ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2436 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 052/2010-2
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2012:YG2436 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-11-2012 |
Datum publicatie: | 22-11-2012 |
Zaaknummer(s): | 052/2010-2 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychotherapeut over verklaring, opgesteld op verzoek van patiënte met het oog op de echtscheidingsprocedure tegen klager. Berisping. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 22 november 2012 naar aanleiding van de op 7 april 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , psychotherapeut, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. A.C.I.J. Hiddinga, verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Klager heeft een klaagschrift ingediend voorzien van twee bijlagen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
Klager heeft vervolgens nog gerepliceerd en verweerster gedupliceerd.
De zaak is in eerste instantie behandeld ter openbare zitting van 17 december 2010, alwaar zijn verschenen klager en verweerster, bijgestaan door haar raadsvrouw. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt (dat met latere toestemming van partijen ook geldt als processtuk in de onderhavige procedure). Hierop heeft dit college, met als beroepsgenoten drie
gz-psychologen, bij beslissing van 27 januari 2011 aan verweerster in de hoedanigheid van gz-psycholoog de maatregel van berisping opgelegd. Na het instellen van (incidenteel) beroep heeft het Centraal Tuchtcollege die beslissing na behandeling in raadkamer vernietigd en de zaak terugverwezen voor een nieuwe behandeling en beslissing omdat - kort gezegd - de beroepsgenoten in het college hadden moeten bestaan uit psychotherapeuten.
De zaak is andermaal behandeld ter openbare zitting van 13 oktober 2012, alwaar klager is verschenen alsmede verweerster met haar raadsvrouw.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter gelegenheid van beide zittingen dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager en zijn echtgenote zijn in 2010 gescheiden. Uit hun huwelijk zijn vier kinderen geboren, destijds in de leeftijd van 15, 17, 19 en 20 jaar oud.
Verweerster, werkzaam als psychotherapeut, had de echtgenote van klager vanaf juni 2007 in behandeling. Bij het eerste gesprek is klager meegekomen met zijn echtgenote.
Klagers echtgenote heeft op 3 maart 2010 bij de rechtbank om voorlopige voorzieningen in het kader van de echtscheiding gevraagd, waarbij zij toevertrouwing van de minderjarige kinderen aan haar vroeg. De zitting heeft op 22 maart 2010 plaatsgevonden.
Verweerster heeft op verzoek van de echtgenote van klager in verband met de zitting een verslag gemaakt van de therapie. Dit ongedateerde en ongeadresseerde verslag heeft klager via zijn advocaat per fax op 17 maart 2010 bereikt.
Verweerster schrijft daarin voor zover van belang het volgende: “Op basis van het gezamenlijke gesprek concludeer ik, dat er sprake is van een zg. sado-masochistische collusie, waarbij zij de afhankelijke, onderdanige positie inneemt en hij narcistische en antisociale (sadistische) kenmerken vertoont in combinatie met een bovengemiddeld verzorgde, verbaal goed toegeruste en sociaalwenselijke presentatie, waarbij het duidelijk gebrek aan empathie en vermogen tot introspectie en zelfreflectie wijst in de richting van psychopathie.
Met betrokkene wordt het volgende behandelplan opgesteld: zichzelf meer waarde toekennen, meer ruimte in durven nemen, traumatische ervaringen verwerken en de relatie met man en kinderen verbeteren.
Gaandeweg wordt zichtbaar hoe het zich in de relatie/thuis toegaat, waarbij de parallellen met betrokkens vroegere thuissituatie in het gezin van herkomst in het oog springen.
