ECLI:NL:TGZRSGR:2015:129 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-296

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2015:129
Datum uitspraak: 20-10-2015
Datum publicatie: 20-10-2015
Zaaknummer(s): 2014-296
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een orthopeed. (1) Dat klaagster (te) lang heeft moeten aandringen en wachten op een MRI blijkt onvoldoende. Uit medisch dossier blijkt dat de arts op de dag waarop hij klaagster voor het eerst zag een MRI heeft aangevraagd en dat deze ongeveer 14 dagen later is gemaakt, wat geen bovenmatige wachttijd is. Spoed bij de aanvraag was niet vereist. (2) De arts heeft alleen gesproken over de voorste kruisbandruptuur en heeft de distale afwijking aan het femur (evenals de degeneratie van de menisci) onvermeld gelaten. Zo ook in zijn brief aan de huisarts. De arts had (gelet op de op hem rustende informatie- en dossierplicht) klaagster en de huisarts in ieder geval moeten informeren over geconstateerde afwijking aan het distale femur en dit moeten noteren in het dossier, al dan niet met vermelding dat er zake nog nader onderzoek/overleg zou moeten plaatsvinden. Het argument dat deze afwijking niet de oorzaak was van klaagsters pijnklachten en mededelingen daarover alleen vragen zou oproepen houdt geen stand. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 20 oktober 2015

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , orthopeed,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. S. Dik, werkzaam te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 21 november 2014

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen

- de dupliek

- de brief van klaagster, ontvangen op 29 april 2015, met bijlagen waaronder een dvd

- de brief van klaagster, ontvangen op 13 mei 2015, met als bijlage het operatieverslag

- de brief van klaagster, ontvangen op 28 augustus 2015, met als bijlage een cd-rom.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 8 september 2015. Klaagster is verschenen, vergezeld door D. Verweerder is verschenen met mr. Dik, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klaagster, geboren in 1966, is op 19 april 2011 van haar fiets gevallen. Zij heeft daaraan pijnklachten overgehouden aan haar rechterknie.

2.2 Op 27 mei 2011 is klaagster tijdens een poliklinisch consult in het E te B door verweerder gezien. Verweerder heeft de anamnese afgenomen, lichamelijk onderzoek verricht, skeletfoto’s beoordeeld en een MRI-scan aangevraagd. De MRI-scan is gemaakt op 10 juni 2011. Het radiodiagnostisch rapport op basis van de gemaakte MRI-scan luidt, voor zover hier relevant, als volgt:

“MRI knie rechts:

Er is een multiloculaire cysteuze structuur zichtbaar centraal in de distale femur in de regio van de aanhechting van de achterste kruisband. De achterste kruisband is continu. De voorste kruisband is niet goed herkenbaar, beeld passend bij (partieel) ruptuur van de voorste kruisband. Er is nog een enkele vezels zichtbaar. De collaterale banden zijn intact. Er is interne degeneratie van de achterhoorn van de mediale meniscus. De laterale meniscus toont interne degeneratie van voor en achterhoorn maar geen zekere scheur. Er is gewrichtseffusie. Er is botoedeem zichtbaar in de laterale tibiaplateau. In mindere mate ook botoedeem mediale tibiaplateau. Er is gewrichtseffusie.

Conclusie:

Beeld kan passen bij voorste kruisbandruptuur. Gewrichtseffusie. Botoedeem in laterale tibiaplateau, met name dorsaal. Eveneens wat botoedeem mediale tibiaplateau. Interne degeneratie van mediale en laterale meniscus.”

2.3 Op 17 juni 2011 heeft verweerder klaagster wederom op de polikliniek gezien. In het medisch dossier staat genoteerd:

“(…) MRI: VKB ruptuur [toevoeging RTG: voorste kruisband ruptuur]

Operatie a scopie

Uitleg gegeven ja”

Verweerder heeft bij brief van 20 juni 2011 de huisarts - voor zover hier relevant - geschreven dat de MRI een forse kruisband ruptuur laat zien en dat dit een indicatie is voor een artroscopie. In de brief heeft verweerder steeds vermeld dat het de rechterknie van klaagster betrof, echter één keer heeft hij geschreven ‘linker knie’.

2.4 Vervolgens is klaagster voor een second opinion van de MRI, die op 10 juni 2011 in het E was gemaakt, op 27 juni 2011 gezien door F, die als orthopedisch chirurg werkzaam is in het G in H. Wegens de op de MRI zichtbare afwijking van de distale femur rechts heeft F klaagster direct verwezen naar het I ter evaluatie van de chondroide afwijking.

2.5 In het I heeft J (orthopedisch chirurg) klaagster op 28 juni 2011 gezien en geconcludeerd dat - naast de voorste kruisbandruptuur en mogelijk meniscus letsel - sprake was van een toevalsbevinding na een val met de fiets en dat de afwijking in de distale femur rechts imponeerde als een chondrotumor. Vervolgens is klaagster op 24 oktober 2011 in het I geopereerd in verband met de chondroide laesie aan de distale femur rechts.

2.6 Op 20 september 2012 heeft in het G te H de artroscopie plaatsgevonden.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven;

(i) dat hij haar niet voldoende zorgvuldig en respectvol heeft behandeld; meer in het bijzonder dat zij pas na lang wachten en aandringen een MRI heeft kunnen laten maken, dat verweerder heeft geweigerd haar een afschrift van haar medisch dossier te geven, dat verweerder in de brief aan de huisarts heeft gemeld dat het de linker- in plaats van de rechterknie betrof en dat zij door zijn toedoen jaren in pijn heeft geleefd.

