ECLI:NL:TGZRSGR:2021:47 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-179
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:47 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-04-2021 |
Datum publicatie: | 20-04-2021 |
Zaaknummer(s): | 2020-179 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. De beklaagde heeft in haar advies aangegeven dat er een interventie nodig was. Zij brengt echter de aard en plaats van de interventie uitdrukkelijk in het onderhandelingsdomein van werkgever en werknemer. Ten behoeve van de verzuimbegeleiding dient de bedrijfsarts zich in haar advisering te beperken tot gegevens die de werkgever ook daadwerkelijk nodig heeft om zijn rol te kunnen vervullen. De bedrijfsarts had hier moeten en kunnen volstaan met de communicatie dat een interventie nodig was en dat klager daarvoor inmiddels was verwezen en dat in de komende maanden geen arbeid kon worden verricht. Voorts ziet het college uit de gepresenteerde feiten en omstandigheden van deze zaak geen actieve betrokkenheid van beklaagde als bedrijfsarts bij de verzuimbegeleiding van klager, terwijl beklaagde wel als bedrijfsarts verantwoordelijk is voor de arbeidsgezondheidskundige advisering aan de werkgever. Bij de probleemanalyse en het advies aan de werkgever is beklaagde in het geheel niet betrokken geweest en zij heeft ook geen enkele betrokkenheid hierbij getoond. Daarmee heeft beklaagde haar eigen verantwoordelijkheid als bedrijfsarts miskend. Ter zitting heeft beklaagde ook niet laten zien dat zij zich het Standpunt delegatie van taken door de bedrijfsarts en supervisie (NVAB 2020) en de Leidraad Casemanagement bij ziekteverzuimbegeleiding (NVAB 2020) eigen heeft gemaakt in haar werkwijze/functioneren als bedrijfsarts en dat zij reflectie heeft getoond op haar functioneren in deze zaak. Beklaagde heeft blijk gegeven van een (zeer) beperkte taakopvatting van de bedrijfsarts; daarmee doet zij niet alleen zichzelf tekort maar bovenal ook de zieke werknemer. Klacht gegrond verklaard. Berisping. |
Datum uitspraak: 20 april 2021
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: mr. M.M.S. Krepel, verbonden aan Arbeidsvisie te Den Haag,
tegen:
C , bedrijfsarts,
werkzaam te B,
beklaagde,
gemachtigde: mr. F. Chorus, advocaat te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen,
- het verweerschrift met bijlagen;
- de repliek met bijlagen;
- de dupliek die door beklaagde is voorgelezen ter gelegenheid van het mondeling vooronderzoek;
- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, gehouden op 24 februari 2021 met bijlagen (overgelegde stukken);
- het e-mailbericht van 8 maart 2021 waarin mr. F. Chorus zich als gemachtigde stelt voor beklaagde.
1.2 De mondelinge behandeling door het college heeft plaatsgevonden ter openbare
terechtzitting van 10 maart 2021. Klager is niet verschenen, maar wel zijn gemachtigde.
Beklaagde en haar gemachtigde zijn ook verschenen. Beklaagde en de gemachtigden hebben
hun standpunten mondeling toegelicht.
2. De feiten
2.1 Klager (geboren in 1986) is in dienst bij een (schoonmaak)bedrijf. Hij is op 28 mei 2020 uitgevallen voor zijn werk vanwege verslavingsproblematiek. De werkgever van klager heeft D ingehuurd voor de verzuimbegeleiding. D maakt op haar beurt gebruik van E.
