ECLI:NL:TGZRSGR:2016:122 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2015-264a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:122
Datum uitspraak: 29-11-2016
Datum publicatie: 29-11-2016
Zaaknummer(s): 2015-264a
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Gegronde klacht tegen huisarts. Huisarts heeft geen gepaste maatregelen genomen jegens zijn assistente die (zonder medeweten van klager) eigenmachtig een Chlamydiatest voor een ander heeft laten uitvoeren op naam van klager en mogelijk illegaal medicijnen heeft verhandeld in het buitenland. Huisarts had consequenties moeten verbinden aan het frauduleuze gedrag van assistente en ketenpartners op de hoogte moeten stellen. Huisarts toont geen inzicht in de mate van zijn nalatigheid. Schending tweede tuchtnorm. Voorwaardelijke schorsing van zes maanden met een proeftijd van 2 jaar.  

Datum uitspraak: 29 november 2016       

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, huisarts,

werkzaam te B,

verweerder.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 16 november 2015

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van dinsdag 4 oktober 2016. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. 

2.           De feiten

2.1              Klager is een voormalig patiënt van verweerder en heeft een langdurige relatie gehad

met D (hierna: D). D is doktersassistente in de praktijk van verweerder.

2.2              D heeft een vriendin (hierna: vriendin), die als assistente werkt in een apotheek

in de buurt van de praktijk van verweerder. D heeft op verzoek van deze vriendin, zonder verweerder te raadplegen, in juli 2014 een Chlamydia test laten uitvoeren  met materiaal van de broer van de vriendin. Het testmateriaal is door D voor onderzoek verzonden ten name van klager (omdat de broer anoniem wilde blijven). Klager wist hier niets van.  De uitslag van de test wees op Chlamydia. D heeft vervolgens in het systeem vrijwel alle gegevens van de uitslag gewist. Een deel van de uitslag is nog in het systeem teruggevonden.

2.3              Klager heeft het voorgaande aangekaart bij verweerder. D werkt nog bij verweerder.

2.4              Klager heeft de relatie met D verbroken.

3.           De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. D heeft met de Chlamydiatest gefraudeerd. Daarnaast fraudeert D ook met (verlopen) medicijnen, die zij samen met haar vriendin meeneemt of verzendt naar E en daar verkoopt. Klager heeft dit aangekaart bij verweerder, maar deze doet hier niets mee.

4.        Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft verweer gevoerd. Samengevat heeft hij het volgende aangevoerd.

- D heeft op eigen gezag de test op Chlamydia laten uitvoeren.

- Klager is na de echtscheiding nog steeds in conflict met D.

- Na de geruchten dat D medicatie voorschrijft op naam van derden heeft verweerder direct contact gezocht met de apotheek. Na het verzamelen van verdachte recepten bleek dat geen enkel recept als bewijs voor de handelwijze van D kon dienen.

- verweerder heeft D ontslag aangeboden na een gesprek over haar functioneren, maar D bleek in vaste dienst te zijn waardoor ontslag financieel niet haalbaar was.

-Het is mogelijk dat D medicatie heeft meegenomen naar E, maar deze is nooit door verweerder voorgeschreven. D kan in de apotheek medicatie hebben verzameld waarvan de gebruiksdatum was verstreken.

5.        De beoordeling

5.1       De klacht komt er in de kern op neer dat verweerder nalaat gepaste maatregelen te nemen ten opzichte van zijn assistente D, die het volgens klager met tal van medische zaken niet zo nauw neemt. Aldus wordt geklaagd over enig ander handelen of nalaten in de hoedanigheid van verantwoordelijk huisarts in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg  in de zin van artikel 47, eerste lid onder b. van de Wet BIG (de tweede tuchtnorm). Hieromtrent wordt als volgt geoordeeld.

5.2       In deze zaak is niet in geschil (i) dat D als assistente van verweerder eigenmachtig een Chlamydiatest heeft laten uitvoeren, (ii) dat zij dit bovendien op andermans naam heeft laten doen zonder dat betrokkene daarvan op de hoogte was en (iii) dat zij vervolgens de meeste gegevens met betrekking tot deze test uit het systeem heeft laten verwijderen. Daarnaast (iv) acht verweerder het niet onmogelijk dat D (verlopen) medicijnen, kennelijk afkomstig uit de apotheek waar de vriendin van D werkte, heeft meegenomen naar E.

