ECLI:NL:TGZRZWO:2013:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 088-2013

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:27
Datum uitspraak: 30-08-2013
Datum publicatie: 30-08-2013
Zaaknummer(s): 088-2013
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen vertrouwensarts kennelijk ongegrond. Verweerder heeft zijn bevoegdheid voldoende aangetoond. Het AMK heeft de taak om tot onderzoek over te gaan na een melding van vermoeden van kindermishandeling waarbij het belang van de betrokken kinderen in het gezinsverband uitgangspunt is. Onderzoek door het AMK is gerechtvaardigde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 30 augustus 2013 naar aanleiding van de op 26 februari 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven en vervolgens aan het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , vertrouwensarts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. H.P.J. Engels, verbonden aan Bureau Jeugdzorg F,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek;

- de dupliek.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren 1 februari 1959, klaagt mede namens haar dochter E, geboren 16 november 1998, die de repliek eveneens heeft ondertekend.

Verweerder is werkzaam als vertrouwensarts bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK), in dienst van Bureau Jeugdzorg F.

Op 7 augustus 2012 nam G, vader van de vier oudste kinderen van klaagster, contact op met het AMK. In de melding uitte melder ernstige zorgen over de jongste dochter van klaagster, E, vanwege een vermoeden van psychische mishandeling. Melder gaf aan door klaagster te worden beschuldigd van seksueel misbruik van E. De melder gaf aan oprecht bezorgd te zijn over de geïsoleerde -en traumatische leefsituatie waarin E verbleef. Het contact tussen klaagster en de oudere dochters was verbroken en mede daardoor waren de sociale contacten van E verminderd.

In het verleden is Bureau Jeugdzorg F betrokken geweest bij het gezin van klaagster.

In verband met de complexiteit van de casus en het vermoeden van seksueel misbruik werd verweerder bij het onderzoek betrokken.

Op een eerste uitnodiging voor een huisbezoek en een gesprek met de ouders wilde klaagster alleen reageren indien het AMK haar reiskosten en een uurvergoeding van € 85,-- per uur voor haar en haar partner, H, zou vergoeden. Indien het AMK daartoe niet bereid was zou zij niet aanwezig zijn. Klaagster gaf het AMK wel toestemming om in het kader van het onderzoek met een aantal personen contact op te nemen.

Het AMK besloot om het onderzoek te starten zonder gesprek met klaagster. In contact met politie, huisarts, school, maatschappelijk werker en I, door klaagster opgevoerd als hulpverlener van E, werd het vermeende seksueel misbruik niet bevestigd. Het AMK besloot vervolgens ook contact te zoeken met de oudere zussen van E. Klaagster werd daarover geïnformeerd.

Omdat de zorg van het AMK niet werd weggenomen kon naar het oordeel van het AMK een gesprek met klaagster niet langer uitblijven.

Uiteindelijk kwam een afspraak tot stand. Op 18 december 2012 vond een gesprek plaats tussen verweerder en J van het AMK en klaagster, haar partner H en een vertrouwenspersoon van klaagster, K van L. Op 20 december 2012 heeft verweerder gesproken met E en de zoon van klaagster, M.

In het gespreksverslag van 18 december 2012 werd door verweerder het navolgende opgenomen, voor zover thans van belang:

Het vermeend seksueel misbruik door G wordt door moeder en partner met “pedofilie” aangeduid. Er bestaat geen enkele twijfel bij moeder dat seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. E heeft dat bevestigd nadat de tarot-kaarten, die moeder met E gelegd heeft, dit aangaven. Aanvullende bewijzen zijn er niet. Moeder is er ook van overtuigd dat M en haar oudste dochters misbruikt zijn door G. M zou dit ook bevestigd hebben. Er zou sprake zijn van een pedofielennetwerk en demonische toestanden, er zouden ook films van het misbruik gemaakt zijn. Moeder en H proberen meer bewijzen te verzamelen, zoals het posten bij G, dat heeft tot op heden niets opgeleverd. Moeder en partner hebben door de verhalen van E en M ook een vermoeden van pedofilie van de kleinkinderen. Moeder heeft daar tot op heden niets mee gedaan. De tarotkaarten zouden ook uitgewezen hebben dat E misbruikt is door haar opa (mz.). De kinderen, E en M, kunnen niet over dit alles spreken, wel zouden ze wat er gebeurd is hebben opgeschreven.

