ECLI:NL:TGZRSGR:2015:17 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-082
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2015:17 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-02-2015 |
Datum publicatie: | 03-02-2015 |
Zaaknummer(s): | 2014-082 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een psychiater: Geneeskundige verklaring voldoet niet aan de vereisten van artikel 5, eerste lid BOPZ . Gegrond. Aannemelijk dat klager kort voor het opstellen van de verklaring door de arts is onderzocht. De arts heeft de passage ter zake van het psychiatrisch onderzoek zonder nadere motivering letterlijk overgenomen uit eerder door hem opgestelde geneeskundige verklaring zonder deze aan te vullen met enige informatie over de actuele situatie van klager. Hierdoor geen, althans onvolledige en op sommige punten onjuiste informatie verschaft over de actuele toestand van klager. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 3 februari 2015
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: mr. J. van Broekhuijze, werkzaam te Ridderkerk
tegen:
C, psychiater
werkzaam te B,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen d.d. 27 maart 2014
- het verweerschrift met bijlagen
- de repliek
- de dupliek
- de brief, ingekomen op 1 augustus 2014, met bijlage van de zijde van klager
- de brief, ingekomen op 28 oktober 2014, met bijlage van de zijde van klager.
1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 9 december 2014. Klager is niet verschenen. Namens klager is mr. Van Broekhuijze verschenen. Verweerder is verschenen en hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Peet. Ter zitting is - met instemming van de zijde van klager - een deel van het medisch dossier van klager overgelegd, evenals een verklaring van verweerder d.d. 28 november 2014.
Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Mr. Van Broekhuijze heeft een pleitnotitie overgelegd.
2. De feiten
2.1 Verweerder heeft klager, geboren in 1949, onderzocht op 13 december 2013. Dit onderzoek vond plaats in verband met een op te stellen geneeskundige verklaring met het oog op het verkrijgen van een voorlopige machtiging, als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de ‘Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen’ (BOPZ). De geneeskundige verklaring is door verweerder op 17 december 2013 ondertekend. Bij beschikking van 14 januari 2014 heeft de rechtbank Rotterdam het verzoek tot een voorlopige machtiging afgewezen.
2.2 Op 27 februari 2014 is klager in bewaring gesteld (IBS) en opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis D te B. Bij beschikking van 3 maart 2014 heeft de rechtbank B een machtiging verleend tot voortzetting van de IBS tot uiterlijk 25 maart 2014.
2.3 Op 20 maart 2014 heeft de officier van justitie de rechtbank B wederom verzocht om een voorlopige machtiging te verlenen ex artikel 2 BOPZ. Bij dit verzoekschrift was een geneeskundige verklaring d.d. 18 maart 2014 gevoegd, die was ondertekend door de geneesheer-directeur (van de inrichting waarin klager was opgenomen) en waarin verweerder was genoemd als de psychiater, die het psychiatrisch onderzoek had verricht. De inhoud van de geneeskundige verklaring d.d. 18 maart 2014 is, daar waar het gaat om het verrichte psychiatrisch onderzoek, identiek aan de geneeskundige verklaring d.d. 17 december 2013. Beide geneeskundige verklaringen luiden - voor zover hier relevant - als volgt:
“4 a. op grond van welke symptomen, gedragingen en feiten oordeelt u dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens?
Patiënt is vergeetachtig. Met name zijn kortetermijn geheugen is ernstig aangetast. Patiënt vergeet afspraken, hij laat regelmatig gas aanstaan en hij raakt de weg naar zijn woning kwijt als hij buiten is. Patiënt loopt onzeker door de knieblessure en door polyneuropathie. Er is gevaar aanwezig dat patiënt valt. Patiënt rijdt onder invloed met zijn scootmobiel buiten. Patiënt vergeet of weigert zijn medicatie. Patiënt drinkt 1 fles jenever per dag en hij is niet van plan om te stoppen met het alcoholgebruik. Patiënt vergeet of weigert zijn medicatie. Patiënt is bijna euforisch en bagatelliseert en/of begrijpt niet voldoende de genoemde gevaren. Het ziektebesef en/of inzicht is afwezig. Patiënt is sexueel ontremd, hij zegt dat hij dol op vrouwen is. Patiënt laat zijn eten bederven en hij laat iedereen binnen omdat hij de mensen door zijn slecht geheugen niet herkent. Ziektebesef en/of inzicht zijn afwezig. Patiënt is ongeduldig en kan impulsief handelen. Recent is er een MRI scan van hersenen gemaakt, liet wittestofafwijkingen en kleine bloedingen in de hersenen zien.
b. van wanneer dateren deze symptomen, gedragingen en feiten?