2.2 Beklaagde is als flexkracht/bedrijfsarts verbonden aan E. Zij heeft per e-mail van 25 mei 2020 een verzoek gekregen - door tussenkomst van een arboconsulent/casemanager van D - van de werkgever van klager met de volgende inhoud: “(…) Een collega van betrokkene [dit is klager, toev. college]… is voor 3 maanden naar F geweest vanwege een verslavingsprobleem, dat is hem goed bevallen. Nu geeft betrokkene ook ineens aan verslaafd te zijn en gaat deze week naar de huisarts voor een verwijzing F. Werkgever heeft zo zijn twijfels hierover, is wel erg toevallig…. Graag je beoordeling en advies. Is dit plausibel? ”
2.3 Beklaagde heeft klager op 9 juni 2020 voor de eerste maal op het spreekuur (verzuimverlof) gezien. In haar advies van 9 juni 2020 aan D schrijft zij onder meer: “(…) Vandaag heb ik contact gehad met betrokkene en uit dit contact blijkt dat dit spreekuur op verzoek van werkgever werd ingezet. Ook blijkt dat er verschil in visie bestaat tussen werkgever en betrokkene over de soort interventie die ingezet werd en welk in het Buitenland zal plaats vinden. Hierdoor zal betrokkene voor tenminste 3-4 maanden niet beschikbaar zijn voor arbeid. (…)
Conclusie en advies:
Dat een interventie nodig is, is evident maar de kwestie over hoe de afwezigheid van betrokkene van de werkvloer vorm zal krijgen, is een zaak tussen werkgever en betrokkene. Partijen zullen samen hierover tot een overeenstemming moeten komen en dit oplossen. Er bestaat dus een conflict die conform STECR richtlijn arbeidsconflicten ook op de werkvloer opgelost moeten worden of door een onderling gesprek en/of door inzet van een extern procesbegeleider. ”
2.4 Daarna is een probleemanalyse en advies Poortwachter gegeven door een arbo-arts (K) verbonden aan E. In de brief van 19 juni 2020 aan D staat hierin onder meer geschreven: “(…) Op uw verzoek hebben wij een probleemanalyse opgesteld en is een advies samengesteld voor de aanpak van de re-integratie. Aangezien we hebben vernomen dat betrokkene reeds is afgereisd naar F, heb ik mijn advies opgesteld op basis van verzamelde informatie. (…) Daarnaast adviseren wij u om te komen tot het plan van aanpak. ”
2.5 Na een intake en advies bij G is klager geschikt bevonden voor een behandeling bij de partnerkliniek in F. Deze behandeling werd overigens vergoed vanuit de basisverzekering. Klager heeft echter voortijdig de (verdere) behandeling in F gestaakt omdat het volgens klager niet professioneel (genoeg) was. Klager heeft zich direct daarna bij H gemeld voor verdere behandeling. Uit een e-mail van 29 september 2020 van de behandelend psychiater I aan de gemachtigde van klager blijkt onder meer dat bij klager sprake is van een ernstige ziekte, namelijk een jarenlange poly-verslaving. De psychiater heeft aan de zorgverzekeraar van klager toestemming (aan)gevraagd voor een intensieve klinische verslavingsbehandeling met aansluitend een after-care traject. Het zou gaan om een traject van in totaal ruim 3-4 maanden. Gezien de ernst en de duur van de verslavingsproblematiek zal een structureel doorzettend herstel nog geruime tijd duren, aldus nog steeds de psychiater. Klager is in de kliniek opgenomen geweest van 30 juli tot 30 augustus 2020.
2.6 Klager is niet verschenen op het spreekuur van beklaagde van 25 augustus 2020. In de terugkoppeling van dit spreekuur aan D staat onder meer: “(…) Vandaag had ik betrokkene op mijn spreekuur verwacht. Betrokkene is niet verschenen waardoor medische beoordeling niet kon plaats vinden. Werkgever wordt geadviseerd om na te gaan wat de reden is en daarbij passende maatregelen te treffen (…). Graag vernemen wij van u of we de verzuimbegeleiding kunnen voortzetten of dat er een herstelmelding aan de orde is. ”
2.7 Op 13 oktober 2020 heeft een telefonisch spreekuur plaatsgevonden. In het verslag hiervan van 14 oktober 2020 van beklaagde aan D staat hierover onder meer: “(…) Vandaag heb ik conform planning telefonisch contact gehad met betrokkene en gedurende het gesprek kreeg ik plots zijn jurist, mw Krepel [de gemachtigde van klager, toev. college] aan de lijn wiens aanwezigheid noch door betrokkene noch door haar van te voren werd aangekondigd. Het gesprek vond onder valse voorwendselen plaats welk ik, [beklaagde], onder deze omstandigheden niet wens voort te zetten. (…)
Conclusie en advies :
Hoewel er hier geen sprake is van een GBM criterium, is een re-integratieadvies in deze niet mogelijk daar zowel de jurist [gemachtigde] als [klager] mijn waarden op het gebied van vertrouwelijkheid, eerlijkheid, fatsoenlijkheid, professionaliteit maar vooral mijn integriteit hebben overschreden, welk voor mij niet wenselijk en onacceptabel is. Daarom werd het gesprek dit aangegeven te hebben, per direct beëindigd. Werkgever wordt geadviseerd om hierin passende maatregelen te treffen. (…) ”
2.8 Daarna heeft de gemachtigde per brief van 23 oktober 2020 aan E een klacht ingediend over het nalatig en laakbaar handelen van beklaagde. Als gevolg van dit handelen heeft klager geen salaris meer ontvangen, aldus de gemachtigde. In januari 2021 heeft nog een kort geding plaatsgevonden tegen de werkgever van klager (loonvordering); partijen hebben dit geschil geschikt.
