ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2815 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 227/2012

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:YG2815
Datum uitspraak: 08-04-2013
Datum publicatie: 08-04-2013
Zaaknummer(s): 227/2012
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts kennelijk ongegrond. Klager wendt zich tot verweerster om zich aan te melden als patiënt. Gelet op de houding van klager is verweerster de behandelingsovereenkomst niet aangegaan.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 8 april 2013 naar aanleiding van de op 8 oktober 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. A.C.H. Jansen, advocaat te Wijchen,

v e r w e e r s t e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

-       het klaagschrift met de bijlagen;

-       het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren 2 mei 1964, heeft op 29 juni 2012, om 3.10 uur, een e-mailbericht gestuurd naar het e-mailadres van de huisartspraktijk van verweerster met navolgende inhoud:

Wij, woonachtig aan de

Tel:, E-mail adres:

willen graag de volgende personen aanmelden voor uw praktijk:

A

Met vriendelijke groeten,

A”

Diezelfde dag, om 8.42 uur, heeft de assistente van verweerster aan klager een e-mailbericht verzonden waarin opgenomen is dat als klager nog geen huisarts heeft in B, hij van harte welkom is en klager verzocht telefonisch contact op te nemen met de praktijk.

Om 16.45 uur die dag nam klager telefonisch contact op met de assistente van verweerster. Zij maakte daarvan de volgende notitie:

“belt om ± 16:45 uur boos op dat hij

 geen reactie op de mail heeft gekregen,

 uitleg 1x per dag naar mail gekeken wordt.

wil arts aan de lijn, na uitleg hoe ’t

werkt binnen Z’naar andere HA te krijgen.

wil aar arts nu spreken, leg uit dat arts visite

aan t rijden is, vraag wat ik dan doe in prak

 is ’t niet met beleid eens. wil komen.

komt maandag wel naar praktijk.

belt later terug, wil weer dat HA hem zo

 terug belt, uitleg dat artsen niet zelf bellen

wenst de huisarts kanker toe. !!!!”

Op 2 juli zond klager een e-mailbericht naar de assistente van verweerster waarin hij aangeeft een klacht te zullen indienen.

Op 2 juli 2012 om 16.41 uur verzond verweerster een e-mailbericht aan klager, met navolgende inhoud, voor zover thans van belang:

Geachte A,

De normale gang van zaken is dat iemand een afspraak maakt voor kennismaking om te kijken of er over en weer een basis is voor een prettige samenwerking.

Het lijkt me dat het uitschelden van de assistente en het via de assistente mij de kankertyfus toewensen niet echt een basis legt voor een vertrouwensband.

Onze praktijk is in principe voor iedereen open, voor mensen in B en buiten B. Voor mensen die van arts binnen B willen wisselen is de praktijk ook open, maar dan zal er toch over en weer geïnventariseerd worden wat de verwachtingen zijn.

Uw gedrag legt voor mij geen basis voor een vertrouwensband.

Ik verzoek u dan ook om u aan te melden bij een andere praktijk.”

In de daaropvolgende periode heeft klager, tot aan september 2012, 204 e-mailberichten verzonden naar het e-mailadres van de assistente van verweersters huisartspraktijk met krenkende en bedreigende inhoud. Klager heeft ook 4 berichten naar het privé e-mailadres van verweerster verzonden met dreigende inhoud. De inhoud van de berichten is partijen bekend en wordt hier geacht te zijn herhaald en overgenomen. Daarnaast heeft klager in augustus 2012 herhaaldelijk, meestal meerdere malen per dag, telefonisch contact opgenomen met de huisartspraktijk van verweerster, waarbij de assistente van verweerster onheus werd bejegend en klager scheldkanonnades uitte.

Verweerster heeft uiteindelijk op 12 september 2012 op verzoek van de politie aangifte gedaan van bedreiging met de dood door klager. Klager is aangehouden en in verzekering gesteld. De rechter-commissaris heeft een aantal dagen later de voorlopige hechtenis geschorst. Daarbij is onder meer de voorwaarde gesteld dat klager geeft contact mag hebben met de (de praktijk van) verweerster.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat verweerster onrechtmatige eisen stelt, evenals de andere huisartsenpraktijken in B, om als patiënt aangenomen te worden bij een andere huisartspraktijk indien een patiënt al een huisarts heeft in B. Daarnaast verwijt klager verweerster dat hij, door het niet aangaan van een behandelingsovereenkomst door verweerster, sinds juni 2012 verstoken is van zorg.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat klager telefonisch is bericht dat hij zich diende af te melden bij zijn oude huisarts en aan zijn huisarts moest melden dat klager naar de praktijk van verweerster ging overstappen. Uit het e-mailbericht van 8.42 uur op 29 juni 2012 van de assistente van verweerster kan afgeleid worden dat klager alleen welkom zou zijn als hij nog geen huisarts in B had. Dit misverstand is opgehelderd in het telefonisch gesprek met de assistente van verweerster en later nogmaals in het e-mailbericht van 2 juli 2012 van verweerster aan klager. Patiënten die al een huisarts hebben in B zijn welkom. Aan deze patiënten wordt wel gevraagd om zich bij hun oude huisarts af te melden en aan deze huisarts door te geven dat wordt overgestapt naar de praktijk van verweerster. Het afmelden bij de ‘oude’ huisarts kan overigens ook door middel van een bericht aan de assistente en hoeft niet per definitie in een gesprek. Deze afspraken zijn gemaakt om ervoor te zorgen dat de situatie voor alle betrokkenen helder is. Verweerster heeft op 2 juli 2012 aan klager kenbaar gemaakt dat naar haar mening onvoldoende basis bestond voor een vertrouwensband tussen haar en klager en hem om die reden verzocht zich aan te melden bij een andere praktijk.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

