ECLI:NL:TGZRSGR:2021:117 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2252-2020-173
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:117 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-08-2021 |
Datum publicatie: | 10-08-2021 |
Zaaknummer(s): | D2021/2252-2020-173 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht tegen een huisarts. Beklaagde wordt verweten dat hij klager en diens echtgenote onheus heeft bejegend. Het College is van oordeel dat beklaagde niet nogmaals hoefde te vragen naar de beweegredenen van klager om geen mondkapje te dragen. Gebleken is dat beklaagde op basis van emotie reageerde op de weigering van klager om een mondkapje te dragen. Voorts heeft hij de behandelrelatie met klager verbroken en klager gesommeerd het pand te verlaten, zonder klager naar de reden van zijn komst te vragen. Om een urgente reden voor het consult uit te sluiten, had beklaagde zich voordien op de hoogte moeten stellen van de reden van komst van klager. Het aanbieden van een consult op afstand later die dag is daarvoor onvoldoende. Naar het oordeel van het College heeft beklaagde tijdens het consult met de echtgenote de grenzen van professioneel handelen overschreden. Klacht gegrond, waarschuwing. |
Datum uitspraak: 10 augustus 2021
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
tegen:
C , huisarts,
werkzaam te B,
beklaagde,
gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 2 december 2020;
- het verweerschrift met bijlage;
- de brief van klager met bijlagen, zijnde de geluidsopname en transcriptie daarvan, gedateerd 26 maart 2021, ontvangen op 26 maart 2021.
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 1 april 2021.
1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 29 juni 2021. Klager en diens echtgenote zijn verschenen. Beklaagde is met bericht niet verschenen en werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en D.
2. De feiten
2.1 Op 27 november 2020 kwamen klager en zijn echtgenote beiden voor een consult bij beklaagde in de praktijk. Op diverse plaatsen in de praktijk stond aangegeven dat het dragen van een mondkapje in het pand verplicht was. Bij de balie waren mondkapjes voor de patiënten beschikbaar. Klager en zijn echtgenote namen plaats in de wachtkamer; klager zonder mondkapje, zijn echtgenote droeg er wel een.
2.2
De echtgenote heeft van de gehele tijd dat zij in de praktijk was zonder kennisgeving
een geluidsopname gemaakt.
2.3 Beklaagde kwam naar de wachtkamer nadat de assistente hem ervan op de hoogte had gesteld dat klager geen mondkapje droeg. Toen beklaagde klager daarop aansprak, zei hij tegen beklaagde dat het dragen van een mondkapje schijnveiligheid gaf, dat hij daar niet aan mee zou doen en dat de verplichting tot het dragen van een mondkapje binnenshuis pas op 1 december 2020 zou ingaan. Klager volhardde in zijn weigering een mondkapje op te doen.
2.4 Hierop is beklaagde naar de spreekkamer gegaan waar hij eerst de politie heeft gebeld en vervolgens de KNMG-artseninfolijn. Ook de patiënten in de wachtkamer spraken klager intussen erop aan dat hij niet wilde voldoen aan het verzoek om een mondkapje te dragen.
2.5 Bij terugkomst in de wachtkamer zei beklaagde tegen klager dat hij de politie heeft gebeld en dat ze hem op komen halen. Beklaagde heeft klager een aantal keer gesommeerd het pand te verlaten en tegen klager gezegd dat hij een andere huisarts moest zoeken. Nadat beklaagde zei dat de echtgenote wel een consult zou krijgen als klager weg zou gaan, heeft klager het pand verlaten.
2.6 De echtgenote heeft een consult bij beklaagde gehad. Tijdens dat consult heeft beklaagde gezegd dat klager een strafblad krijgt wanneer hij een klacht wegens huisvredebreuk tegen hem indient, dat een aantal vakantiebestemmingen in de toekomst daardoor voor hem onmogelijk wordt omdat hij dan niet meer wordt toegelaten tot bepaalde landen, dat het dan onmogelijk voor hem wordt een andere huisarts te vinden (“huisartsen kletsen namelijk onderling nogal”) en dat hij hoopt dat klager zich tegenover zijn echtgenote anders gedraagt.