(…)
Als betrokkene bewegingen richting meer vrijheid maakt (reis naar Afrika) neemt de agressie van de echtgenoot toe, ook waar de kinderen bij zijn. Begin dit jaar lijkt hij verder te decompenseren, waarbij hij zeer dwingend en dreigend is. In een telefonisch contact
(4 februari [2010 RTC] geeft zij aan slachtofferhulp te willen bellen als tussenstation richting aangifte doen bij de politie, alsmede contact op te willen nemen met een advocaat, daar zij inschat dat mediation niet zal kunnen plaatsvinden. Hij zorgt ervoor, dat zij opgepakt wordt en een nacht in een cel moet doorbrengen. Ze zou tevens geen geld krijgen om voor haarzelf en de kinderen boodschappen te kunnen doen (zij is financieel afhankelijk van hem). Ze geeft ook aan, dat de mishandelingen, stalking en terreur voortduren. Inmiddels is ze dan uitgeput door deze voortdurende druk.
Op 3 maart jl. [2010 RTC] is er wederom telefonisch contact, waarin duidelijk wordt, dat hij haar heeft bedreigd middels het maken van steekbewegingen met pennen en bestek. Hij vernedert haar en geeft haar alle schuld van alles wat er thuis mis is, dit in het bijzijn van de kinderen. Zij heeft 112 hierop gebeld en hij zit dan vast. Betrokkene vraagt mij ivm aanstaande zitting een verslag te maken van de therapie.
Op 8 maart [2010 RTC] vindt telefonisch contact plaats: de echtgenoot is inmiddels weer vrij en laat haar niet met rust, steelt persoonlijke bezittingen, haalt sloten van deuren zodat hij ieder moment binnen kan komen in haar kamer, zegt dingen als “Je gaat het niet overleven als je de kinderen meeneemt”, hij sluit verwarming en internet af en noemt haar o.m. “negerhoer”.
Hij achtervolgt haar de dagen ervoor meerdere malen terwijl ze bv. met hun dochter op weg is naar een feest, rijdt tegen haar bumper, doet onderzoek naar wat ze doet, beïnvloedt haar vrienden en familie en stookt hen tegen haar op, stookt de kinderen tegen haar op en na mishandeling van pte zegt hij tegen de kinderen dat ze niets gezien hebben.
Ondergetekende is zich bewust van het feit, dat bovenstaande gebaseerd is op betrokkens verhaal en niet ook op dat van de echtgenoot. Desalniettemin zijn er voldoende aanwijzingen (de wijze waarop zij vertelt van hetgeen zij meemaakt, haar voorgeschiedenis en haar persoonlijkheidsopbouw) haar verhaal meer dan serieus te nemen. Daar komt bij, dat ik de echtgenoot eenmalig heb gezien en gesproken, hetgeen mij de mogelijkheid geeft in ieder geval tot een eerste indruk te kunnen komen (zie boven). Hierin voel ik mij ondersteund door uitgebreide werkervaring in het forensische veld, te weten als Pro Justitia rapporteur/gedragsdeskundige en als Hoofd Behandeling binnen een TBS-kliniek (…). Met deze vakinhoudelijke achtergrond meen ik mij te moeten uitspreken in die zin, dat ik mij zeer ernstige zorgen maak over het welzijn van betrokkene en haar kinderen als het gaat om het in de buurt van haar man verkeren.”
De advocaat van klager heeft verweerster vervolgens telefonisch geprobeerd te bewegen het verslag voor de zitting in te trekken. Klager heeft verweerster bij brief van 19 maart 2010, die hij zowel per fax als per aangetekende post aan verweerster heeft gezonden, zijn bezwaren kenbaar gemaakt tegen het verslag van verweerster en haar gevraagd er afstand van te nemen. Verweerster is hier niet op ingegaan.
Na de eerste zitting in het kader van deze tuchtprocedure heeft verweerster aan klager een brief d.d. 28 december 2010 gezonden met als inhoud: “Bij deze deel ik u mede de eerder door mij geformuleerde verklaring dd 9 maart 2010 op uw verzoek te willen intrekken, zoals besproken op 17 december j.l. te E.”