3. De klacht
Klager voert samengevat aan dat beklaagde ten onrechte heeft vastgesteld dat sprake is van een arbeidsgeschil en dat (dus) geen sprake is van een ziekte. Hierdoor heeft beklaagde geen salaris meer ontvangen. De administratieve afhandeling bij E is niet goed gegaan: er was aangegeven dat klager in een afkickkliniek verbleef en toch kreeg hij een oproep voor een spreekuur waarop hij niet kon verschijnen (no show). Er is nooit een probleemanalyse door klager ontvangen, terwijl klager zijn medische gegevens heeft verstrekt (althans een machtiging daarvoor heeft afgegeven). Het laatste telefoongesprek van 13 oktober 2020 met beklaagde werd door haar fulminerend verbroken; er is hiervan ook geen rapportage ontvangen door klager. Door het niet erkennen van zijn verslaving als ziekte wordt zijn herstel ernstig belemmerd.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 De kern van de klacht komt erop neer dat beklaagde de verslaving van klager niet als ziekte heeft erkend, maar als arbeidsgeschil heeft gekwalificeerd vanwege de plaats van behandeling (in F).
5.2 De beklaagde heeft in haar advies van 9 juni 2020 aangegeven dat er een interventie nodig was. Zij brengt echter de aard en plaats van de interventie uitdrukkelijk in het onderhandelingsdomein van werkgever en werknemer. Ten behoeve van de verzuimbegeleiding dient de bedrijfsarts zich in haar advisering te beperken tot gegevens die de werkgever ook daadwerkelijk nodig heeft om zijn rol te kunnen vervullen. De werkgever heeft geen invloed/zeggenschap op aard en plaats van de behandeling, wanneer de indicatie is gesteld door een erkende zorgverlener. De bedrijfsarts had hier moeten en kunnen volstaan met de communicatie dat een interventie nodig was en dat klager daarvoor inmiddels was verwezen en dat in de komende maanden geen arbeid kon worden verricht. Omdat de bedrijfsarts op de hoogte was van de wens van werkgever om wel de aard en plaats van behandeling te kunnen bepalen had zij in haar advies expliciet kunnen toevoegen dat een conflict daarover tussen werkgever en werknemer niet aan de orde is, omdat werkgever noch bedrijfsarts daarover zeggenschap hebben. Door juist expliciet aard en plaats van behandeling te benoemen als “conflict” heeft zij klager extra in problemen gebracht.
5.3 De klacht behelst tevens het beloop van het spreekuur van 13-10-2021, dat abrupt tot een einde komt en de rapportage daarna aan de werkgever.
Het college overweegt dat beklaagde door het onverwachts deelnemen van de gemachtigde/vertrouwenspersoon van klager aan het consult beklaagde zodanig uit evenwicht heeft gebracht waardoor zij zich genoodzaakt voelde het consult te beëindigen. In een dergelijke situatie ligt in de rede het consult na te bespreken met een collega en daarna te besluiten of de verzuimbegeleiding kan worden voortgezet of dat de verzuimbegeleiding beter aan een collega kan worden overgedragen. In de rapportage/advies spreekt de bedrijfsarts zich richting de werkgever uit over haar verontwaardiging en de reden van het afbreken van het consult.
De bedrijfsarts had zich in deze situatie moeten beperken tot de mededeling dat het consult voortijdig was afgebroken en dat daarom geen advies kon worden gegeven. Ze had daarnaast moeten en kunnen aangeven wanneer en bij welke arts een nieuw consult zou moeten worden gepland.
