ECLI:NL:TGZRSGR:2014:55 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-205
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2014:55 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-05-2014 |
Datum publicatie: | 27-05-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013-205 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts gegrond verklaard, omdat hij bij blijvende klachten van kortademigheid de mogelijkheid van hartfalen niet heeft onderzocht, maar is blijven vasthouden aan de werkdiagnose longfalen, ondanks signalen die wezen in de richting van hartproblemen. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 27 mei 2014
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, huisarts,
wonende te B,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 9 september 2013. Op 19 september 2013 heeft klaagster het klaagschrift aangevuld. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Vervolgens ontving het College nog twee brieven gedateerd
2 januari 2014 en 18 maart 2014, waarbij mr. L. Beij, werkzaam bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht, namens de arts nadere stukken heeft ingediend. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De
mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van
1 april 2014. Klaagster is met bericht aan het College niet verschenen. De arts is verschenen en heeft zijn standpunt mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. L. Beij.
2. De feiten
Klaagster, heeft op 11 februari 2013 wegens kortademigheid de huisartsenpost (hierna: HAP) bezocht, waar zij vanwege een beginnende longontsteking antibiotica voorgeschreven kreeg. Op 27 mei 2013 kwam zij op het spreekuur van de arts,
wederom wegens klachten van kortademigheid. De arts heeft haar een nieuwe antibioticakuur voorgeschreven op verdenking van een luchtweginfectie. Op 4 juni 2013 meldde klaagster zich bij de HAP in verband met kortademigheid en kreeg aldaar een antibioticakuur voorgeschreven. Aan het eind van die kuur heeft de arts een longfoto laten maken en aanvullend longonderzoek laten doen. Hieruit bleek dat er sprake was van bronchopathie. Uit het longfunctieonderzoek op 1 juli 2013 bleek dat de longfunctie goed was. De arts heeft klaagster op 30 juli 2013 naar de longarts doorverwezen en bloedonderzoek laten doen omdat zij ’s nachts ademhalingsproblemen had; zij had geen koorts. De uitslagen van het bloedonderzoek zijn op 8 augustus 2013 door de arts met klaagster besproken. Toen klaagster op 29 augustus 2013 wegens kortademigheid een waarnemend arts consulteerde, werd zij door hem naar het ziekenhuis doorverwezen. Klaagster is tot 4 september 2013 wegens hartfalen in het ziekenhuis opgenomen geweest.
3. De klacht
Klaagster verwijt de arts dat hij bij herhaling onzorgvuldig is geweest bij de interpretatie van uitkomsten van onderzoek en feiten, passief is geweest en haar niet serieus heeft genomen. Meer specifiek verwijt zij hem dat hij niet de juiste diagnose (hartfalen) heeft gesteld doordat hij de longfoto en de bloedwaarden onvoldoende heeft bestudeerd dan wel onjuist heeft geïnterpreteerd.
4. Het standpunt van de arts
De presentatie van klaagster en de uitkomsten van de testen deden de arts veronderstellen dat de benauwdheid door een longprobleem werd veroorzaakt. De longfoto van 10 juni 2013 toont bronchopathie, wat op afwijkingen van de luchtwegen wijst. Verder is er sprake van een vergroot hart, maar niet van redistributie, en er was mogelijk linksonder sprake van vocht in de long. Daarop heeft de arts in zijn praktijk een longfunctie-onderzoek laten doen met als uitkomst dat de longfunctie binnen de norm was. Hiermee was er geen COPD of astma aantoonbaar, maar mogelijk was er toch sprake van longfibrose of een post-infectieus effect. Op 30 juli 2013 kwam klaagster weer vanwege kortademigheid bij de arts op consult. De arts heeft klaagster uitgelegd dat haar klachten door long- dan wel hartproblemen worden veroorzaakt. In verband met de voorgaande consulten en de uitkomsten van de testen heeft de arts bloedonderzoek gedaan en klaagster naar de longarts verwezen. Uit het bloedonderzoek bleek een verhoging van het pro-BNP. Omdat dit zich ook bij bepaalde longziekten voordoet, is de arts ook op dat moment nog van een longprobleem als oorzaak van de klachten uitgegaan. Het valt hem zwaar dat klaagster en haar echtgenoot tijdens de consulten de ruimte voor uitleg, vragen en bezwaren niet hebben benut, maar ervoor hebben gekozen zich tijdens zijn vakantie uit de praktijk uit te schrijven, een negatieve recensie op internet te plaatsen en een klacht bij het College in te dienen.
5. De beoordeling
5.1 Klaagster heeft zich op 11 februari 2013 wegens kortademigheid bij de HAP gemeld en aldaar antibiotica voorgeschreven gekregen. Nadien heeft zij nog tweemaal antibiotica voorgeschreven gekregen, eenmaal door de arts en eenmaal door de HAP. De arts heeft verklaard dat de presentatie van klaagster en de uitkomsten van de testen hem deden veronderstellen dat haar klachten door een longprobleem werden veroorzaakt.
Op basis van de ingestuurde gegevens uit het medisch dossier en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, stelt het College vast dat de ademhalingsproblemen van klaagster na het gebruik van antibiotica weliswaar tijdelijk fors afnamen maar dat deze vrijwel nooit geheel verdwenen en steeds in heviger mate zijn teruggekomen. Voorts is gebleken dat de radioloog bij de longfoto van 10 juni 2013 heeft aangetekend dat “bijkomende cardiale problematiek niet geheel uitgesloten is”, werden bij het longfunctieonderzoek op 17 juli 2013 geen afwijkingen in de longen geconstateerd en bleek uit de bloedtest op 1 augustus 2013 dat de pro-BNP-waarde 1058 was, terwijl voor een vrouw van 62 jaar de normale waarde 29 is. Hoewel de arts zelf ook aan cardiale problemen heeft gedacht, heeft hij deze mogelijkheid niet onderzocht en aan zijn oorspronkelijke diagnose vastgehouden. Hij heeft geen tractusvragen gesteld en mede daardoor de diagnose hartproblemen gemist. Hoewel de arts na enige tijd een laboratoriumonderzoek heeft geïnitieerd, heeft hij geen actie ondernomen om een verklaring te vinden voor het resultaat daarvan, zijnde ‘een extreem afwijkende pro-BNP-waarde en het ontbreken van een infectiesyndroom’. De arts heeft aan zijn werkdiagnose vastgehouden terwijl de uitslag bij hem tot een ernstig vermoeden van hartproblemen had moeten leiden.
Het College is van oordeel dat de arts zijn oorspronkelijke diagnose had moeten heroverwegen op het moment dat de uitslagen van het onderzoek niet passend waren bij zijn
oorspronkelijke diagnose. Hij had voor een andere diagnose open moeten staan, temeer daar er geen ontstekingswaarden werden vastgesteld, de radioloog hem al op mogelijke cardiale problemen had gewezen en er meerdere signalen in die richting wezen. De arts had de anamnese opnieuw en grondiger moeten afnemen en nader onderzoek moeten doen om een hartprobleem uit te sluiten.
5.2 Het College is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de arts niet heeft gehandeld volgens de eisen die aan een redelijk bekwaam arts kunnen worden gesteld. De klacht is dan ook gegrond. Gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval acht het College een zakelijke terechtwijzing in de vorm een waarschuwing passend en geboden.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
verklaart de klacht gegrond zoals hiervoor is overwogen en legt de arts terzake de maatregel van WAARSCHUWING op.
Deze beslissing is gegeven door: mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, M. Bakker, dr. N.G. Hartwig en dr. G.J. Dogterom, leden-artsen, bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2014.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.