ECLI:NL:TGZRSGR:2014:127 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-063
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2014:127 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-12-2014 |
Datum publicatie: | 09-12-2014 |
Zaaknummer(s): | 2014-063 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een huisarts van de huisartsenpost (telefoonarts). Bij de gemelde klachten had de arts niet telefonisch een diagnose mogen stellen. De ontwikkeling van de klachten, waaronder de lange duur en koorts, duidden op een ernstiger oorzaak, zoals bijvoorbeeld appendicitis en niet meer in de richting van een gastritis. Ook de opmerking van patiënte dat de pijn minder was maar anders, had een alarmsignaal moeten zijn. De taalbarrière had een reden te meer moeten zijn om klaagster door een arts te laten onderzoeken. Klachtonderdelen dan ook gegrond. Arts niet verantwoordelijk voor te lange wachttijden aan telefoon en in de wachtkamer, dus ongegrond. Ook niet te verwijten dat klaagster haar klachten steeds opnieuw moest uitleggen, dus ongegrond. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 9 december 2014
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, huisarts,
werkzaam te B,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 22 juli 2013
- het verweerschrift, met bijlage
- de repliek
- de dupliek
- brieven van klaagster (met bijlage), binnengekomen op 2 januari 2014 en 31 maart 2014
- transcriptie van het telefoongesprek op 1 april 2013 om 10.56 uur
1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2014. Klaagster en verweerder zijn beiden in persoon verschenen. Klaagster werd vergezeld van haar echtgenoot, D; verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
1.4 Wegens samenhang is deze klacht tezamen behandeld met de klacht tegen de klacht tegen de huisarts E, bekend onder dossiernummer 2013-157a en de klacht tegen de huisarts F, bekend onder dossiernummer 2013-157c.
2. De feiten
2.1 Klaagster, geboren in 1978, heeft op vrijdag 29 maart 2014 (goede vrijdag) in de middag haar eigen huisarts geraadpleegd in verband met maag- en buikklachten. De huisarts vermoedde een voedselvergiftiging of irritatie en schreef haar medicatie voor: Omeprazol 40 mg.
2.2 Omdat de klachten verergerden en zij de haar voorgeschreven medicatie uitbraakte, heeft zij in de avond de huisartsenpost G (hierna: HAP) gebeld. E was op dat moment de dienstdoende huisarts. Hij heeft klaagster lichamelijk onderzocht en de diagnose gastritis gesteld. Het waarneembericht vermeldt: “sinds vanmorgen 5x overgegeven, continue buikpijn met verergering Mgl na koolsla om 12.00 Pijn begon om 13.00” “vasovegetatieve vrouw zonder afwijkingen aan abd” “gastritis”en heeft urgentieclassificatie Dringend U3. Hij schreef haar voor drie dagen medicatie voor: Paracetamol (driemaal daags 1x 1000 mg) en Domperidon (driemaal daags 1x 60 mg), beide in de vorm van zetpillen en adviseerde haar bij aanhouden en/of verergeren van de klachten weer contact op te nemen met de HAP.
2.3 De volgende dag, zaterdag 30 maart 2013, belde klaagster opnieuw met de HAP omdat haar klachten waren verergerd. De dienstdoende huisarts was op dat moment F. en daarbij de buik met een stethoscoop beluisterd en gepalpeerd en een vaginaal toucher verricht. Bij dit toucher vertoonde klaagster geen slingerpijn, geen opstootpijn en geen peritoneale prikkeling. Omdat uit het urineonderzoek afwijkingen bleken en klaagster bekend was met eerdere klachten van een urineweginfectie, schreef verweerster haar voor de zekerheid antibiotica (Nitrofurantoine 50 mg) voor en adviseerde zij haar bij toename van de klachten retour te komen. Het waarneembericht vermeldt onder meer: “pijn zit nu o.buik Re. Pijn is continue. ”… “Gisteren in de o.buik thv baarmoeder ”… “is bekent met endometriosis. Komt met urine”…”kan nu niet lopen, vraagt om visite”. De urgentieclassificatie is U3. Bij de triage staat onder meer vermeld: “Sinds gisteren buikpijn gekregen, eerst in maagstreek daarna naar beneden gezakt. Misselijk en overgegeven.”...”In H opgenomen geweest ivm cystitis”.
