ECLI:NL:TGZRSGR:2015:121 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-235a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2015:121
Datum uitspraak: 01-09-2015
Datum publicatie: 01-09-2015
Zaaknummer(s): 2014-235a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Verkeerde diagnose gesteld; patiënt niet doorgestuurd naar een ziekenhuis voor nader onderzoek; verkeerde medicatie voorgeschreven en tot een onjuiste behandeling besloten. Gegrond: Ten onrechte overwogen dat hyperventilatie de meest waarschijnlijke oorzaak van de klachten was. Op grond van het toestandsbeeld van patiënt mocht de arts niet uitsluiten dat sprake was van een longembolie. De arts had patiënt voor nader onderzoek naar een ziekenhuis moeten sturen, althans de D-dimeer moeten (laten) bepalen. De ingestelde behandeling was gelet op de diagnose begrijpelijk maar voor een longembolie niet adequaat. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 1 september 2015

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. R.M.J. Martens, werkzaam te Roggel,

tegen:

C, huisarts

werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: mr. E.P. Haverkate, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 10 september 2014;

- het verweerschrift met bijlage;

- de repliek met bijlage;

- de dupliek;

- de brieven van 9 januari 2015, 8 juni 2015 en 6 juli 2015 met bijlagen van mr.

Martens voornoemd.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling

te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare

terechtzitting van 9 juli 2015. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn versche-

nen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Mr. Martens heeft pleitnotities

overgelegd.

1.4 De klacht is behandeld tezamen met de andere, met de klacht samenhangende,

klacht zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele

gezondheidszorg, die bekend is onder dossiernummer: 2014-235b.

2. De feiten

2.1 Klaagster is de zuster van E (hierna: de patiënt), geboren in 1953 en overleden

in 2014.

2.2 Op zaterdag 4 januari 2014 heeft de patiënt om ongeveer 16.00 uur de huisartsenpost

gebeld met klachten over kortademigheid. Desgevraagd heeft de patiënt de assistente die hem te woord stond geantwoord dat hij niet in staat was naar de huisartsenpost te komen. Naar aanleiding van dit contact heeft de assistente het volgende in het journaal genoteerd:

“sinds een p dg last van kortademigheid, neusverk en keelpijn. Af en toe hoesten. Geen vastzittend slijm op de borst. Piepen- koorts- voelt zich niet ziek, vooral bij inspanning benauwd. Kan nog geen 2 meter lopen niet bekend met gevoelig lw, ook geen puffers in huis gevraagd of dhr n d post kan komen, gaat niet lukken om de trap af te gaan iom dr v gelderen; visite u3”

2.3 Verweerder, die toen dienst had als visitearts, heeft de patiënt, samen met een

mobiele assistent om ca. 17.00 uur bezocht. Nadat de patiënt zelf de deur had open gedaan, moest hij gaan zitten op de zich achter de voordeur bevindende vlizotrap. Aanvankelijk was sprake van tachypneu, die met ademhalingsoefeningen tot een normale ademhaling kon worden teruggebracht. Vervolgens is de patiënt naar de woonkamer gelopen. Daar heeft verweerder de anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek gedaan. Verweerder heeft de longen van de patiënt beluisterd. De zuurstofsaturatie was 97%.

2.4 Verweerder heeft de onderbenen van de patiënt onderzocht, door diens broekspijpen

tot de knie op te stropen. Verweerder zegt bij dit onderzoek geen bijzonderheden te hebben gezien.

2.5 De patiënt heeft verweerder desgevraagd gezegd niet angstig te zijn. Met de

ademhalingsoefeningen lukte het de patiënt de ademhaling verder tot rust te brengen. Verweerder heeft een gesprekje met hem over zijn hobby gevoerd. Verweerder heeft geconcludeerd dat de patiënt last had van hyperventilatie en hem een tablet oxazepam (10 mg) gegeven om de ademhaling rustig te houden en hem geadviseerd de oefeningen bij terugkeer van de benauwdheid te hervatten.

2.6 Verweerder heeft vervolgens klaagster gebeld en haar en de patiënt geadviseerd zo

nodig weer contact met de huisartsenpost op te nemen als het niet zou gaan en patiënt geadviseerd na het weekend de huisarts te bezoeken.

Verweerder heeft naar aanleiding van dit bezoek het volgende in het journaal genoteerd:

Sinds 3 dgn progressief last van snel ademen. Ook wat slijm, niet verkouden, geen koorts. Rookt niet, niet bekend met astma/COPD. Geen pijn aan de ademhaling. Geleidelijk begonnen.

(O) Aanvankelijk hevig hyperventilerend, 60/min; extr: geen oedemen. CVD niet verhoogd.. cor 110/min r.a. rr 125/85. Pulm VAG zonder bijgeluiden. Na instructie lukt het om 20x/min te ademen.