Al een paar jaar en zijn progressief toegenomen.
c. welke gedragingen en feiten (genoemd in vraag 4a) zijn niet door uzelf waargenomen, maar door anderen aan u meegedeeld?
Alle feiten heb ik uit dossier en van E, verpleegkundige van D, vernomen.
d. tot welke diagnose bent u gekomen op basis van uw onderzoek?
Alcoholafhankelijkheid
Nicotineafhankelijkheid
Alcoholdementie/Korsakov
Status na larynxcarcinoom met tracheostoma
Polyneuropathie met loopstoornissen.”
2.4 De rechtbank B heeft - mede op basis van de geneeskundige verklaring van 18 maart 2014 - bij beschikking van 9 april 2014 de verzochte voorlopige machtiging verleend om klager in een psychiatrisch ziekenhuis op te nemen en te doen verblijven tot uiterlijk 25 september 2014.
2.5 Klager heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank B d.d. 9 april 2014. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak d.d. 17 oktober 2014 de beschikking van de rechtbank B d.d. 9 april 2014 vernietigd. De Hoge Raad oordeelt onder meer dat uit de geneeskundige verklaring d.d. 18 maart 2014 niet blijkt dat is voldaan aan de eis dat dat verweerder klager kort tevoren persoonlijk heeft onderzocht en daarmee voldoet de geneeskundige verklaring niet aan alle eisen.
3. De klacht
Klager verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - dat de geneeskundige verklaring van 18 maart 2014 niet voldoet aan de wettelijke eisen, die de BOPZ daaraan stelt, nu deze vrijwel identiek is aan die van 17 december 2013.
(i) Meer in het bijzonder verwijt klager dat uit de geneeskundige verklaring van 18 maart 2014 niet blijkt dat kort tevoren een persoonlijk onderzoek heeft plaatsgevonden van klager, althans dat het persoonlijk onderzoek van klager op 5 maart 2014 te weinig recent had plaatsgevonden, gelet op de datum van ondertekening van de geneeskundige verklaring op 18 maart 2014.
(ii) Ook verwijt klager verweerder dat de geneeskundige verklaring van 18 maart 2014 geen inzicht verschaft in de actuele toestand van klager.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
algemeen
5.1 De rechter kan op grond van artikel 2 BOPZ een voorlopige machtiging verlenen om iemand die gestoord is in zijn geestesvermogen te doen opnemen en verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoek tot zo’n voorlopige machtiging moet een verklaring van een psychiater worden overgelegd. Artikel 5, eerste lid BOPZ vermeldt de eisen waaraan deze geneeskundige verklaring dient te voldoen en deze luiden - voor zover hier relevant - als volgt:
- de psychiater (die niet bij de behandeling van de patiënt betrokken is geweest) moet de patiënt kort te voren hebben onderzocht,
- de geneeskundige verklaring dient inzicht te verschaffen in de actuele situatie van de betrokken en dient met redenen te zijn omkleed.
Klachtonderdeel (i)
niet onderzocht / onderzoek te weinig recent
5.2 Uit de geneeskundige verklaring dient te blijken dat een psychiater, die niet bij de behandeling betrokken was, de betrokkene kort te voren heeft onderzocht. Anders dan klager stelt, is het College van oordeel dat wel degelijk aannemelijk is geworden dat klager door verweerder op 5 maart 2014 is onderzocht. Het College baseert zich hierbij op de tekst van de medische verklaring (4. Psychiatrisch onderzoek: onderzoek verricht door psychiater), het ter zitting overgelegde medisch dossier van klager en de verklaring van verweerder ter zitting van die strekking.
Overigens was het aanzienlijk duidelijker geweest wanneer verweerder tenminste in de geneeskundige verklaring had vermeld wanneer zijn onderzoek van klager had plaatsgevonden, zodat dit direct kenbaar was geweest. Dit geldt temeer, nu juist de verdere inhoud van de medische verklaring (zie ook hierna) de indruk kon wekken dat verweerder klager niet kort tevoren had onderzocht.
