ECLI:NL:TGZRSGR:2014:125 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-157a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2014:125
Datum uitspraak: 09-12-2014
Datum publicatie: 09-12-2014
Zaaknummer(s): 2013-157a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts van de huisartsenpost. Onderzoek door de arts van ernstige buikklachten, in combinatie met het uitvragen van klaagster, niet als onvoldoende aan te merken. Zich ontwikkelend ziektebeeld, zodat niet verweten kan worden dat appendicitis niet werd herkend en patiënte niet is doorverwezen naar een specialist. Voorschrijven van domperidon tijdens borstvoeding van onvoldoende gewicht om de arts een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Arts niet verantwoordelijk voor te lange wachttijden aan telefoon en in de wachtkamer. Ook niet te verwijten dat klaagster haar klachten steeds opnieuw moest uitleggen. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 9 december 2014

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, huisarts,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. M. van der Graaf, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 22 juli 2013

- het verweerschrift, met bijlage

- de repliek

- de dupliek

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2014. Klaagster en verweerder zijn beiden in persoon verschenen. Klaagster werd vergezeld van haar echtgenoot, D; verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

1.4 Wegens samenhang is deze klacht tezamen behandeld met de klacht tegen de huisarts E, bekend onder dossiernummer 2013-157c en de klacht tegen de huisarts F, bekend onder dossiernummer 2014-063.

2. De feiten

2.1 Klaagster, geboren in 1978, heeft op vrijdag 29 maart 2013 (goede vrijdag) in de middag haar eigen huisarts geraadpleegd in verband met maag- en buikklachten. De huisarts vermoedde een voedselvergiftiging of irritatie en schreef haar medicatie voor: Omeprazol 40 mg.

2.2 Omdat de klachten verergerden en zij de haar voorgeschreven medicatie uitbraakte, heeft zij in de avond van 29 maart 2013 de huisartsenpost G (hierna: HAP) gebeld. Verweerder was op dat moment de dienstdoende huisarts. Hij heeft klaagster lichamelijk onderzocht en de diagnose gastritis gesteld. Het waarneembericht vermeldt: “sinds vanmorgen 5x overgegeven, continue buikpijn met verergering Mgl na koolsla om 12.00 Pijn begon om 13.00” “vasovegetatieve vrouw zonder afwijkingen aan abd” “gastritis” en heeft urgentieclassificatie Dringend U3. Verweerder schreef haar voor drie dagen medicatie voor: Paracetamol (driemaal daags 1x 1000 mg) en Domperidon (driemaal daags 1x 60 mg), beide in de vorm van zetpillen. Hij adviseerde haar bij aanhouden en/of verergeren van de klachten weer contact op te nemen met de HAP.

2.3 De volgende dag, zaterdag 30 maart 2013, belde klaagster opnieuw met de HAP omdat haar klachten waren verergerd. De dienstdoende huisarts was op dat moment E. Zij heeft klaagster lichamelijk onderzocht en daarbij de buik met een stethoscoop beluisterd en gepalpeerd en een vaginaal toucher verricht. Bij dit toucher vertoonde klaagster geen slingerpijn, geen opstootpijn en geen peritoneale prikkeling. Omdat uit het urineonderzoek afwijkingen bleken en klaagster bekend was met eerdere klachten van een urineweginfectie, schreef verweerster haar voor de zekerheid antibiotica (Nitrofurantoine 50 mg) voor en adviseerde zij haar bij toename van de klachten retour te komen. Het waarneembericht vermeldt onder meer: “pijn zit nu o.buik Re. Pijn is continue.”… “Gisteren in de o.buik thv baarmoeder”…is bekent met endometriosis. Komt met urinekan nu niet lopen, vraagt om visite” met urgentieclassificatie U3. Bij de triage staat onder meer vermeld: “Sinds gisteren buikpijn gekregen, eerst in maagstreek daarna naar beneden gezakt. Misselijk en overgegeven.”...”In H opgenomen geweest ivm cystitis.

2.4 Op maandag 1 april 2013 (Tweede Paasdag) belde klaagster wederom met de HAP omdat er nog geen verbetering van de klachten (inmiddels vier dagen onderbuikspijn) was. In eerste instantie kreeg zij een assistent aan de lijn. De dienstdoende huisarts op het G Call Centre was op dat moment F. Hij belde klaagster om 9.42 uur voor een aantal aanvullende vragen terug. Het waarneembericht vermeldt: “nog geen verbetering” … “nu koorts 38.5, en diarree” … “zegt ook te braken en heeft het koud. uitleg, klopt met gastroenteritis verhaal, consult aangeboden, kijjkt het nog even aan. 4 dgn onderbuikspijn, is verminderd; misselijk geweest, nu beter dune def; gisteren 3x, vandaag 1x; koorts sinds gisteren; slapjes”. Urgentieclassificatie: Advies U5.