(P) 10mg oxazepam oraal, 1 tabletje achtergelaten voor morgen, maandag naar eigen huisarts, zus van pt gebeld, die komt nu naar pt toe. Zn weer contact met [..].”

2.7 Klaagster is vervolgens naar de patiënt gekomen. Later op de avond heeft nog

tweemaal contact plaatsgevonden met de huisartsenpost. Klaagster is vervolgens naar huis gegaan en heeft de patiënt de volgende ochtend om ca. 10.00 uur dood in diens huis aangetroffen.

2.8 Op 5 januari 2014 heeft een forensische arts van F een uitwendige schouw van de

patiënt verricht. Het verslag van deze schouw bevat de volgende passage:

“Op het rechter, mediale bovenbeen een wat rood verkleurd deel van de huid (mogelijk een afdrukplek van het andere been ten tijde van de ligging bij het aantreffen). Wat pittig oedeem (m.n. aan de linker enkel).”

2.9 Op 6 januari 2014 heeft een obductie op het lichaam van de patiënt plaatsgevonden.

Daarbij bleek in beide longen van de patiënt sprake van uitgebreid grote embolieën.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij

1. een onjuiste diagnose heeft gesteld;

2. nagelaten heeft patiënt voor nader onderzoek in te sturen naar een ziekenhuis;

3. onjuiste medicatie heeft voorgeschreven en

4. tot een onjuiste behandeling heeft besloten.

4. Het standpunt van verweerder

4.1 Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Verweerder heeft aangevoerd dat hij, gelet op de anamnese en de bevindingen tijdens het

lichamelijk onderzoek, aan een luchtweginfectie heeft gedacht, maar die diagnose heeft

verworpen. De longen van de patiënt klonken goed. Hij heeft geen aanwijzingen gekregen

voor de aanwezigheid van vocht achter de longen.

4.2 Er waren geen afwijkingen die op een trombosebeen duiden. De patiënt had geen

vocht in de benen. Verweerder heeft daarom wel aan hartfalen en een longembolie gedacht,

maar deze diagnoses eveneens verworpen omdat bij een longembolie passende symptomen

(pijn bij het ademen en aanwijzingen voor een trombosebeen) ontbraken. Verweerder

overwoog hyperventilatie omdat het met ademhalingsoefeningen lukte om het snelle ademen

te verminderen en een normaal gesprek met de patiënt te voeren.

5. De beoordeling

Het College behandelt de verschillende onderdelen van de klacht te samen.

5.1 Het toestandsbeeld van de patiënt waarmee verweerder werd geconfronteerd, paste

niet bij hyperventilatie. Er was geen aanwijzing voor enige psychosociale problematiek bij de patiënt. In diens voorgeschiedenis was daarvoor evenmin enige aanwijzing te vinden. Verweerder heeft derhalve ten onrechte overwogen dat hyperventilatie de meest waarschijnlijke oorzaak van de klachten was.

5.2 Op grond van het toestandsbeeld van de patiënt mocht verweerder niet uitsluiten dat

sprake was van een longembolie. Voor het College is niet komen vast te staan of ten tijde van het onderzoek door verweerder de benen van de patiënt reeds voortekenen van een diep veneuze trombose vertoonden. Het door verweerder, tot de onderbenen beperkte, verrichte onderzoek was in ieder geval niet toereikend; verweerder had de gehele benen moeten onderzoeken. Patiënt had een polsslag van 110, was hevig kortademig (60 maal per minuut) bij inspanning en kon aanvankelijk nauwelijks lopen en de saturatie was 97%. Gelet op deze bevindingen had verweerder, mede ook gelet op hetgeen de Standaard van het Nederlands Genootschap voor Huisartsen voor de behandeling van diep veneuze trombose en longembolie voorschrijft, de patiënt voor nader onderzoek naar een ziekenhuis behoren te sturen althans ieder geval de D-dimeer moeten (laten) bepalen. Verweerder heeft dat ten onrechte nagelaten.

Dat verweerder oxazepam heeft voorgeschreven is, gelet op de door hem gestelde diagnose, begrijpelijk. Voor een longembolie is dat echter geen adequate behandeling. Dat geldt evenzeer voor de door verweerder geadviseerde ademhalingsoefeningen en het door hem ingestelde, afwachtende beleid.

5.3 De conclusie is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten

opzichte van de patiënt behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond.

Het College acht de hierna te noemen maatregel passend.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

legt op de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.E. Honée, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, dr. G.J. Dogterom, H.N. Koetsier, en M. Bakker, leden-geneeskundigen, bijgestaan door mr. I. C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2015.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.