ECLI:NL:TGZRSGR:2021:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-021
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:12 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-01-2021 |
Datum publicatie: | 05-01-2021 |
Zaaknummer(s): | 2020-021 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klaagster vindt dat haar chronische ziekte niet is erkend als beroepsziekte. Beklaagde heeft in haar verweerschrift uiteengezet dat zij geen beroepsziekte bij klaagster heeft geconstateerd. Volgens beklaagde hebben de burn-out ofwel psychische klachten grondslag in diverse zaken en zijn deze niet werkgerelateerd. De fibromyalgie en de later erbij gekomen diagnoses retropatellaire chondropathie (beschadiging aan het kraakbeen achter de knieschijf) en tendinopathie aan de handen (peesklachten) zijn niet als beroepsziekten aangeduid omdat deze geen gevolg zijn van de uitvoering van de werkzaamheden door klaagster. Het College oordeelt dat beklaagde op goede gronden tot deze beoordeling heeft kunnen komen. Het College is na lezing van de stukken in het dossier van beklaagde en de FML van oordeel dat de diagnoses niet zijn aangepast en dat deze op juiste wijze in de FML zijn verwerkt. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, bedrijfsarts,
werkzaam te D,
beklaagde,
gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 23 juni 2020 door RTG Amsterdam en op grond van artikel 3 lid 2 Tuchtrechtbesluit doorgezonden naar RTG Den Haag;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de repliek;
- de dupliek.
1.2
De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling
te worden gehoord.
1.3 Het College heeft de klacht op 17 november 2020 in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1
Klaagster, geboren in 1980, werkte als filiaalmanager en visual merchandiser van een
kledingwinkel. Vanwege haar ziekmelding wegens psychische klachten heeft zij op 12
augustus 2019 een eerste consult gehad met een bedrijfsarts (een collega van beklaagde).
Zij nam de 4 DKL lijst af en oordeelde dat klaagster volledig ongeschikt was. Op 16
september 2019 vond het vervolgconsult met beklaagde plaats. Ook na dit consult is
klaagster volledig arbeidsongeschikt bevonden.
2.2 Het volgende consult vond plaats op 22 november 2019. De huisarts had daarvoor fibromyalgie gediagnosticeerd en klaagster verwezen naar de reumatoloog. Klaagster voerde verder gesprekken met de POH-GGZ van de huisartsenpraktijk. In januari 2020 oordeelde beklaagde nogmaals dat klaagster volledig arbeidsongeschikt voor haar eigen werk was. In april 2020 heeft beklaagde medische informatie opgevraagd bij de behandelaren van klaagster. Uit de informatie van de huisarts volgde dat klaagster veel klachten had aan de handen en vingers en dat zij pijnklachten aan de knieën had.
2.3 In mei 2020 vond een telefonisch consult plaats en werd een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) door beklaagde opgesteld. Uit de FML volgde dat er benutbare mogelijkheden voor klaagster waren. Klaagster gaf in het telefoongesprek aan dat zij een deskundigenoordeel zou aanvragen bij het UWV. Met een arbeidsdeskundigenonderzoek is gewacht tot na het deskundigenoordeel.
2.4 In juni 2020 stuurde klaagster enkele e-mails naar beklaagde. Gelet op de inhoud hiervan is de behandelrelatie door beklaagde beëindigd en is klaagster in het vervolg door een andere bedrijfsarts gezien.
3.
De klacht
Klaagster verwijt de beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij geen erkenning heeft gekregen voor haar chronische ziekte en dat deze niet is aangemerkt als beroepsziekte. Zij vindt dat de diagnoses onterecht zijn aangepast en niet zijn verwerkt in de FML. Zij heeft hierdoor te lang met de ziekten rondgelopen. Ook is haar burn-out nog steeds aanwezig.
4. Het standpunt van beklaagde
De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 Het College is van oordeel dat beklaagde niet kan worden verweten dat zij heeft gehandeld in strijd met de zorg die van haar in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Hierna zal het College uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.
Geen erkenning van beroepsziekte
5.2 Klaagster vindt dat haar chronische ziekte niet is erkend als beroepsziekte. Beklaagde heeft in haar verweerschrift uiteengezet dat zij geen beroepsziekte bij klaagster heeft geconstateerd. Volgens beklaagde hebben de burn-out ofwel psychische klachten grondslag in diverse zaken en zijn deze niet werkgerelateerd. De fibromyalgie en de later erbij gekomen diagnoses retropatellaire chondropathie (beschadiging aan het kraakbeen achter de knieschijf) en tendinopathie aan de handen (peesklachten) zijn niet als beroepsziekten aangeduid omdat deze geen gevolg zijn van de uitvoering van de werkzaamheden door klaagster. Het College oordeelt dat beklaagde op goede gronden tot deze beoordeling heeft kunnen komen. Beklaagde heeft ook richting klaagster benadrukt dat zij ervan overtuigd is dat zij in verband met de diagnoses beperkingen heeft en heeft de informatie hieromtrent in het dossier opgenomen. Hiermee heeft ze het bestaan van de ziekten wel degelijk erkend.
Zoals verder terecht opgemerkt door beklaagde was het aan beklaagde om de belastbaarheid
van klaagster te bepalen, de daadwerkelijke behandeling van de ziekten gebeurt door
de curatieve sector. Dat klaagster naar eigen zeggen door de begeleiding door beklaagde
te lang met de ziekten heeft rondgelopen, is niet te wijten aan het handelen van beklaagde.
De verwijten van klaagster hieromtrent zijn ook ongegrond.
Diagnoses aangepast en niet verwerkt in de FML
5.3
Klaagster meent voorts dat haar diagnoses zijn aangepast dan wel niet meegenomen in
de FML. Het College is na lezing van de stukken in het dossier van beklaagde en de
FML echter van oordeel dat de diagnoses niet zijn aangepast en dat deze op juiste
wijze in de FML zijn verwerkt. Beklaagde heeft adequaat gehandeld door gerichte informatie
bij de behandelaars op te vragen en deze in het dossier te voegen. Deze en nieuwe
informatie is verwerkt in de FML. Dat uit de FML volgt dat er benutbare mogelijkheden
zijn, betekent niet dat de diagnoses niet in de FML zijn meegenomen. Dit klachtonderdeel
is ongegrond.
5.4 Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6.
De beslissing
Het College:
- verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 5 januari 2021 door E.J. Daalder, voorzitter, P.M de Keuning, lid-jurist, M. Keus, E.G. Ackema en N.K.M. van der Plas, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.