De klacht dat er bijna twee weken zijn verlopen tussen enerzijds de datum van het psychiatrisch onderzoek van klager (5 maart 2014) en anderzijds de datum waarop de geneeskundige verklaring is gedateerd (18 maart 2014) is niet aan verweerder verwijtbaar, aangezien de onderhavige verklaring - conform de eisen uit de BOPZ - is ondertekend door de geneesheer-directeur. Klachtonderdeel (i) wordt verworpen.
Klachtonderdeel (ii)
inzicht verschaffen in de actuele situatie van de betrokkene en met redenen omkleed
5.3 De rechter baseert zijn oordeel over het wel of niet afgeven van een voorlopige machtiging (onder meer) op de aan hem overgelegde geneeskundige verklaring. De rechter moet er daarbij op kunnen vertrouwen dat zo’n geneeskundige verklaring zorgvuldig is opgesteld en juiste, actuele informatie bevat, zoals door de BOPZ vereist. Het op het spel staande belang waarover de rechter moet oordelen, te weten het wel of niet gedwongen opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis, is daarbij groot.
5.4 Verweerder is bij het opstellen van de geneeskundige verklaring van 18 maart 2014 tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort geschoten, omdat hij de passage die betrekking had op het psychiatrisch onderzoek - zonder nadere motivering - letterlijk heeft overgenomen uit de eerder door hem opgestelde geneeskundige verklaring d.d. 17 december 2013 zonder deze aan te vullen met enige informatie over de actuele situatie van klager.
Door deze handelwijze heeft verweerder geen, althans onvolledige en op sommige punten onjuiste informatie verschaft over de actuele toestand van klager. Onjuistheden uit de overgenomen passage (‘gas aan laten staan’, ‘recente MRI-scan’) had verweerder moeten verwijderen, dan wel van een nadere toelichting moeten voorzien. Het gastoestel thuis was immers vervangen door een elektrische kookplaat en de MRI-scan was niet meer ‘recent’. Voor zover de conclusies van verweerder over klagers toestand op 5 maart 2014 dezelfde waren gebleven als die ten tijde van het eerste onderzoek van klager op 17 december 2013, had verweerder daarvan expliciet melding dienen te maken en dit, zoals gezegd, moeten motiveren. Daarbij komt dat de situatie van klager - zeker na de IBS van klager op 27 februari 2014 - was gewijzigd, zodat verweerder over aanknopingspunten beschikte om ook deze recente informatie over de toestand van verzoeker in de verklaring op te nemen: zo had verweerder kunnen toelichten of, en zo ja in welke mate, bepaalde risico’s (zoals de weg kwijt raken, medicatie vergeten, eten laten bederven, onder invloed met zijn scootmobiel buiten rijden) in zijn visie zich zouden kunnen voordoen op het moment dat de recente IBS zou eindigen en klager zou terug keren naar zijn thuissituatie.
Ook had verweerder in zijn verklaring inzichtelijk moeten maken welke informatie over klager hij uit eígen waarneming had verkregen en welke informatie hij uit het dossier dan wel van derden had verkregen.
5.5 Samenvattend is het College van oordeel dat verweerder de geneeskundige verklaring van 18 maart 2014 met meer zorgvuldigheid had moeten opstellen. Hij had actuele informatie moeten verschaffen en moeten motiveren waarom bepaalde conclusies ongewijzigd waren gebleven. Dan was ook duidelijk geworden dat het persoonlijk psychiatrisch onderzoek van 5 maart 2014 daadwerkelijk had plaatsgevonden. Nu verweerder dit heeft nagelaten, heeft hij in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten, zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond.
Het College kan overigens niet beoordelen of een zorgvuldigere redactie van de medische verklaring uiteindelijk tot andere bevindingen zou hebben geleid.
Verweerder heeft ter zitting ervan blijk gegeven in te zien dat hij op dit punt te kort is geschoten. Het College acht de hierna te noemen maatregel bij wijze van zakelijke terechtwijzing passend.
Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt op hierna te vermelden wijze.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
legt op de maatregel van waarschuwing.
bepaalt dat deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact, Tijdschrift voor Psychiatrie en De Psychiater ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,
mr. E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, dr. I. Dawson, prof. M.W. Hengeveld,
H.C. Baak, leden-artsen, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2015.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.