(ii) dat hij een foutieve dan wel onvolledige diagnose heeft gesteld en haar onvolledig heeft geïnformeerd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Wel heeft verweerder onderkend dat het beter ware geweest, indien hij de afwijking aan het distale femur rechts aan klaagster had meegedeeld en had verwerkt in zijn brief aan de huisarts. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

(i) onvoldoende zorgvuldig en respectvol behandeld

5.1 Het medisch dossier biedt onvoldoende steun voor klaagsters klacht dat zij (te) lang heeft moeten aandringen en wachten alvorens een MRI kon worden gemaakt. De brief van de huisarts van 20 juni 2011, waarin staat vermeld “Na volgens de patiënte veel aandringen werd er een MRI verricht (...)” maakt dit niet anders. Uit het medisch dossier blijkt immers dat verweerder op 27 mei 2011, de dag waarop hij klaagster voor het eerst had gezien, een MRI heeft aangevraagd en dat deze op 10 juni 2011 is gemaakt. De periode tussen 27 mei en 10 juni 2011 is niet als bovenmatig lang te beschouwen. Dat er bijna twee maanden is verstreken vanaf haar val van de fiets op 19 april 2011 tot het maken van de MRI op 10 juni 2011 is niet aan verweerder verwijtbaar, omdat verweerder haar pas op 27 mei 2011 voor het eerst zag. Klaagster heeft nog aangevoerd dat zij niet op een spoedlijst voor de MRI-scan is geplaatst en dat slechts door tussenkomst van haar huisarts de MRI-scan op 10 juni 2011 kon worden gemaakt. Het College is echter van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door voor klaagster op de gebruikelijke wijze - dus zonder spoed - een MRI-scan aan te vragen. Dit klachtonderdeel slaagt dan ook niet.

5.2 Klager en verweerder verschillen voorts van mening over de feitelijke gang van zaken toen klaagster kennelijk heeft gevraagd om een afschrift van haar medisch dossier, maar het College kan niet uitmaken wie van beiden daarin gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College hier dus niet vaststellen, waardoor dit klachtonderdeel niet kan slagen.

5.3 Dat verweerder in zijn brief d.d. 20 juni 2011 aan haar huisarts één keer heeft vermeld dat het de linkerknie betrof, terwijl het om de rechterknie ging, moet worden beschouwd als een kennelijke vergissing, die - zeker nu verder in de brief steeds wordt gesproken over rechterknie - niet kan leiden tot een tuchtrechtelijk verwijt. Dit klachtonderdeel faalt.

Klaagsters verwijt dat zij door verweerders toedoen/nalaten jarenlang in pijn heeft geleefd, kan evenmin slagen, omdat het handelen of nalaten van verweerder niet de oorzaak is van haar pijnklachten.

(ii) foutieve of onvolledige diagnose en onvolledig geïnformeerd

5.4 Zowel uit het medisch dossier als uit de verklaring van verweerder ter zitting blijkt dat verweerder tijdens het consult van 17 juni 2011 met klaagster alléén heeft gesproken over de voorste kruisbandruptuur en dat dit een indicatie was voor een artroscopie. Hij heeft de distale afwijking aan het femur (evenals de degeneratie van de menisci) toen onvermeld gelaten. Evenmin heeft verweerder in zijn brief van 20 juni 2011 aan haar huisarts en in het medisch dossier de distale afwijking aan het femur en de degeneratie van de menisci vermeld.

Dit had niet zo gemoeten, aldus het College. Verweerder had (gelet op de op hem rustende informatie- en dossierplicht) klaagster en de huisarts in ieder geval moeten informeren over de geconstateerde afwijking aan het distale femur en dit moeten noteren in het medisch dossier, al dan niet met de vermelding dat ter zake nog nader onderzoek/overleg zou moeten plaatsvinden. Het door verweerder aangedragen argument dat deze afwijking niet de oorzaak was van klaagsters pijnklachten en dat daarover mededelingen doen aan klaagster alleen maar meer vragen zou oproepen, houdt geen stand. Over de op de MRI-scan duidelijk zichtbare en in het radiodiagnostisch rapport beschreven afwijking aan het distale femur, die imponeert als een chondrotumor, hadden klaagster en de huisarts moeten worden geïnformeerd. Deze tumoren zijn wegens hun verraderlijkheid en mogelijke kwaadaardigheid veelal reden voor nader overleg en nadere diagnostiek kan nodig zijn. De omstandigheid dat verweerder tijdens het schrijven van de brief aan de huisarts al wist dat klaagster zich tot een andere arts zou gaan wenden, was - met het oog op de continuïteit en kwaliteit van zorg - voor verweerder een reden te meer om ook de afwijking aan het distale femur met de verdenking van een chondrotumor in zijn brief te vermelden.

Samenvattend is het College van oordeel dat verweerder zowel in zijn verslaglegging als in zijn mondelinge communicatie naar klaagster tekort is geschoten, omdat hij onvolledig is geweest over de volledige diagnose en in het bijzonder omdat hij de afwijking aan het distale femur niet heeft benoemd. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. Mede omdat verweerder heeft onderkend dat dit beter had gemoeten, volstaat het College met het opleggen van een waarschuwing.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

legt op de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.E.B. ter Heide, voorzitter, mr. E.B. Schaafsma - van Campen, lid-jurist, prof. dr. R.G. Pöll, prof. dr. M.E. Vierhout, dr. R.F. Kropman, leden- artsen bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2015.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.