ECLI:NL:TGZRSGR:2016:18 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2015-103

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:18
Datum uitspraak: 09-02-2016
Datum publicatie: 09-02-2016
Zaaknummer(s): 2015-103
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen neuroloog dat zij de dosering Depakine onnodig heeft verhoogd en onvoldoende aandacht had voor bijwerkingen. Klachten ongegrond. Klaagster had weliswaar medische klachten, maar die waren – gelet op het belang om haar aanvalsvrij te houden – niet van dien aard dat afbouw van de medicatie noodzakelijk was. Klachten over bijwerkingen wel voldoende serieus genomen. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 9 februari 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, neuroloog ,

destijds werkzaam te B,

verweerster.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlage, ontvangen op 24 april 2015

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen

- de brieven van 25 juni en 7 juli 2015 van het College aan de huisarts en de voormalig huisarts van klaagster met het verzoek om informatie uit het medisch dossier

- de brief met bijlagen van 7 juli 2015 van de huisarts van klaagster

- de brief met bijlagen van 15 juli 2015 van de voormalig huisarts van klaagster

- de brief van 28 oktober 2015 van verweerster.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 15 december 2015. Klaagster is verschenen en heeft haar standpunt mondeling toegelicht. Verweerster is niet verschenen, hetgeen zij schriftelijk had aangekondigd.

2. De feiten

2.1 Klaagster (geboren in 1980) is van 1994 tot medio 2013 onder behandeling geweest van verweerster in verband met epilepsie.

Klaagster is na 2005 een lange periode aanvalsvrij geweest. Zij gebruikte toen 800 mg Depakine per dag.

2.2 Op 6 en 24 januari 2012 hebben consulten bij verweerster plaatsgevonden. Tijdens het consult van 24 januari 2012 is besproken dat het verantwoord zou zijn indien klaagster de medicatie zou afbouwen, gelet op de aanvalsvrije periode sinds 2005 en de uitslag van een EEG (“geen afwijkingen en geen aanwijzingen voor epileptiforme stoornissen”). Afgesproken is dat klaagster de medicatie in een maand zou afbouwen.

2.3 Tijdens een volgend consult, op 2 oktober 2012, heeft verweerster 1000 mg Depakine per dag (twee maal daags 500 mg) voorgeschreven. De aanleiding daarvoor was dat het afbouwen van de medicatie tot nieuwe epileptische aanvallen had geleid en klaagster met een dosering van 800 mg per dag evenmin aanvalsvrij bleef.

2.4 Verweerster kreeg op 18 december 2012 opnieuw een epileptische aanval.

Tijdens het consult van 4 januari 2013 heeft verweerster daarom een verhoogde medicatie voorgeschreven, te weten 1500 mg Depakine per dag (1000 mg ’s ochtends en 500 mg ’s avonds). Klaagster heeft melding gemaakt van bijwerkingen (sufheid, moeheid).

2.5 Verweerster heeft klaagster vervolgens gezien op 5 april 2013. Klaagster vertelde toen dat zij last had van trillende handen, af en toe een slechter geheugen en een verhoogde slaapbehoefte. Zij was wel aanvalsvrij. Besproken is de medicatie (1500 mg per dag) te continueren. Klaagster is terug verwezen naar het spreekuur van de huisarts.

2.6 Op 11 juni 2013 heeft een consult plaatsgehad waarbij op verzoek van klaagster bloedonderzoek heeft plaatsgevonden.

2.7 Op 18 juni 2013 is klaagster bij haar huisarts op consult geweest. In het huisartsjournaal staat daarover:

“ S is over haar toeren na bezoek neuroloog C D.. Vorig jaar 2 keer epilepsie aanval gehad ivm stressvolle periode. Zelf accupunctuur gevolgd om te ontstressen. Medicatie opgehoogd, geen nieuwe aanval meer gehad, maar wel veel bijwekringen trillingen. Neuroloog wil andere med icatie en is van mening dat dosering nu goed is. Evecht over wel/nietspiegelbepaling, uiteindelijk wel bloed mogen prikken.

O Trilt helemaal

P Ventilerend gesprek” (..)”

2.8 Op 28 juni 2013 heeft het laatste consult van klaagster bij verweerster plaatsgehad. Besproken is dat uit het bloedonderzoek een verhoogde bloedspiegel (125 mg/l) bleek. Verweerster heeft klaagster geadviseerd de medicatie te verlagen naar 1000 mg per dag.

