat de kern van de klacht is dat klager het niet eens is met de diagnose en de behandeling. Ter zitting heeft klager verklaard dat hij verweerder zelf heeft uitgekozen als zijn psychiater. Blijkens het dossier en hetgeen ter zitting is verklaard kwalificeert het college de behandelrelatie die tussen klager en verweerder is ontstaan als een begeleidingscontact. Ondanks het feit dat klager geen ziekte-inzicht heeft, in beginsel niet behandeld wil worden door een psychiater en ook geen psychiatrische medicatie wil gebruiken, heeft de behandelrelatie vier jaar geduurd. In die jaren is in zoverre een resultaat geboekt dat klager verweerder is blijven consulteren, dat hij zijn thesis heeft afgerond en zijn PhD-promotie heeft behaald. Ook heeft verweerder klager gestimuleerd in het vergroten van zijn sociale vaardigheden. Gelet op de persoon van klager, zijn complexe ziektebeeld en het feit dat klager niet instemde met een opname of behandeling in een GGZ-instelling was dit wellicht het hoogst haalbare. De lange duur van de behandeling is bij de langdurige en complexe problemen begrijpelijk en passend.

5.3

Verweerder heeft zoals onder de feiten weergegeven een intakeverslag opgesteld. Dit verslag heeft verweerder afgerond met diagnostische overwegingen, een plan van aanpak en een beschrijving van de middelen om de behandeldoelen te bereiken. Op

28 februari 2008 heeft er een tussenevaluatie plaatsgevonden. Verweerder heeft meerdere malen per brief de huisarts van klager geïnformeerd. Ter zitting is gebleken dat klager en verweerder vele malen mondeling evaluatiegesprekken hebben gehad. Verder heeft verweerder dossieraantekeningen gemaakt die het verloop van de behandelingscontact beschrijven, inclusief (diagnostische) overwegingen. Daarnaast bevinden zich in het dossier berichten van de betrokken coaches aan verweerder zodat vastgesteld kan worden dat informatie-uitwisseling heeft plaatsgevonden.

5.4

Hoewel het college constateert dat dossiervoering, diagnostiek, behandeling en evaluatie methodisch beter hadden gekund, acht het college dit feilen in dit geval niet van een zodanig gewicht dat hieraan tuchtrechtelijke consequenties verbonden zouden moeten worden. Ook de afsluiting van het behandelingscontact op een moment dat klager een psychose had, had beter gekund. Verweerder heeft volstaan met een brief aan de huisarts terwijl een actieve informatieoverdracht aan de huisarts en het perspectief op een vervolgvoorziening in de tweedelijns geestelijke gezondheidszorg wellicht meer op zijn plaats waren geweest. Nog daargelaten dat klager hierover niet heeft geklaagd - hij was het eens met het beëindigen van de behandelrelatie en wenste geen voortzetting van psychiatrische zorg - acht het college dit in het onderhavige geval niet van een zodanig gewicht dat hieraan tuchtrechtelijke consequenties verbonden zouden moeten worden.

5.5

Voor het overige zijn de klachten van klager niet of onvoldoende feitelijk onderbouwd en deze dienen daarom wegens gebrek aan feitelijke grondslag te worden afgewezen.

5.6

Gelet op het voorgaande is de klacht in alle onderdelen ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. Th.C.M. Willemse, voorzitter, mr. J.W. Ilsink, lid-jurist, prof. dr. R.J. Verkes, A.A.G. van den Ende en J.M. Komen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2015 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.