ECLI:NL:TGZRSGR:2018:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-221b
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2018:56 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-04-2018 |
Datum publicatie: | 24-04-2018 |
Zaaknummer(s): | 2017-221b |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een psychiater. Bij het bepalen van de diagnose en verdere optreden is de psychiater niet afgeweken van de professionele standaard. De diagnose is te rechtvaardigen. Voorts is gebleken dat de psychiater niet betrokken is geweest bij het aanvragen van de inbewaringstellingen. Ten aanzien van de rechterlijke machtiging (in het kader van de BOPZ) heeft de psychiater in redelijkheid kunnen menen dat een beoordeling door een onafhankelijk psychiater was aangewezen. Klacht afgewezen. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, psychiater,
werkzaam te D,
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. F. Westenberg, werkzaam te Hoorn.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 13 september 2017,
- brief van klaagster, d.d. 28 september 2017,
- stukken betreffende verschillende procedures in het kader van de wet BOPZ, ontvangen op 17 oktober 2017,
- medische gegevens, ontvangen op 17 oktober 2017,
- aanvullende medische stukken, ontvangen op 20 oktober 2017
- het verweerschrift met bijlagen,
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 19 december 2017
- de brief d.d. 19 december 2017 van klaagster.
- de brief d.d. 2 januari 2018 van klaagster, houdende de reactie op het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek,
- de brief d.d. 3 januari 2018 van mr. drs. F. Westenberg, houdende de reactie op het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek.
1.2 Het College heeft de klacht op 14 maart 2018 in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1 In de zomer van 2016 wordt klaagster, geboren in 1964, steeds energieker, tegendraadser en prikkelbaarder. Een bevriende psychiater, schrijft haar lithium voor. Ter controle van de bloedspiegel laat klaagster via de huisarts bloed prikken. De huisarts verwijst klaagster voor voortzetting van de behandeling in verband met stemmingsklachten naar E, psychiater.
2.2 Nadat klaagster een intakegesprek heeft gehad met voornoemde psychiater, komt zij niet op de vervolgafspraak. Op basis van de indruk die deze psychiater van klaagster had en van signalen uit haar directe omgeving, heeft zij contact opgenomen met de huisarts van klaagster. Naar aanleiding van dit contact heeft de huisarts besloten een beoordeling door een onafhankelijke psychiater van de crisisdienst aan te vragen.
2.3 Op 17 oktober werd klaagster beoordeeld door de crisisdienst van GGZ F. De beoordelaar zag een hypomaan toestandsbeeld en heeft klaagster olanzapine voorgeschreven.
2.4 Op 18 oktober 2016 heeft klaagster in bijzijn van haar zus een eerste kennismakingsgesprek met verweerder op G. Er wordt afgesproken dat klaagster ondersteuning van het H team krijgt en dat de medicamenteuze behandeling wordt voortgezet. Klaagster laat de verpleegkundige bezoeken toe, maar weigert de medicamenteuze behandeling.
2.5 Verweerder is op 21 oktober 2016 bij klaagster thuis geweest voor een gesprek waarbij onder andere de bevriende psychiater en de dochters van klaagsters aanwezig waren. Tijdens dit langdurig contact met verweerder en het horen van de verhalen van de aanwezigen, kwam verweerder tot de diagnose zoals neergelegd in het concept behandelplan: “…heeft u nu een eerste hypomane ontremming. Voor de buitenwereld zijn de meest opvallende symptomen op dit moment snelle en uitvoerige spraak, emotionele labiliteit, snelle frustratie bij tegenspraak en achterdocht richting ex. De voor u prettige zelfovertuiging is voor uw omgeving lastig om mee om te gaan.”
2.6 Op 25 oktober 2016 is dit concept behandelplan met klaagster besproken. Klaagster weigerde de voorgeschreven medicatie in te nemen.
2.7 Verweerder heeft klaagster en haar steunsysteem herhaaldelijk gesproken. Hij maakte zich zorgen over de situatie van klaagster en heeft in overleg met de geneesheer directeur besloten een onafhankelijk psychiater te vragen klaagster te beoordelen voor het verkrijgen van een rechterlijke machtiging.
2.8 Klaagster is op 15 november 2017 beoordeeld door I. Deze psychiater oordeelde dat er onvoldoende aanleiding was voor een rechterlijke machtiging, aangezien het gevaar afgewend kon worden door een verblijf op een J.
