ECLI:NL:TGZRZWO:2014:6 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 171/2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2014:6 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2014 |
Datum publicatie: | 10-01-2014 |
Zaaknummer(s): | 171/2012 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gynaecoloog. Voldoende onderzoek gedaan. Geen zichtbare en voelbare afwijkingen en vermindering van pijn na defecatie. Klacht ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 10 januari 2014 naar aanleiding van de op 9 augustus 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , gynaecoloog, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. C.W.M. Verberne, advocaat te Eindhoven,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek;
- de dupliek;
Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 15 november 2013, waar klager en verweerder zijn verschenen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter zitting zijn eveneens behandeld de klachten van klager tegen twee collega’s van verweerder. In deze zaken, bekend onder de nummers 170/2012 en 181/2012, zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier, en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is de zoon van E, geboren op 1 augustus 1938 en overleden op 12 mei 2011, verder 'patiënte' te noemen.
In 2003 werd bij patiënte een slecht gedifferentieerd adenocarcinoom van het endometrium, stadium 1C vastgesteld. Patiënte is daarvoor geopereerd en vervolgens bestraald. Gedurende vijf jaar na deze ingreep is patiënte onder controle geweest bij de gynaecoloog en de radiotherapeut.
In verband met longproblematiek werd patiënte in 2008 verwezen naar een longarts. Op grond van röntgenologisch onderzoek leek er sprake van een longtumor. Patiënte is, na een daartoe door daar gevraagde second opinion, in het F in G van 13 juni tot 27 juni 2008 opgenomen geweest in verband met een operatie, waarbij de linkerbovenkwab werd verwijderd. De diagnose luidde een cT1NOMX, niet kleincellig longcarcinoom.
In januari 2009 had patiënte weer een controleafspraak bij de radiotherapeut in verband met haar endometriumcarcinoom, waarbij geen aanwijzingen voor een recidief of metastasen werden gevonden.
In april 2009 is patiënte niet op een controleafspraak ten behoeve van de follow up van het endometriumcarcinoom bij de gynaecoloog verschenen.
Verweerder, die de praktijk van de eerder behandelend gynaecoloog van patiënte heeft overgenomen, zag patiënte voor het eerst op 10 september 2009 na verwijzing door de huisarts. Verwijzing vond plaats in verband met sinds enkele maanden persisterende pijn in de linkerflank, uitstralend naar links onder in de buik. De echo die door de huisarts was laten maken van buik en nieren liet geen bijzonderheden zien. Verweerder heeft de anamnese afgenomen en heeft patiënte lichamelijk onderzocht. Verweerder noteerde in de status:
"RvK: pijn in linker flank
A) Pijn sinds 4 maanden in linkerflank, uitstralend naar li onder buik.
Gebruikt paracetamol in de nacht vanwege de pijn.
Gebruikt movicolon daarbij nu diarree.
Heeft in verleden longca en endometrium ca gehad
Longca 25/7/08 lobectomie, curatief
end ca st 1C 2003: AUE+ adnexa+ radiotherapie.
Na def iets verbetering pijnklachten 's nachts, overdag pijn weg na def.
huisarts deed echo abdomen+ nieren:gb
O) drukpijn STAS
IS: gb
VT :soepel
TVE: geen vrij vocht, geen zwellingen
B) exp. i.o.m. H.
Bij lichamelijk onderzoek werden blijkens deze aantekeningen geen afwijkingen gevonden, behoudens enige drukpijn op de bekkenkam. Na overleg met een collega, oncologisch- gynaecoloog, besloot verweerder tot een expectatief beleid. Verweerder verwees patiënte terug naar de huisarts. Verweerder heeft na dit consult geen bemoeienis met patiënte gehad.
Hierna werd patiënte in december 2009 gezien door de internist, collega van verweerder. Ook hij kon geen verklaring voor de klachten vinden. In zijn brief aan de huisarts noteerde hij als conclusie: pijnklachten linker flank en bekken, bij lichamelijk onderzoek, uitgaande van houdings en bewegingsapparaat, geen aanwijzingen voor origine in de buik. Oriënterend labonderzoek laat geen afwijkingen zien.
Beleid mijnerzijds expectatief. Ik heb haar naar uw spreekuur terugverwezen.
In januari 2010 had patiënte een controleafspraak bij de radiotherapeut. In verband met de aanhoudende klachten in de flank en in verband met een voelbare zwelling boven de linker bekkenkam is een botscan gemaakt, waarop een haard in het os pubis zichtbaar was, verdacht voor metastase. Op 8 februari 2010 is patiënte op verzoek van de radiotherapeut gezien door een collega-gynaecoloog van verweerder. Uit de verschillende onderzoeken moest de conclusie worden getrokken dat er sprake was van een hematogeen gemetastaseerd endometriumcarcinoom. Omdat in het ziekenhuis van verweerder niet bekend was of de afwijking in de long uit 2008 een primaire longtumor of een metastase betrof, is de PA voor revisie uit het F opgevraagd. Hieruit bleek dat de longtumor al een metastase van het endometriumcarcinoom was. Het beleid dat werd voorgesteld was palliatieve lokale radiotherapie.
Na diverse behandelingen is patiënte op 12 mei 2011 overleden.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij de klachten heeft genegeerd en een verzoek om een scan heeft afgewezen. Verweerder heeft gelet op de voorgeschiedenis onvoldoende onderzoek gedaan en onzorgvuldig gehandeld waardoor de terugkeer van de kanker te laat is ontdekt.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij het betreurt dat patiënte uiteindelijk is overleden aan de gevolgen van het gemetastaseerde endometriumcarcinoom, maar dat hij tijdens het consult op 10 september 2009 zorgvuldig onderzoek heeft verricht bij patiënte.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Verweerder heeft patiënte blijkens zijn aantekeningen in de status goed onderzocht. Hij heeft op de plaats van de pijnklachten geen zwelling of andere afwijking gevoeld. Bij gynaecologisch onderzoek werden geen afwijkingen gezien of gevoeld in het kleine bekken. De klachten van patiënte werden volgens de anamnese na defecatie minder. Gelet op de brief van 19 mei 2008 van longarts I, welke brief zich in het dossier van verweerder bevond, mocht verweerder ervan uitgaan dat het longcarcinoom een primaire tumor betrof, hetgeen patiënte verweerder ook tijdens het consult meedeelde.
5.3
Gelet op bij onderzoek niet voelbare en niet zichtbare afwijkingen, door patiënte gemelde vermindering van pijn na defecatie, de primaire longtumor en de omstandigheid dat, na de behandeling van het endometriumcarcinoom zes jaar daarvoor, geen metastasen (leken) te zijn gevonden, heeft verweerder na overleg met zijn collega oncoloog-gynaecoloog tot een expectatief beleid mogen besluiten. Dat patiënte om een scan of ander beeldvormend materiaal heeft gevraagd is door verweerder bestreden. Het college kan niet vaststellen of patiënte daar wel naar heeft gevraagd. Ook indien patiënte een dergelijk verzoek mocht hebben gedaan is het college van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, daartoe niet toe hoefde over te gaan.
5.4
De klacht zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, als zijnde ongegrond, worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mr. D.M. Schuiling, lid-jurist, en dr. A. Huisman, prof. dr. J.S. Laméris en dr. P.J.M. van Gurp, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.