Van enige relatie tussen deze hele geschiedenis en “de Nieuwe Geneeskunde” zou geen sprake zijn. We informeren of er naar aanleiding van de signalen aangifte gedaan is. Moeder en partner geven aan dat dit geprobeerd is. De politie vond de gegevens onvoldoende om als aangifte op te pakken. Tot een aangifte is het daardoor niet gekomen.

Naar aanleiding van bovenstaande confronteren wij moeder met:

- de opmerkelijke stap om alle contacten met haar oudste dochters te verbreken omdat deze niet mee willen gaan in de overtuiging dat hun vader E misbruikt zou hebben.

- Het feit dat, zelfs als zou G de meisjes misbruikt hebben, dit een opmerkelijke stap is van een moeder richting haar misbruikte dochters.

- de vergaande consequenties die dit heeft gehad voor de contacten tussen E en haar halfzussen met wie ze opgegroeid is.

- de vraag hoe de stap, om alle contact met de oudste dochters te verbreken, zich verhoudt tot het seksueel misbruik van (in ieder geval) de oudste 2 dochters in het verleden door N. Een situatie die bij moeder bekend was maar toen niet tot consequenties leidde voor N als gevolg waarvan hij, naar het schijnt, zijn gang kon blijven gaan.

- het feit dat wij het vermoeden van seksueel misbruik op basis van dit verhaal niet kunnen aannemen en dat in de gegeven situatie aangifte een logisch vervolg zou zijn.

Moeder reageert dat ze destijds inderdaad haar dochter O heeft aangetroffen toen deze gevingerd werd door N (de vader van E). Ze dacht dat het daarna wel gestopt was.

Over het contact met de 3 oudere zussen geven moeder en partner aan dat ze geen andere

keus hadden dat het contact te verbreken met de drie zussen wanneer die het verhaal over E niet geloven. Dat er andere, mildere, manieren zijn om met een dergelijke situatie om te gaan is voor moeder en partner niet aan de orde.

Moeder voelt er weinig voor om opnieuw aangifte te doen. Ook E wil dat niet. Zij voelen zich niet serieus genomen door de politie.

Geïnformeerd of, nu moeder overtuigd is van seksueel misbruik van E, hulpverlening is ingeschakeld? Hulpverlening zou er zijn van I. In reactie op de opmerking dat niet duidelijk is vanuit welke deskundigheid hij dat doet geeft moeder aan daar toch niet aan te twijfelen.

Het AMK geeft aan dat een vervolggesprek aangewezen is, in het geval moeder dat niet wil blijft het AMK geen andere keus dan overdragen aan de Raad voor de Kinderbescherming. Moeder gaat akkoord met een vervolggesprek in januari 2013. Tevens stellen we voor om een kennismakingsgesprek met E te hebben. Dit gesprek zou samen met haar halfbroer M kunnen. Moeder wil dit voorleggen aan E en M.

In het gespreksverslag van 20 december 2012, betreffende het gesprek van verweerder en J van het AMK met E en M, is opgenomen, voor zover thans van belang:

E en M zijn samen gekomen.

Van hun moeder hebben ze gehoord dat AMK hen wil spreken, daarom zijn ze gekomen. Hen is gezegd dat het niet over inhoud zou gaan.

Praten over waar ze op school zitten en hoe het daar gaat lukt. Spreken over zussen, familie, melding lukt niet. Dat is volgens E inhoudelijk en daar wil ze het niet over hebben. Het herinnert hen aan wat er gebeurd is en ze willen er niet aan herinnerd worden, dus ook niet over spreken.