2.5 Ongeveer twee uur later heeft klaagster nogmaals met de HAP gebeld, waarna een andere arts bij haar een huisbezoek heeft afgelegd. Die arts heeft klaagster in het ziekenhuis laten opnemen, waar zij op 2 april 2013 is geopereerd wegens een appendicitis acuta perforata (blindedarmontsteking met necrose waardoor een open verbinding tussen darminhoud en vrije buikholte was ontstaan) en peritonitis (buikvliesontsteking).

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder dat:

1. hij ernstige klachten niet heeft herkend en de klachten te snel heeft afgedaan als buikgriep;

2. hij haar te gemakkelijk, zonder nader onderzoek, naar huis heeft gestuurd en niet heeft doorverwezen;

3. hij medicatie heeft voorgeschreven zonder ermee rekening te houden dat zij borstvoeding gaf;

4. de wachttijden aan de telefoon en in de wachtkamer te lang waren;

5. zij haar klachten steeds opnieuw moest uitleggen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2 Verweerder heeft van het consult op 29 maart 2013 een minimaal verslag in het medisch dossier opgenomen, waaruit niet kan worden opgemaakt wat het lichamelijk onderzoek bij klaagster precies omvatte. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij bij klaagster onder meer op de buikwand heeft geklopt en toen heeft geconstateerd dat deze niet pijnlijk was. Nu klaagster ter zitting heeft bevestigd dat verweerder haar buik heeft onderzocht, neemt het College dat als vaststaand aan. Het onderzoek door verweerder is, in combinatie met het uitvragen van klaagster, niet als onvoldoende aan te merken. De lichamelijke klachten die klaagster op dat moment ondervond en hetgeen zij en haar echtgenoot aan de assistente en verweerder hebben verteld, pasten zeer wel bij een voedselvergiftiging en wezen niet zozeer op een appendicitis. Het College is van oordeel dat er toen sprake is geweest van een zich ontwikkelend ziektebeeld. Verweerder kan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het niet als appendicitis herkennen van die klachten en van het feit dat hij haar niet naar een specialist heeft doorgestuurd. De eerste twee klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.

5.3 Voor het gelijktijdig gebruiken van domperidon en het geven van borstvoeding gold in 2013 in het Farmacotherapeutisch Kompas dat hoewel domperidon in geringe hoeveelheden over gaat in de moedermelk, toch werd geadviseerd tijdens gebruik daarvan geen borstvoeding te geven. Verweerder had bij klaagster moeten informeren naar het geven van borstvoeding, wat hij ook heeft erkend. Het College acht dit echter van onvoldoende gewicht om verweerder hiervoor tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Aangezien niet kan worden gesproken van een algeheel verbod van het voorschrijven van domperidon aan vrouwen die borstvoeding geven, had verweerder dan alsnog kunnen besluiten dat middel aan haar voor te schrijven.

Terzijde merkt het college op dat de herbeoordeling van geneesmiddelen die domperidon bevatten eerst op 11 maart 2013 werd aangekondigd, met het advies: Er is op dit moment geen noodzaak te stoppen met het gebruik van domperidon bevattende producten [ref.: cbg-meb.nl, 11 maart 2013]. Op 28 juli 2014 heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) de afleverstatus van domperidon gewijzigd. Vanaf dat moment is het alleen nog op doktersrecept verkrijgbaar en zijn er wijzigingen in het gebruik ervan. Dit speelt zich af na de feiten waarop de onderhavige klacht zijn gebaseerd en wordt daarom door het College niet meegenomen in de beoordeling van dit klachtonderdeel.

Het derde klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

5.4 Voor zover klaagster de wachttijden aan de telefoon en in de wachtkamer te lang vond, merkt het College op dat dit niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder valt, zodat hem daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

5.5 Het feit dat klaagster haar klachten steeds opnieuw moest uitleggen, heeft te maken met de omstandigheid dat iedere arts zijn eigen oordeel over de klachten moet geven. Dit dient ter voorkoming van een kokervisie bij de medicus en daarmee ter bescherming van de patiënt. Hiervan kan verweerder dan ook geen verwijt worden gemaakt.

Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht in alle onderdelen af.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, lid-jurist, dr. G.J. Dogterom, prof.dr. R.G. Pöll en dr. J.P. van der Sluijs, leden-artsen, bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2014.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klaagster en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.