ECLI:NL:TGZRSGR:2016:107 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2015-251

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:107
Datum uitspraak: 01-11-2016
Datum publicatie: 01-11-2016
Zaaknummer(s): 2015-251
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een tandarts. Niet vast te stellen hoe de informatieverstrekking ten aanzien van het tandheelkundig traject en na extractie van alle ondertanden is verlopen. Tandarts mocht in redelijkheid (betalings)voorwaarden aan de (niet-acute) tandheelkundige behandeling verbinden. Een zodanig verstoorde tandarts-patiënt relatie aannemelijk dat de tandarts op die grond de behandelovereenkomst mocht beëindigen. Maar naast waarschuwen van patiënt en geven van een redelijke termijn dient de tandarts patiënt behulpzaam te zijn bij het vinden van een nieuwe tandarts. Ook mag de tandarts hulp niet weigeren als sprake is van een tandheelkundige noodsituatie die dringend ingrijpen vereist. Schriftelijke vastlegging van de gang van zaken in het medisch dossier is gewenst. Waarschuwing.  

Datum uitspraak: 1 november 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager

tegen:

C , tandarts

werkzaam te B

verweerder

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 20 oktober 2015

- medische machtiging van klager

- het verweerschrift met bijlagen

- correspondentie van het College met klager en verweerder

- brief van verweerder dd. 23 mei 2016

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 6 september 2016. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.         De feiten

2.1       Klager is sinds 25 augustus 2010 ingeschreven in de tandartsenpraktijk D te B alwaar

verweerder werkzaam is.

2.2       De tandartsenpraktijk heeft klager een verzekering aangeboden: het E,

waarvoor een OPG, een kaakoverzichtsfoto nodig is, die de status van het gebit van klager

weergeeft. Deze OPG moest door klager zelf worden bekostigd. In verband met de hieraan

verbonden eigen bijdrage heeft klager op 19 april 2013 afgezien van het E.

2.3       Wegens ernstige parodontitis klachten was het nodig om de ondertanden van klager te

verwijderen. In verband met bij klager spelende financiële problemen werd in onderling

overleg tussen klager en verweerder besloten alle ondertanden van klager te laten verwijderen

door de kaakchirurg (vergoeding via de basis ziektekosten­verzekering) waarna een ondergebit

(noodprothese) vervaardigd is.

2.4       Terwijl de onderkaak aan het genezen was kwam de aangemeten noodprothese- in

rekening gebracht door het factureringsbedrijf F waar klager bekend stond als dubieuze

debiteur- en geplaatst op 23 juni 2014, steeds losser te zitten.

2.5       De volgens verweerder noodzakelijke rebasing (de pasvorm van het kunstgebit weer

passend maken aan de vorm van de kaak) bracht opnieuw kosten met zich mee.

2.6       De kosten van de rebasing van de eerder geplaatste partiële prothese, voorafgaand aan

het verwijderen van de ondertanden en het plaatsen van de noodprothese in de onderkaak,

heeft de tandartsenpraktijk voor haar rekening genomen. De kosten voor gebitsreiniging en

het OPG werden aan klager doorberekend.

2.7       Klager werd via een e-mailbericht duidelijk gemaakt dat hij verder alleen behandeld

zou worden als er direct na de behandeling betaling aan de balie van de praktijk zou

plaatsvinden.

2.8       Verweerder heeft na 19 maart 2015 afgezien van verdere behandelingen bij klager en

besloten klager uit te schrijven uit de praktijk.        

3.         De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij onvoldoende informatie heeft gegeven over de aard en de financiële gevolgen van de tandheelkundige ingreep (1). Verweerder heeft  voorts geen zorg gedragen voor een passend ondergebit voor klager (2) en ten onrechte besloten klager niet meer te helpen en uit te schrijven uit de praktijk (3).

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Met betrekking tot klachtonderdeel 1 overweegt het College als volgt.

Uit de processtukken en ter zitting is gebleken dat partijen wat betreft de beleving van de feiten en omstandigheden soms lijnrecht tegenover elkaar staan. Zo verschillen partijen van mening over de informatieverstrekking van verweerder aan klager ten aanzien van het tandheelkundig traject tijdens en na extractie van alle ondertanden bij klager. Klager brengt naar voren dat hij in het geheel geen informatie heeft gekregen van verweerder en dus ook niet voorbereid was op alle ongemakken en mogelijk aanvullende behandelingen, nog daargelaten de financiële gevolgen die daaraan verbonden waren. Verweerder voert aan dat hij klager uitgebreid heeft voorgelicht over deze ingrijpende behandeling en de gevolgen en geprobeerd heeft klager zoveel mogelijk financieel tegemoet te komen.