We geven aan dat een gesprek een gelegenheid is, dat wanneer zij iets zouden willen zeggen, zij dat kunnen doen. Maar dat dat zeker niet moet. Beide geven aan niets te zeggen te hebben. M toont boos. Wanneer dit benoemd wordt bevestigt hij dat. Aangegeven dat onze zorg vooral E betreft, daar zij minderjarig is. E en M hebben niets te vragen of te zeggen. We beeindigen het gesprek.“

Tot vervolgafspraken is het niet gekomen omdat klaagster daaraan tal van voorwaarden stelt. Eind januari 2013 heeft het AMK besloten om de zaak over te dragen aan de Raad voor de Kinderbescherming.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:

  1. zijn bevoegdheid als vertrouwensarts bij het AMK niet kan aantonen;
  2. onder valse voorwendselen klaagsters kinderen naar zijn kantoor heeft gelokt;
  3. fraude zou plegen en leugens vertelt;
  4. zou doen aan reputatieschennis;
  5. immateriële schade zou toebrengen en
  6. de privacy van klaagster heeft geschonden.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat:

  1. hij klaagster omtrent zijn BIG-registratie heeft geïnformeerd en deze geverifieerd kan worden via het openbare BIG-register op internet.
  2. hij van oordeel is dat het AMK-onderzoek niet gericht was tegen de zoon van klaagster en derhalve in deze tuchtzaak het contact met E alleen relevant is. Op 20 december 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden met het primaire doel kennismaking. Er zijn geen directe vragen gesteld over het vermeende seksueel misbruik en het vermoeden van kindermishandeling dat tot het AMK-onderzoek heeft geleid. E is slechts uitdrukkelijk de ruimte gegeven om, indien zij naar aanleiding van de melding iets aan het AMK kwijt wilde, dat vooral te doen.
  3. hem onduidelijk is waarop klaagsters bewering dat hij fraude zou plegen zijn gebaseerd en dit klachtonderdeel niet onderbouwd is. Verweerder is ten aanzien van klaagsters stelling dat verweerder leugens vertelt van oordeel dat klaagster de door hem gemaakte opmerking van verweerder in het gesprek van 18 december 2012 uit haar context heeft gehaald. Verweerder ontkent dat hij klaagster beschuldigd heeft van jarenlange medewerking verlenen aan seksueel misbruik van haar dochters.

4, 5 en 6: hij verwijst naar de wettelijke taken en bevoegdheden van het AMK. Een

onderzoek door het AMK naar kindermishandeling moet als inbreuk op de

persoonlijke levenssfeer van betrokkene worden gezien. Dit maakt echter dit

onderzoek niet onrechtmatig. Dit onderzoek is een bij wet voorziene inmenging van

het openbaar gezag in de persoonlijke levenssfeer die het onrechtmatige karakter aan

de inmenging wegneemt. In artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens geeft

onder sub f een rechtvaardigingsgrond voor het verzamelen van persoonsgegevens.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Ten aanzien van klachtonderdeel 1 overweegt het college het volgende.

Klaagster geeft in haar repliek aan dat zij ondanks haar verzoek daartoe bij het AMK geen afschriften van officiële documenten, diploma’s en vervolgopleidingen van verweerder heeft ontvangen en derhalve ervan uit gaat dat verweerder onbevoegd is voor het uitoefenen van zijn beroep als vertrouwensarts. Klaagster gaat hiermee niet in op het verweer van verweerder dat hij klaagster op twee in het verweerschrift genoemde data heeft geïnformeerd over zijn BIG-registratie. Dat staat daarmee vast en is voldoende te achten.

Artikel 52 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg vermeldt dat bij ieder AMK in ieder geval een arts werkzaam is die deskundig is op het gebied van kindermishandeling. Uit de door verweerder overgelegde BIG-registratie blijkt dat verweerder bevoegd is als arts. Uit het schrijven van de Vereniging Vertrouwensartsen Kindermishandeling blijkt dat verweerder als vertrouwensarts is ingeschreven in het register van vertrouwensartsen tot 1 januari 2016.