5.3       Uit het schriftelijk verweer en uit de houding van verweerder ter zitting komt naar voren dat verweerder zich voor deze gebeurtenissen niet verantwoordelijk voelt. Verweerder heeft ter zitting onder meer verklaard: (met betrekking tot de Chlamydiatest) “Ik heb me er niet mee bemoeid; daarvoor moet je bij D zijn; ik heb het zo gelaten; nee, ik heb geen melding gedaan bij de zorgverzekeraar, evenmin bij de GGD; ik heb het niet gemeld bij de IGZ als calamiteit” en (met betrekking tot handel in medicijnen) “Ik heb D hiermee niet geconfronteerd. Het is niet mijn zaak.”

5.4       Het College acht deze houding van verweerder zeer zorgelijk. Verweerder heeft geen enkel inzicht getoond in de ernst van met name het gebeuren rond de Chlamydia test. De assistente, voor wie verweerder verantwoordelijk is, is hierbij immers in vergaande mate haar boekje te buiten gegaan. Niet alleen is de assistente niet bevoegd om zelfstandig via de praktijk de test uit te laten voeren, maar het gaat alle perken te buiten om dit op naam van een (onwetende) derde te doen. Klagers persoonlijke integriteit is aldus in ernstige mate geschonden. Daarnaast is onduidelijk gebleven wat de financiële consequenties hiervan (ten laste van de zorgverzekeraar) zijn geweest.

5.5       Een integere en zorgvuldige houding is onmisbaar voor een deugdelijke en fatsoenlijke medische zorgverlening. Deze integere houding lijkt ten ene male te ontbreken bij

D, hetgeen kwalijk is gezien de vertrouwelijke positie die D (met toegang tot vele medische systemen) bekleedt. Ook het vermoeden dat D illegaal medicijnen verhandelt in E duidt niet op integriteit. Verweerder had onder deze omstandigheden niet mogen volstaan met ‘de andere kant op kijken’. Hij had als verantwoordelijke praktijkhouder dusdanige maatregelen moeten nemen jegens zijn assistente (eventueel na voorafgaande consultatie van juristen van het KNMG), dat een herhaling van het gebeuren in zijn praktijk niet meer mogelijk (of onwaarschijnlijk) zou zijn geweest. Daarbij valt te denken aan allereerst het aanspreken van D, maar mogelijk zelfs haar ontslag (op staande voet). (Eventuele) financiële consequenties daarvan zijn in de gegeven situatie geen excuus voor het achterwege laten van actie. Daarnaast had verweerder de ketenpartners op de hoogte moeten stellen. Deze maatregelen zijn ten onrechte uitgebleven. Verweerder heeft immers slechts gereageerd op geruchten over vervalste recepten (overigens in te beperkte mate) en heeft verder nauwelijks iets gedaan. Aldus heeft verweerder de tweede tuchtnorm geschonden. De klacht is gegrond.

5.6       Het College acht de zware maatregel van voorwaardelijke schorsing van zes maanden passend en geboden, juist ook omdat verweerder nog steeds geen blijk heeft gegeven in te zien dat hij in ernstige mate nalatig is geweest. Hier komt bij dat de betreffende assistente nog steeds in de praktijk werkt. Onduidelijk is gebleven of de assistente tot de orde is

geroepen en op welke wijze wordt bewaakt dat verdere misstanden uitblijven. Hier staat tegenover dat het College verweerder nog een kans wil geven zijn leven te beteren.

5.7       Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt op hierna te vermelden wijze.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

-          schorst de inschrijving van verweerder in het BIG-register voor de duur van zes maanden en bepaalt dat deze schorsing voorwaardelijk is en niet ten uitvoer zal kunnen worden gelegd, tenzij verweerder voor het einde van een proeftijd van twee jaren na het onherroepelijk worden van deze beslissing zich opnieuw schuldig maakt aan tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag;

-            bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. H.M. Wattendorff , lid-jurist, dr. G.J. Dogterom, R.P. van Straaten en J.G.M. van Eekelen, leden-artsen,  bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2016.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.