2.9 Op 1 juli 2013 heeft klaagster haar huisarts verzocht de behandeling over te nemen omdat zij niet terug wilde naar verweerster. Vanaf 8 augustus 2013 is de medicatie verlaagd naar 800 mg per dag. Per 3 september 2013 heeft verweerster zich onder behandeling van een andere neuroloog gesteld.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij de medicatie onnodig heeft verhoogd en de daarna opgetreden bijwerkingen niet serieus heeft genomen. Klaagster heeft op 4 juni 2013 een vergiftiging door overdosering opgelopen en ervaart nog steeds klachten naar aanleiding van de door verweerster voorgeschreven te hoge dosering. Klaagster heeft tijdens het consult van 11 juni 2013, waarvan geen verslag is gemaakt, gevraagd om bloedafname ter bepaling van de bloedspiegel maar daartoe was verweerster in eerste instantie niet bereid. Klaagster moest van verweerster overstappen op een ander medicijn, te weten Keppra. Verweerster deelde daarbij mee dat klaagster door het overstappen in het begin niet aanvalsvrij zou zijn. Klaagster is toen boos geworden omdat zij bloedonderzoek wilde laten doen. Uiteindelijk heeft verweerster daarmee ingestemd en bleek de bloedspiegel te hoog.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College stelt voorop dat het in de rede lag om eind 2012 te proberen de medicatie af te bouwen, gelet op de lange aanvalsvrije periode en de uitslag van het EEG. Die afbouw leidde helaas tot epileptische aanvallen en de adviezen van verweerster om de medicatie te verhogen, op 2 oktober 2012 en 4 januari 2013, waren naar het oordeel van het College daarom aangewezen, evenals het advies op 5 april 2013 om de verhoogde medicatie te continueren. Klaagster had toen weliswaar klachten over trillende handen, af en toe een slechter geheugen en een verhoogde slaapbehoefte, maar deze klachten waren - gelet op het belang om klaagster aanvalsvrij te houden - niet van dien aard dat afbouw van de medicatie noodzakelijk was. Het College merkt daarbij op dat de door verweerster aan klaagster voorgeschreven doseringen voor een volwassen patiënt alleszins gebruikelijk zijn. Het klachtonderdeel dat verweerster de medicatie onnodig heeft verhoogd, is dan ook ongegrond.

5.2 Niet is gebleken dat verweerster de klachten over de bijwerkingen onvoldoende serieus heeft genomen. De terugverwijzing naar de huisarts op 5 april 2013 heeft, zo is vermeld in het dossier, in overleg met klaagster plaatsgevonden en overigens kon klaagster steeds bij verweerster terecht, hetgeen ook blijkt uit het feit dat op 11 juni 2013 een volgend consult bij verweerster heeft plaatsgehad. Naar aanleiding van de bijwerkingen heeft klaagster toen andere medicatie voorgesteld. De bijwerkingen waren niet van dien aard dat bloedonderzoek noodzakelijk was. Het meten van de bloedspiegel is vooral geïndiceerd bij vermoedens van medicatieontrouw dan wel intoxicatie (zie: richtlijn Epilepsie; monitoren serumspiegels anti-epileptica van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie). Verweerster treft ten aanzien van dit onderdeel dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt. Overigens heeft het door klaagster gewenste bloedonderzoek wel plaatsgehad.

Uit het bloedonderzoek bleek een verhoogde bloedspiegel, die aanleiding gaf tot verlaging van de medicatie, hetgeen verweerster ook heeft gedaan (op 28 juni 2013). Dat sprake is geweest van vergiftiging door overdosering, zoals klaagster stelt, blijkt daaruit echter niet.

Hoezeer het College ook begrijpt dat klaagster veel last heeft ondervonden van de bijwerkingen, zulks valt verweerster niet te verwijten omdat, zoals overwogen, verhoging van de medicatie geïndiceerd was teneinde klaagster aanvalsvrij te houden.

Het feit dat een verslag van het consult op 11 juni 2013 bij de stukken ontbreekt leidt niet tot een andere beoordeling, nu geen onduidelijkheid bestaat ten aanzien van de medische verrichtingen tijdens dat consult. Het College heeft geen aanwijzingen dat verweerster welbewust heeft nagelaten een verslag op te maken.

5.3 Ten aanzien van de wijze van bejegening tijdens het consult van 11 juni 2013 hebben klaagster en verweerster verschillende lezingen. Duidelijk is dat klaagster het consult van 11 juni 2013 negatief heeft ervaren. Verweerster ontkent echter dat zij klaagster onheus heeft bejegend. Nu de lezingen van partijen uiteenlopen kan niet worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest. Dat brengt mee dat het verwijt van klaagster op dit onderdeel niet gegrond kan worden bevonden.

5.4 De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. M.E. Honée, lid-jurist, prof.dr. R.G. Pöll, G.A. van Meer en H.C. Baak, leden-artsen, bijgestaan door mr. Y.C.M. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klaagster en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.