2.4 Op maandag 1 april 2013 (Tweede Paasdag) belde klaagster wederom met de HAP omdat er nog geen verbetering van de klachten (inmiddels vier dagen onderbuikspijn) was. In eerste instantie kreeg zij een assistent aan de lijn. Verweerder was op dat moment de dienstdoende huisarts op het G Call Centre. Hij belde klaagster om 9.42 uur voor een aantal aanvullende vragen terug. Het waarneembericht vermeldt: “nog geen verbetering” … “nu koorts 38.5, en diarree” … “zegt ook te braken en heeft het koud. uitleg, klopt met gastroenteritis verhaal, consult aangeboden, kijjkt het nog even aan. 4 dgn onderbuikspijn, is verminderd; misselijk geweest, nu beter dune def; gisteren 3x, vandaag 1x; koorts sinds gisteren; slapjes”. Urgentieclassificatie: Advies U5.
2.5 Ongeveer twee uur later heeft klaagster nogmaals met de HAP gebeld, waarna een andere arts bij haar een huisbezoek heeft afgelegd. Die arts heeft klaagster in het ziekenhuis laten opnemen, waar zij op 2 april 2013 is geopereerd wegens een appendicitis acuta perforata (blindedarmontsteking met necrose waardoor een open verbinding tussen darminhoud en vrije buikholte was ontstaan) en peritonitis (buikvliesontsteking).
3. De klacht
Klaagster verwijt verweerder dat:
- hij ernstige klachten niet heeft herkend en de klachten te snel heeft afgedaan als buikgriep;
- hij haar te gemakkelijk, zonder nader onderzoek, naar huis heeft gestuurd en niet heeft doorverwezen;
- de wachttijden aan de telefoon en in de wachtkamer te lang waren;
- zij haar klachten steeds opnieuw moest uitleggen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
Verweerder heeft aangevoerd dat hij tijdens zijn HAP-dienst op 1 april 2013 de telefonische triageberichten van de assistenten moest beoordelen en deze vervolgens accorderen dan wel een consult bij een arts voor de patiënt moest regelen. Verweerder heeft op eigen initiatief een telefoongesprek met klaagster (en haar echtgenoot) gevoerd en daarin geen alarmsymptomen waargenomen.
5. De beoordeling
5.1 Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.
5.2 Uit de transcriptie van het telefoongesprek dat verweerder tijdens zijn HAP-dienst op 1 april 2013 met klaagster (en haar echtgenoot) heeft gevoerd, blijkt dat het gesprek niet vlekkeloos verliep, vooral doordat klaagster de Nederlandse taal niet goed machtig is. Mogelijk is dat daardoor op een aantal punten tegenstrijdige berichtgeving kwam. Duidelijk was wel dat klaagster sinds vier dagen klachten in de onderbuik had, voor de vierde maal hiervoor een arts raadpleegde (waarvan driemaal de G), koorts 38,5 graden had, niet kon lopen van de pijn, niet meer kon eten, heel moe, ziek en zwak was waardoor zij omviel en dat de medicatie van de blaasontsteking niet aansloeg. Verweerder had bij bovenstaande klachten niet telefonisch een diagnose mogen stellen. De ontwikkeling van de klachten van klaagster, waaronder de lange duur en de koorts, duidden op een ernstiger oorzaak, zoals bijvoorbeeld appendicitis, en niet meer in de richting van een gastritis. Ook haar opmerking dat de pijn minder was maar wel anders, had een alarmsignaal moeten zijn. De taalbarrière had een reden te meer moeten zijn om klaagster door een arts te laten onderzoeken.
Het College is dan ook van oordeel dat verweerder niet voldoende onderzoek heeft gedaan en alarmsymptomen niet heeft onderkend.
De eerste twee klachtonderdelen zijn gegrond.
5.3 Voor zover klaagster de wachttijden aan de telefoon en in de wachtkamer te lang vond, merkt het College op dat dit niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder valt, zodat hem daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
Het derde klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
5.4 Het feit dat klaagster haar klachten steeds opnieuw moest uitleggen, heeft te maken met de omstandigheid dat iedere arts zijn eigen oordeel over de klachten moet geven. Dit dient ter voorkoming van een kokervisie bij de medicus en daarmee ter bescherming van de patiënt. Hiervan kan verweerder dan ook geen verwijt worden gemaakt.
Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
De conclusie is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van patiënte behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en daarmee in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond.
Het College zal verweerder in verband met de gegrondheid van dit onderdeel van de
klacht de maatregel van waarschuwing opleggen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
legt op de maatregel van waarschuwing.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, lid-jurist, dr. G.J. Dogterom, prof.dr. R.G. Pöll en dr. J.P. van der Sluijs, leden-artsen, bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2014.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klaagster en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.