2.9 Mede op basis van de zorgen van naastbetrokkenen van klaagster en paniek van klaagster zelf, vroeg verweerder korte tijd later wederom een beoordeling door een onafhankelijk psychiater aan teneinde klaagster te laten opnemen met een rechterlijke machtiging. Voordat het echter zover kwam, werd klaagster op 23 december 2016 met een inbewaringstelling opgenomen. De beoordeling voor deze inbewaringstelling is aangevraagd door de huisarts en uitgevoerd door een onafhankelijk psychiater.
2.10 Op 29 december 2016 is het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling afgewezen. Diezelfde dag is klaagster door een onafhankelijk psychiater beoordeeld voor een voorlopige machtiging.
2.11 Op 6 januari 2017 heeft de officier van justitie een verzoek tot voorlopige machtiging ingediend bij de rechtbank.
2.12 Verweerder geeft aan bekend te zijn met een beoordeling voor een inbewaringstelling op verzoek van de huisarts door een onafhankelijk psychiater op 17 januari 2017.
2.13 Het verzoek tot voorlopige machtiging is op 22 februari 2017 bij klaagster thuis behandeld. Tijdens deze zitting bleek dat er een tweede geneeskundige verklaring is opgemaakt door K, welke nog niet bekend was bij klaagster en haar raadsman. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 1 maart 2017. Op 1 maart 2017 heeft de rechtbank het verzoek tot verlening van een voorlopige machtiging afgewezen.
2.14 Aangezien klaagster niet bereid was tot behandeling op vrijwillige basis heeft verweerder het dossier van klaagster op 1 maart 2017 gesloten.
3.
De klacht
Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven, dat hij:
- door zijn tunnelvisie dat klaagster leed aan een ernstige vorm van endogene manie, en
- door het onterecht aanvragen van twee inbewaringstellingen en een rechterlijke machtiging,
het vertrouwen van klaagster in de Medische Stand in Nederland ernstig heeft geschaad.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 Naar het College begrijpt heeft L (rustend psychiater) ter ondersteuning van klaagster de klacht mede ingediend, zonder overigens bedoeld te hebben zich als klachtgerechtigde op te werpen. Het College gaat er daarom vanuit dat de klacht afkomstig is van alleen klaagster. Overigens zou L ook niet in een eigen klacht kunnen worden ontvangen. Dit wordt hierna toegelicht. Om als klachtgerechtigde te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Onder omstandigheden kunnen ook collega's van beroepsbeoefenaren als rechtstreeks belanghebbenden worden beschouwd. In zo'n geval moet de klagende collega als medisch professional een concreet belang hebben dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg. Van een dergelijk belang is niet gebleken.
5.2 Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.
Naar het oordeel van het College blijkt uit het dossier dat verweerder bij het bepalen van zijn diagnose (bipolaire stoornis, nu manische episode) niet is afgeweken van de professionele standaard. Derhalve is de conclusie van verweerder dat klaagster lijdt aan een bipolaire stoornis te rechtvaardigen.
Ten aanzien van de twee inbewaringstellingen merkt het college op dat deze door anderen dan verweerder zijn aangevraagd en beoordeeld. Verweerder kan hierin geen verwijt treffen.
Ten aanzien van de betrokkenheid van verweerder bij het aanvragen van de rechterlijke machtigingen (in het kader van de BOPZ) overweegt het College als volgt. Gezien de signalen uit de directe omgeving van klaagster en de eigen waarneming van verweerder heeft deze in redelijkheid kunnen menen dat een beoordeling door een onafhankelijk psychiater in verband hiermee was aangewezen. De aanvraag hiertoe heeft verweerder zorgvuldig onderbouwd.
Ten overvloede overweegt het College dat uit het dossier is gebleken, dat verweerder zeer regelmatig met klaagster heeft gesproken. Hieruit blijkt een grote betrokkenheid bij het welzijn van klaagster.
Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht van klaagster af.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer op 24 april 2018 door mr. M.A.F. Tan-
de Sonnaville, voorzitter, mr. E.P. de Beij, lid-jurist, prof. dr. A.M. van Hemert, H.C. Baak, dr. S. Veersema, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. M. Braspenning-Groeneveld, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.