Nu alleen klager en verweerder aan die gesprekken hebben deelgenomen, is niet vast te stellen hoe de informatie-uitwisseling in desbetreffende gesprekken precies is verlopen.

Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen, hetgeen met zich meebrengt dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.2       Met betrekking tot klachtonderdeel 2 overweegt het College als volgt.

Duidelijk is, mede blijkend uit het tandheelkundig dossier, dat er voortdurende discussies zijn geweest over de financiële aspecten van de behandelingen en dat klager bekend stond als dubieuze debiteur bij F, terwijl er ook al diverse betalingsregelingen zijn getroffen. Onder deze omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid (betalings)voorwaarden aan de (niet-acute) tandheelkundige behandeling mogen verbinden. Aan deze voorwaarden is klager noch geheel noch gedeeltelijk tegemoet gekomen. Dat de in de onderkaak geplaatste noodprothese na genezingstijd niet is gerebased- of vervangen door een volledige onder-gebitsprothese kan verweerder dan ook niet worden tegengeworpen. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond. 

5.3       Artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een tandarts (verweerder in

casu) uitsluitend wegens gewichtige redenen de behandelrelatie eenzijdig mag beëindigen.

Verweerder heeft aangevoerd dat klager diverse malen zijn afspraken niet is nagekomen,

hetgeen door klager wordt betwist. Uit de processtukken komt naar voren dat het hier om vier

á vijf niet nagekomen afspraken handelt sinds 2010. Daarnaast heeft verweerder naar voren

gebracht dat hij er alles aan heeft gedaan goede tandheelkundige zorg te leveren met

inachtneming van de financiële situatie van klager. Steeds ontstonden er, zowel via de e-mail alsmede telefonisch, discussies over de rekeningen en behandelingen die, in vergelijking met andere patiënten, onevenredig veel beslag legden op de assistente van verweerder en verweerder zelf. Ze verstoorden de praktijk dusdanig dat er naar de mening van verweerder sprake was van een vertrouwensbreuk grotendeels ingegeven door een onrealistisch verwachtingspatroon van klager. Het College wil aannemen dat er op en na 19 maart 2015 sprake was van een zodanig verstoorde tandarts-patiënt relatie dat verweerder op die grond de behandelovereenkomst met klager mocht beëindigen. Wel dient de hulpverlener, hier verweerder, bij beëindiging van de behandelovereenkomst te voldoen aan bepaalde zorgvuldigheidseisen. Naast het waarschuwen van patiënt en het geven van een redelijke termijn, dient de hulpverlener (verweerder) patiënt behulpzaam te zijn bij het vinden van een nieuwe tandarts, terwijl de hulpverlener zijn hulp niet mag weigeren indien er sprake is van een tandheelkundige noodsituatie die dringend ingrijpen vergt. Dit laatste is in deze zaak geen discussiepunt. Schriftelijke vastlegging van de gang van zaken in het medisch dossier is gewenst.

Er is geen aanwijzing dat verweerder aan deze zorgvuldigheidseisen heeft voldaan, terwijl de

schriftelijke vastlegging uiterst summier is, zodat de gang van zaken ook niet gecontroleerd

kan worden.

In zoverre heeft verweerder gehandeld in strijd met de zorg die hij jegens klager behoorde te betrachten. Dit derde onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

5.4       De conclusie is dat de klacht gegrond is voor zover het klachtonderdeel 3 betreft.

Het College acht de maatregel van waarschuwing passend.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en wel ten aanzien van klachtonderdeel 3;

legt op de maatregel van waarschuwing en wijst de klacht voor het overige af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. P.M. van

Dijk- de Keuning, lid-jurist, drs. H.W. Luk, drs. M.M.L.F. Smulders en drs. J.M.W. Croes, leden-tandartsen, bijgestaan door mr. G.G.M.L. Huntjens, secretaris en uitgesproken in het openbaar op dinsdag 1 november 2016.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

            niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.