In rubriek 2 zijn de feiten opgenomen. Sommige feiten zijn opgenomen zoals verweerster in haar verweerschrift heeft weergegeven waaronder uitlatingen van klager in de richting van verweerster en haar assistente. Klager is in de gelegenheid gesteld zijn visie kenbaar te maken tijdens een mondeling vooronderzoek. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt. Daarmee zijn de feiten zoals door verweerster gesteld niet weersproken. Het college neemt de feiten zoals door verweerster weergegeven dan ook als vaststaand aan.    

5.3

Klagers verwijt dat verweerster onrechtmatige eisen stelt om van huisarts te veranderen faalt. Van enige belemmering om als patiënt aangenomen te worden bij de praktijk van verweerster is het college niet gebleken. De assistente van verweerster heeft weliswaar in haar e-mailbericht aan klager aangegeven dat hij welkom was als hij nog geen huisarts had in B, dit misverstand is opgehelderd tijdens het telefoongesprek met de assistente. Daarnaast heeft verweerster de gang van zaken bij het overstappen naar een andere huisarts in B nog eens schriftelijk aan klager meegedeeld. De afspraken zoals verweerster in haar huisartspraktijk hanteert ten aanzien van het overstappen van een andere huisarts in B naar haar praktijk zijn gangbare werkafspraken en alleszins redelijk en billijk.

5.4

Door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunde (KNMG) is de richtlijn niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst opgesteld. Een arts kan op basis van deze richtlijn niet zonder meer besluiten geen behandelingsovereenkomst aan te gaan. Dit kan slechts in bepaalde gevallen. De voorwaarden die daarvoor gelden kunnen in drie groepen worden ondergebracht:

a. De professionele verantwoordelijkheid weerhoudt de arts ervan een geneeskundige behandelingsovereenkomst met de patiënt aan te gaan;

b. Eerdere ervaring van de arts met de patiënt zijn aanleiding voor de arts geen behandelingsovereenkomst met de patiënt aan te gaan vanwege het ontbreken van een (voldoende) vertrouwensbasis;

c. De arts heeft een aanmerkelijk belang bij het niet aangaan van de behandelingsovereenkomst, en wel een groter belang dan het belang bij het aangaan van de overeenkomst.

Indien de arts op grond van een van de hierboven genoemde voorwaarden besluit geen behandelingsovereenkomst met patiënt aan te gaan, zal hij bij dat besluit zorgvuldigheidsvereisten in acht moeten nemen. Voor zover hier van belang dient de arts overleg te voeren over zijn weigering en bereid te zijn deze te motiveren. Op verzoek van de patiënt of als de arts daar zelf redenen voor heeft, bevestigt hij schriftelijk hetgeen mondeling is besproken.

Klager heeft zich op 29 juli 2012 onbehoorlijk gedragen tijdens de telefoongesprekken met de assistente van verweerster en zijn uitlatingen tijdens die gesprekken in de richting van verweerster zijn beneden alle peil. Zo heeft klager de assistente van verweerster uitgescholden en verweerster kanker toegewenst.

Verweerster wenste door deze ervaring geen behandelingsovereenkomst met klager aan te gaan, omdat het vertrouwen ontbrak, zoals genoemd in voornoemde richtlijn onder b. Dit acht het college alleszins gerechtvaardigd en volkomen begrijpelijk. Dit besluit is door verweerster gemotiveerd in haar e-mailbericht van 2 juli 2012 aan klager kenbaar gemaakt, zodat de voor een arts geldende zorgvuldigheidseisen voor het besluit om geen behandelingsovereenkomst aan te gaan in acht zijn genomen.

Verweerster heeft klager het advies gegeven om zich aan te melden bij een andere praktijk. Het college is van oordeel dat niet gebleken is dat dit advies van verweerster onvoldoende was. Daarenboven is niet gebleken dat (de acute zorgverlening op basis van) de behandelovereenkomst tussen klager en zijn ‘oude’ huisarts al was verbroken. Derhalve is niet gebleken dat klager, door het handelen van verweerster, (geruime tijd) verstoken is geweest van zorg.  

5.5

Gelet op het hiervoor overwogene is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.      DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, M.D. Klein Leugenmors en J.M. Komen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.