5.4 Wat opvalt in deze zaak is de versnipperde verzuimbegeleiding: D is de verzuimbegeleider van de werkgever. D maakt op haar beurt weer gebruik van de diensten van E. E maakt vervolgens gebruik van J. Beklaagde werkt als flexkracht in dienst van J. De bedrijfsarts (beklaagde) doet de spreekuren en vervolgens wordt de advisering over de verzuimbegeleiding weer gedaan door een arts werkzaam bij E (hier K). Zo heeft beklaagde tijdens het mondeling vooronderzoek verklaard dat zij niet betrokken is geweest bij het opstellen van de probleemanalyse door K (zie onder 2.4) en dat haar ook niet om advies is gevraagd. Het college begrijpt hieruit dat alleen K betrokken was bij de opbouw van het dossier van klager (dat verklaart beklaagde ook) en dat K de medische informatie opvraagt. Beklaagde verklaarde ter zitting dat zij alleen maar het spreekuur doet en “de rest niet”. Zij ondersteunt deze stelling met een verklaring van L, directeur van J. Het college oordeelt dat deze wijze van verzuimbegeleiding ongewenst is nu degene die het verzuimdossier opstelt niet betrokken wordt bij het spreekuur; daarmee gaat belangrijke informatie verloren die uit een spreekuurcontact volgt. De arts ziet en spreekt immers de (zieke) werknemer en kan zich zodoende een goed beeld/oordeel vormen van deze werknemer. Met een enkele, hier zeer summiere, verslaglegging van het spreekuurcontact (zie onder 2.3) moet aldus degene die het verzuimdossier verder invult/opbouwt (hier: K) het dan doen. Beklaagde heeft bij het mondeling vooronderzoek verklaard dat de arbo-arts K buiten haar om een second opinion heeft gevraagd met betrekking tot de re-integratie van klager. Voorts heeft beklaagde verklaard dat ze geen invloed heeft op de administratieve afhandeling (zoals het verzenden van de rapportages aan de werknemer). Zij meent wel dat de systematiek die wordt gehanteerd door E tot de nodige onduidelijkheid leidt. “Er zijn diverse partijen betrokken geweest en daardoor is ruis ontstaan in de communicatie. Ik ben in dit geheel voor een deel betrokken geweest”, aldus beklaagde tijdens het mondeling vooronderzoek. Beklaagde meent dat zij integer heeft gehandeld en steeds heeft geprobeerd helder te zijn.
5.5 Volgens de (tien) Kernwaarden van de bedrijfsarts (van 7 november 2012) vereist goede bedrijfsgeneeskundige zorg actueel inzicht in en dus regelmatig onderzoek van de werkomstandigheden (onder nr. 5) en, indien geïndiceerd, samenwerking met of verwijzing naar andere deskundigen binnen en buiten de arbeidsorganisatie en gezondheidszorg (onder nr. 7); voorts is de bedrijfsarts toegankelijk voor leidinggevenden en de vertegenwoordiging van werknemers en andersom zijn dezen ook aanspreekbaar voor de bedrijfsarts (onder nr. 6). En tot slot (onder nr. 10) wordt goede bedrijfskundige zorg geleverd volgens de afspraken die zijn overeengekomen met opdrachtgevers: “De bedrijfsarts is zelf verantwoordelijk voor het toetsen van de overeenkomsten aan deze kernwaarden. ”
5.6 Het zogeheten Standpunt delegatie van taken door de bedrijfsarts en supervisie (NVAB 2020) (hierna: het Standpunt) ziet toe op inzet van anderen (dan de bedrijfsarts) die inhoudelijk betrokken zijn bij de verzuimbegeleiding. Uitgangspunt volgens het Standpunt is dat de bedrijfsarts verantwoordelijk is voor het geheel van de sociaal-medische begeleiding en de afstemming van de diverse onderdelen daarvan en de daarop gebaseerde adviezen aan werkgever en werknemer.