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - dat verweerster met het afgeven van het verslag onzorgvuldig heeft gehandeld. Hij voert daartoe aan dat zij zich niet heeft opgesteld zoals het een onafhankelijk werkende therapeut betaamt nu zij ten behoeve van de voogdijzaak, zonder zijn toestemming en dus met schending van haar geheimhoudingsplicht, een formeel document heeft opgesteld op verzoek van een ex-cliënte waarin zij zonder enig onderzoek vergaande diagnoses over klager vermeldt en dat het rapport uitermate insinuerend is. Verweerster beperkt zich niet tot relevante informatie en laat na haar vele conclusies en uitspraken te onderbouwen.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert - zakelijk weergegeven - aan dat zij zich realiseert dat zij het betreffende verslag niet in die vorm af had mogen geven en zich niet genoeg rekenschap heeft gegeven van haar verplichtingen als hulpverlener ten opzichte van klager en het doel van het
opgestelde verslag. Achteraf bezien is verweerster er zich van bewust dat zij vergaande uitspraken over klager gedaan heeft, zonder dat daaraan een uitgebreid onderzoek ten grondslag lag. Verweerster heeft echter het welzijn van haar cliënte en de kinderen voor ogen gehad bij het opstellen van het verslag. Het spijt verweerster dat het stuk mogelijk voor klager tot nadelige gevolgen heeft geleid en verweerster zal zich in de toekomst in een voorkomend geval tijdig en grondiger laten adviseren als het gaat om de wijze waarop dergelijke inhoudelijke kwesties naar buiten kunnen worden gebracht. Verweerster acht een berisping een te zware maatregel.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
De vraag die partijen heeft beziggehouden, of klager is te beschouwen als cliënt van verweerster of als derde, kan onbeantwoord blijven. Vast staat dat klager met zijn toenmalige echtgenote heeft deelgenomen aan het eerste gesprek, volgens verweerster zelfs substantieel, en verweerster had dus ook jegens klager vertrouwelijk om te gaan met hetgeen er in dat eerste gesprek is besproken. Te wijzen valt op art III.1 van de ‘Beroepscode voor psychotherapeuten’. Vast staat dat verweerster aan klager geen toestemming heeft gevraagd om in haar verslag te putten uit hetgeen in het eerste gesprek is besproken. Nu verweerster haar verslag aan haar cliënte heeft uitgebracht, wetende dat er een echtscheiding speelde en het verslag een rol zou spelen bij een zitting, heeft zij aldus doende haar geheimhoudingsplicht jegens klager geschonden.
5.3
Met klager is het college van oordeel dat verweerster uitermate onzorgvuldig heeft gehandeld door op verzoek van haar cliënte een verslag op te stellen waarin diagnostische overwegingen en waardeoordelen over klager zijn opgenomen. Wat de waardeoordelen betreft, wijst het college in het bijzonder op de opmerking "meen ik mij te moeten uitspreken in die zin, dat ik mij zeer ernstige zorgen maak over het welzijn van betrokkene en haar kinderen als het gaat om het in de buurt van haar man verkeren”. Zij heeft daarmee de ook in haar beroepsgroep geldende regels (artikel III.3.1.1 van genoemde code) geschonden. De gegevens waarop verweerster haar diagnostische overwegingen en waardeoordelen heeft gebaseerd, zijn voorts deels ontleend aan één gesprek met klager en zijn echtgenote dat ongeveer drie jaar daarvoor had plaatsgevonden en deels op eenzijdig door haar cliënte verstrekte gegevens. Daarmee heeft verweerster uitlatingen gedaan zonder klager recentelijk nog gezien of gesproken te hebben, zonder onderzoek naar klager te hebben gedaan en zonder te zijn nagegaan of de van haar cliënte ontvangen informatie correct was. Met uitlatingen als: “narcistische en antisociale (sadistische) kenmerken” en “gebrek aan empathie en vermogen tot introspectie en zelfreflectie (…) in de richting van psychopathie” heeft verweerster de grens van wat zij gefundeerd kon vermelden ver overschreden. Verder valt op dat het verslag niet is gedateerd en evenmin geadresseerd. Met het afgeven van dit verslag heeft verweerster zich te meer op glad ijs begeven omdat de verklaring is gevraagd door haar cliënte die het verslag zou gebruiken in een juridische procedure. Zoals verweerster had kunnen en moeten voorzien, zou haar cliënte het verslag gebruiken om daarmee voordeel te behalen, bijvoorbeeld door haar echtgenoot in een kwaad daglicht te stellen. Daargelaten dat verweerster in beginsel geen verklaringen behoort af te geven over derden, kan niet worden aangenomen dat zij beschikt over de specifieke deskundigheid die nodig is voor het geven van het waardeoordeel als hiervoor aangehaald; de instantie of partij die de verklaring nodig heeft of daar gebruik van maakt, toetst de verklaring daarnaast niet zelden op basis van geheel andere criteria dan verweerster. Dit kan voor de derde nadelige gevolgen hebben.