De bevoegdheid van verweerder als vertrouwensarts is daarmee aangetoond, klaagster had dit zelf kunnen uitzoeken, en dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.3

Het tweede klachtonderdeel kan evenmin tot het beoogde doel leiden. Het college beperkt dit klachtonderdeel overigens tot de jongste dochter van klaagster, nu klaagsters zoon meerderjarig is en klaagster in haar klaagschrift aangeeft dat de klacht haarzelf en haar dochter E betreft.

Uit de door verweerder overgelegde gespreksverslagen van 18 december en 20 december 2012 kan niet worden afgeleid dat verweerder E onder valse voorwendselen naar zijn kantoor heeft gelokt. Uit het gespreksverslag van 18 december 2012 leidt het college af dat verzocht is om een kennismakingsgesprek met E. Klaagster heeft vervolgens aangegeven dat zij dit eerst met E en haar halfbroer wilde bespreken.

Bij het gesprek van 20 december 2012 is klaagster niet aanwezig geweest. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat hij E de mogelijkheid heeft gegeven om naar aanleiding van de melding, als zij dit wilde, haar verhaal te kunnen doen. Dit wordt ondersteund door het gespreksverslag. Niet valt te verdedigen dat dit verweerder in het kader van een kennismakingsgesprek niet zou zijn toegestaan, aangezien een dergelijk gesprek toch ook tot onderwerp kon hebben dat werd besproken wat het AMK voor E kon betekenen en waar haar hulpvraag/-vragen lagen. Uit niets blijkt dat verweerder haar heeft geprobeerd over te halen om meer te vertellen dan zij zelf wilde. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.

5.4

Ten aanzien van het derde klachtonderdeel overweegt het college als volgt.

Klaagster heeft haar stelling dat verweerder fraude zou plegen niet onderbouwd en derhalve is dit klachtonderdeel wegens gebrek aan feitelijke grondslag ongegrond.

Dat verweerder leugens zou hebben verteld kan het college niet volgen. Verweerder is in zijn verweerschrift uitgebreid ingegaan op dit klachtonderdeel. Het college is van oordeel dat uit het gespreksverslag van 18 december 2012 niet afgeleid kan worden dat verweerder klaagster beschuldigt van jarenlange medewerking verlenen aan seksueel misbruik. Verweerder heeft de discrepanties in klaagsters handelen aan de orde gesteld. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in deze door verweerder is het college niet gebleken.

5.5

De klachtonderdelen 4, 5 en 6 lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.

De wettelijke taken en bevoegdheden van het AMK kunnen als inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van klaagster en haar dochter worden gezien. Dit maakt echter nog niet dat sprake is van een onrechtmatige inbreuk. Het AMK heeft de taak om tot onderzoek over te gaan na een melding van kindermishandeling, waarbij het belang van de betrokken kinderen in het gezinsverband het uitgangspunt is. Het motiveren van personen om hulp te zoeken, in dit geval de gezinsleden, is ontstaan op basis van de resultaten van het onderzoek door het AMK (waaronder contacten met informanten/gezinsleden). De in de melding genoemde zorgen omtrent Carmen werden bevestigd in dat onderzoek door het AMK. Het motiveren van de gezinsleden rondom E om hulp te zoeken was derhalve alleszins gerechtvaardigd. Het college concludeert dat verweerder gerechtigd was om inbreuk te maken op de privacy van klaagster. Klaagster heeft overigens verweerder toestemming gegeven om contact op te nemen met verschillende personen. Dat verweerder klaagster immateriële schade heeft toegebracht en haar reputatie heeft geschonden is door klaagster niet onderbouwd, en kan evenmin leiden tot een gegronde klacht.

5.6

De conclusie van het voorgaande is dat verweerder bij zijn beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en de klacht, in al haar onderdelen, kennelijk ongegrond is, zodat als volgt dient te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, A.S.M. Kraak en G.W.A. Diehl, lid-geneeskundigen , in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra- Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.