Anders geformuleerd: de bedrijfsarts is verantwoordelijk voor de arbeidsgezondheidskundige advisering aan de werkgever. De bedrijfsarts kan (delen van) zijn taken in het kader van de verzuimbegeleiding door anderen laten uitvoeren. Die ander werkt dan onder instructie, begeleiding én verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts. Een andere mogelijkheid is dat de bedrijfsarts een taak (of taken) delegeert en in die situatie draagt de bedrijfsarts de verantwoordelijkheid van de uitvoering van die taak over (als voorbeeld wordt in het Standpunt genoemd de bedrijfsverpleegkundige die de begeleiding van zieke werknemers met een minder complex ziektebeeld verricht). Uiteraard dient het delegeren van die taken zorgvuldig te gebeuren. Wanneer taken worden gedelegeerd aan artsen zijnde niet bedrijfsarts borgt de bedrijfsarts voldoende supervisie
In de Leidraad Casemanagement bij ziekteverzuimbegeleiding (NVAB 2020) (hierna: de Leidraad) wordt beschreven dat de werkgever vrij is om anderen in te schakelen om een deel van die (werkgevers)taken in het kader van begeleiding van een zieke werknemer uit te voeren. Bij inschakeling van een casemanager door de werkgever heeft de casemanager alleen een rol in de procesbegeleiding, heeft geen toegang tot medische gegevens, mag geen medische informatie uitvragen en mag geen medische gegevens vastleggen.
5.7 Beziet het college de organisatie van D en E en het functioneren van de bedrijfsarts, hier beklaagde, in de organisatie en de aldaar gehanteerde werkwijze (zoals het in deze zaak naar voren is gebracht) dan is onduidelijk gebleven of hier beklaagde als bedrijfsarts haar taken (voor een deel) door anderen heeft laten uitvoeren dan wel heeft gedelegeerd. Feit is dat beklaagde enkel de verzuimspreekuren heeft gedraaid en dat de verzuimbegeleiding door een ander is overgenomen, waarbij ook geen adequate terugkoppeling heeft plaatsgevonden aan beklaagde. Uit de hier gepresenteerde feiten en omstandigheden van deze zaak ziet het college geen actieve betrokkenheid van beklaagde als bedrijfsarts bij de verzuimbegeleiding van klager, terwijl beklaagde wel als bedrijfsarts verantwoordelijk is voor de arbeidsgezondheidskundige advisering aan de werkgever. Bij de probleemanalyse en het advies aan de werkgever is beklaagde in het geheel niet betrokken geweest en zij heeft ook geen enkele betrokkenheid hierbij getoond. Daarmee heeft beklaagde haar eigen verantwoordelijkheid als bedrijfsarts miskend. In het kader van een goede verzuimbegeleiding speelt de bedrijfsarts een cruciale rol wat betreft de begeleiding van de zieke werknemer (en dat houdt méér in dan de spreekuurconsulten) en de advisering aan de werkgever (waarbij de bedrijfsarts minst genomen nauw betrokken moet zijn).
5.8 De door beklaagde gedane verslaglegging van de spreekuurconsulten zijn dermate summier dat het ook maar zeer de vraag is of een derde (hier de arbo-arts K) op basis van deze informatie adequaat kan adviseren, ook al zou deze arbo-arts ook zelf nog medische stukken hebben opgevraagd. Dat is allemaal ook niet af te leiden uit het advies.
5.9 Ter zitting heeft beklaagde niet laten zien dat zij zich het Standpunt en de Leidraad eigen heeft gemaakt in haar werkwijze/functioneren als bedrijfsarts en dat zij reflectie heeft getoond op haar functioneren in deze zaak. Beklaagde heeft blijk gegeven van een (zeer) beperkte taakopvatting van de bedrijfsarts; daarmee doet zij niet alleen zichzelf tekort maar bovenal ook de zieke werknemer.
5.10 De conclusie is dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van klager behoorde te betrachten. De klacht is gegrond.
5.11 Gelet op enerzijds het gegeven dat beklaagde niet eerder met het tuchtrecht in aanraking is geweest en anderzijds de ernst van de verweten gedraging, in samenhang met de beperkte taakopvatting die beklaagde heeft over de functie van bedrijfsarts, oordeelt het college dat een berisping hier op zijn plaats is.
5.12 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal het college overgaan tot het laten publiceren van deze uitspraak nadat deze onherroepelijk is geworden.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt op de maatregel van een berisping;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, alsmede in Medisch Contact en het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde (TBV).
Deze beslissing is gegeven door R.A. Dozy, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, N.K.M. van der Plas, E.G. van der Jagt en J. Dogger, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2021.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.