5.6
Volgens klager heeft het verslag kwalijke gevolgen voor zijn positie ten opzichte van zijn kinderen gehad - zowel in de procedure als in het gezinsleven - en kan het verslag die gevolgen in de toekomst nog steeds hebben; weliswaar zijn de (destijds minderjarige) kinderen na twee voorlopige voorzieningen-procedures en een echtscheidingsprocedure in twee instanties aan hem toegewezen, maar hem hangt nog steeds de dreiging boven het hoofd dat zijn voormalige echtgenote het verslag van verweerster aan zijn werkgever zal sturen. Verweerster heeft - ook ten tweede male ter zitting - niet laten blijken voldoende inzicht te hebben in de gevolgen die haar verslag voor klager heeft gehad en zou kunnen hebben. Dit valt onder meer op te maken uit de tekortschietende wijze waarop zij na de vorige zitting tegemoet heeft willen komen aan het verzoek van klager om de (mogelijk) schadelijke gevolgen van haar verslag ongedaan te maken.
5.7
Voor zover verweerster nog het standpunt huldigt dat er redenen waren om haar geheimhoudingsplicht jegens klager te schenden, geldt het volgende. Uit het proces-verbaal van de vorige zitting blijkt dat verweerster is gevraagd haar standpunt toe te lichten. Verweerster heeft weliswaar aangevoerd dat zij uit medeleven met haar cliënte heeft gehandeld, maar geen feiten en omstandigheden aangevoerd die doorbreking van de geheimhoudingsplicht kunnen rechtvaardigen. Dit standpunt verwerpt het college dan ook.
5.8
Bij het onzorgvuldige en onprofessionele handelen van verweerster past een maatregel. De grove veronachtzaming van de belangen van klager, het niet aanstonds nemen van verantwoordelijkheid voor de gevolgen van het verslag en het beperkte inzicht dat verweerster tijdens de onderhavige procedure heeft betoond in het onjuiste van haar handelen en in de gevolgen daarvan, brengen het college tot het oordeel dat geen lichtere maatregel dan een berisping kan worden opgelegd. Daarbij is voorts betrokken dat verweerster niet goed duidelijk heeft kunnen maken waarom zij niet alleen het opstellen van het haar gevraagde verslag, maar ook het feit dat haar relatie tot haar cliënte naar eigen zeggen emotiegestuurd was geworden, niet heeft ingebracht in de intercollegiale toetsing waaraan zij deelnam. Het college heeft nog de vraag onder ogen gezien of de lange duur van deze procedure voor verweerster zou kunnen meebrengen dat de maatregel wordt teruggebracht tot een waarschuwing, maar acht dit geen recht doen aan het handelen van verweerster ten opzichte van klager.
6. DE BESLISSING
Het college berispt verweerster.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. E.W.M. Meulemans,
lid-jurist, dr. J.N. Voorhoeve, M.W.D. Nijhoff-Huijsse en J.H.A. van de Vijfeijke, leden-psychotherapeuten, in tegenwoordigheid van mr. M. Willemse, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2012 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.