3. De klacht
Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij klager en diens echtgenote onprofessioneel heeft bejegend. De bejegening door beklaagde was niet alleen in de wachtkamer onprofessioneel maar ook tijdens het consult van zijn echtgenote door de wijze waarop hij toen ten overstaan van haar over klager heeft gesproken.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Beklaagde voert als verweer aan dat de mondkapjesplicht in de praktijk gebaseerd is op richtlijnen in de huisartsgeneeskunde die op dat moment al golden. Voorts is hij vanwege zijn gezondheid zeer bevreesd voor een besmetting met Covid-19. Beklaagde meent klager op een professionele manier te hebben benaderd en dat hij op een nette manier met hem heeft gecommuniceerd. Hij ontkent uitspraken te hebben gedaan als “je wordt opgepakt” en “je krijgt een strafblad”. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1
Het College stelt voorop dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het College
zal het handelen van beklaagde aan de hand hiervan beoordelen.
5.2 Klager verwijt beklaagde onder meer dat hij hem niet naar zijn beweegredenen heeft gevraagd om het mondkapje niet op te zetten. Nu klager in de wachtkamer expliciet te kennen heeft gegeven dat hij van mening is dat mondkapjes schijnveiligheid bieden en dat de verplichting tot het dragen daarvan pas op 1 december 2020 zou ingaan, hoefde beklaagde hem niet nogmaals naar de reden van zijn weigering te vragen. Dat klager thans aangeeft dat er een medische reden aan ten grondslag ligt, doet hier niet aan af. Dit verwijt aan beklaagde is niet terecht.
5.3 In zijn verweerschrift schrijft beklaagde “Professioneel optreden in de hulpverlening impliceert een rustige, respectvolle en empathische grondhouding. De professional neemt leiding, is concreet en helder en houdt ook in conflictsituaties het hoofd koel.” Uit de geluidsopname in de wachtkamer blijkt dat beklaagde duidelijk moeite had met de opstelling van klager en emotioneel reageerde op diens weigering een mondkapje te dragen. Beklaagde heeft – anders dan hij in zijn verweer vermeldt – na een korte woordenwisseling met klager over het op grond van RIVM-regels al dan niet verplicht zijn om in het pand een mondkapje te dragen, gezegd dat hij de politie gaat bellen, dat klager nu wordt opgehaald en dat hij het pand kan verlaten. Voorts heeft hij de behandelrelatie met klager verbroken en klager gesommeerd het pand te verlaten zonder klager naar de reden van zijn komst te vragen. Om een urgente reden voor het consult uit te sluiten, had beklaagde zich evenwel als redelijk bekwame huisarts voordien op de hoogte moeten stellen van de reden van komst van klager. Enkel aanbieden van een consult op afstand later die dag is daarvoor onvoldoende.
5.4 Uit de geluidsopname in de spreekkamer blijkt voorts dat beklaagde de echtgenote tijdens het consult met haar heeft verteld wat hem niet zinde betreffende de gedragingen van klager. Tevens blijkt daaruit dat hij op een dreigende manier over de mogelijke consequenties van een aangifte tegen klager bij de politie heeft gesproken. Ofschoon enige nadere (zakelijke) toelichting en open vragen mogelijk wel gerechtvaardigd was, heeft beklaagde tijdens dat consult naar het oordeel van het College de grenzen van professioneel handelen overschreden.
5.5 De conclusie is dat beklaagde zowel in de wachtkamer als in de spreekkamer niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.
De klacht is gegrond.
5.6 Het College is van oordeel dat het opleggen van een waarschuwing volstaat.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt op de maatregel van waarschuwing.
Deze beslissing is gegeven door E.F. Brinkman, voorzitter, B.S. Abdoelkariem, lid-jurist, B. van Ek, V.M. Schijf en I. Weenink, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2021.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.