ECLI:NL:TGZRSGR:2018:172 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-051
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2018:172 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-11-2018 |
Datum publicatie: | 13-11-2018 |
Zaaknummer(s): | 2018-051 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. De psychiater en klager verschillen van mening over hetgeen is besproken en de gang van zaken tijdens het intakegesprek. Niet komt vast te staan dat klager niet is geïnformeerd over de diagnostiek en de behandeling. Klacht afgewezen. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
klager,
tegen:
B, psychiater,
werkzaam te C,
verweerster,
gemachtigde: mr. drs. F. Westenberg, werkzaam te Hoorn.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift ontvangen op 15 maart 2018,
- het verweerschrift
- een gedeelte van het behandeldossier van klager,
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 6 augustus 2018.
1.2 Het College heeft de klacht op 2 oktober 2018 in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1 Klager, geboren in 1985, is door de huisarts doorverwezen naar de GGZ D in E.
2.2 Verweerster was vanaf 2007 tot 2014 werkzaam als psychiater bij GGZ D in E. Klager is in de periode 2013-2014 bij verweerster onder behandeling geweest. Op 25 juli 2013 heeft door verweerster een basisonderzoek plaatsgevonden. Uit de brief van verweerster d.d. 27 augustus 2013, betreffende de indicatiestelling op 25 juli 2013 blijkt – voor zover relevant – het volgende:
“Vraagstelling, reden contact of verwijzing:
Verwijzing via huisarts op aanraden van psycholoog. Dit in verband met spanningen en emoties rondom een vriendin waar hij het contact mee verbroken heeft. Psycholoog heeft een verdenking op een randpsychose Patiënt kon lastig verwoorden waar hij precies voor kwam, maakt zich in eerste instantie veel zorgen of het aanvragen van zijn creditcard wel gelukt was, gaf later aan geholpen te willen worden met zijn emoties.
Conclusie, diagnose:
28-jarige man met zeer vermoedelijk een lage intelligentie, bekend met AHDH [College: wordt bedoeld ADHD] (wat hij zelf ontkent) en spanningsklachten. Komt nu in verband met emoties en spanningen rondom een vriendin waarmee hij het contact verbroken heeft. De belevingen die hij hierbij heeft doen een psychotische stoornis vermoeden.”
2.3 Klager en verweerster hebben elkaar een aantal keer gesproken. Verweerster is na haar vertrek in oktober 2014 niet meer bij de behandeling van klager betrokken geweest, de behandeling is toen overgedragen aan een collega. Op enig moment was klager niet meer tevreden met zijn behandeling aldaar en verzocht op 3 december 2014 om zijn dossier te sluiten.
3.
De klacht
Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat zij:
a) zonder toestemming van klager gegevens heeft opgevraagd bij derden en deze gegevens heeft gebruikt
b) klager niet heeft geïnformeerd over de diagnostiek en behandeling, ook heeft klager geen toestemming voor de behandeling gegeven
c) te kort geschoten is in de dossiervoering.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 Verweerster heeft bij verweerschrift betwist dat zij informatie bij derden heeft opgevraagd. Zij heeft uitgelegd hoe de intake-procedure plaatsvindt. De intake zelf wordt gedaan door de coassistent. Verweerster was als intake-verantwoordelijke bij aanvang van het gesprek aanwezig ter introductie. Er wordt dan uitleg aan de cliënt gegeven over de gang van zaken. Een cliënt moet instemmen met de intake. Vervolgens doet de coassistent de intake. De behandelverantwoordelijke is daarbij in de regel niet aanwezig. Na een terugkoppeling van de coassistent vindt een gezamenlijke afsluiting van het intakegesprek plaats met een uitleg aan de cliënt over het vervolg. De cliënt wordt in de intakevergadering besproken, waarbij wordt bezien welk zorgprogramma het meest zal aansluiten bij de problematiek en de hulpvraag. Verweerster heeft nooit zonder de expliciete toestemming van klager contact met derden opgenomen. Daarnaast betwist verweerster dat er geen overleg zou zijn gevoerd over de diagnostiek en behandeling en dat klager geen toestemming voor de behandeling zou hebben gegeven. Tot slot meent verweerster dat haar dossiervoering op orde is.
5.2 Voor wat betreft het eerste klachtonderdeel, het opvragen van gegevens bij derden, overweegt het College als volgt. Klager en verweerder verschillen van mening over hetgeen is besproken en de gang van zaken tijdens het intakegesprek, maar het College kan niet uitmaken wie van beiden daarin gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging
tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus hier niet vaststellen.
5.3 Voor wat betreft de klachtonderdelen b en c overweegt het College dat klager geen feitelijke onderbouwing voor deze verwijten heeft gegeven. Het medisch dossier en hetgeen tijdens het mondeling verhoor in het kader van het vooronderzoek is besproken biedt naar het oordeel van het College geen steun voor de juistheid van de stellingen van klager. Nu klager niet heeft omschreven waarin het aan verweerster verweten gedrag concreet gestalte heeft gekregen kan de klacht in al haar onderdelen niet gegrond worden verklaard.
5.4 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven op 13 november 2018 door W.N.L. Donker, voorzitter, E.M. Deen, lid-jurist, H.N. Koetsier, B. van Ek, R.P. van Straaten, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.