ECLI:NL:TGZRSGR:2014:117 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-286

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2014:117
Datum uitspraak: 02-12-2014
Datum publicatie: 02-12-2014
Zaaknummer(s): 2013-286
Onderwerp: Niet of te laat komen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een tandarts. Rekening gestuurd, terwijl er geen behandeling heeft plaatsgehad. Ongegrond. Er heeft een intakeconsult plaatsgehad, die de tandarts op goede gronden heeft mogen declareren. Schending beroepsgeheim door zonder toestemming van klager informatie over hem aan de adviserend tandarts van de verzekeraar te verstrekken. Gegrond, maar niet dermate tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de tandarts hiervoor een maatregel opgelegd zou moeten krijgen. Klacht gegrond zonder oplegging van een maatregel.

Datum uitspraak: 2 december 2014

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, tandarts,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mevr. mr. S. Slabbers.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 27 november 2013,

- de medische machtiging,

- het verweerschrift met bijlagen,

- de repliek met bijlagen,

- de dupliek.

De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2014. De partijen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klager is rolstoelgebonden door een lage dwarslaesie. Hij heeft op 3 juli 2012 contact opgenomen met de praktijk van verweerder om een afspraak te maken voor 9 juli 2012 in verband met een aanvraag bij zijn zorgverzekeraar (D) voor een bijzondere tandheelkundige vergoeding op de voet van artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering.

2.2 Klager is op 9 juli 2012 bij de praktijk van verweerder verschenen. Verweerder had voor dit intakeconsult 25 minuten tijd uitgetrokken. Tijdens dit intakeconsult heeft verweerder voordat klager in de stoel plaatsnam aan klager kenbaar gemaakt dat hij op dat moment (nog) geen reden zag voor een aanvraag bijzondere tandheelkunde. Na deze mededeling is klager na ongeveer 10-15 minuten vertrokken. Verweerder heeft hierdoor geen mondonderzoek kunnen doen.

2.3 Verweerder heeft voor dit intakeconsult een bedrag van € 42,50 in rekening gebracht (onder code A231). Dit bedrag heeft verweerder onbetaald gelaten. Uiteindelijk is klager via een kantongerechtsprocedure (onherroepelijk) veroordeeld tot betaling van dit bedrag plus kosten (vonnis van 2 januari 2014).

2.4 Tijdens de kantongerechtsprocedure heeft verweerder contact gezocht met de adviserend tandarts van D om te verifiëren of hij er juist aan had gedaan om geen machtiging bijzondere tandheelkunde bij de D aan te vragen.

2.5 Klager heeft aangifte bij de politie gedaan vanwege oplichting door verweerder. Deze zaak is door het OM geseponeerd.

3. De klacht

Klager heeft de volgende verwijten geformuleerd:

1) Verweerder heeft een rekening voor een tandheelkundige behandeling gestuurd, terwijl hij geen behandeling heeft verricht.

2) Verweerder heeft zonder klagers toestemming informatie over hem gedeeld met de adviserend tandarts van D.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Niet in debat is dat verweerder voor het intakeconsult van klager op 9 juli 2012 de daarvoor benodigde tijd van 25 minuten heeft ingepland. Van dit intakeconsult heeft verweerder verslag gedaan op de (digitale) patiëntenkaart van klager. Verweerder heeft hierin opgenomen dat patiënt (klager) zelf in de behandelstoel kan komen, dat hij (absoluut) in staat is om zijn mond goed te verzorgen en dat hij geen reden ziet de machtiging aan te vragen. Deze opinie heeft verweerder in de stukken en ter zitting herhaald. Een en ander heeft verweerder ook nog verwoord in de brief van 13 november 2013 aan de kantonrechter (bijlage 2 klaagschrift). Verweerder heeft ter zitting ook verklaard dat hij meerdere patiënten in zijn praktijk heeft met een handicap en dat hij geen enkele reden heeft om deze of nieuwe patiënten te (willen) weigeren, zoals klager ter zitting suggereerde. Het College is met verweerder van oordeel dat de tandarts in deze een zelfstandige taak en verplichting heeft om te bezien of een patiënt in aanmerking komt voor bijzondere tandheelkunde ex artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering. De bijzondere tandheelkundige vergoeding heeft overigens vooral een voordeel voor de tandarts, omdat er voor een patiënt die in aanmerking komt voor die regeling meer tijd kan worden uitgetrokken, die dan ook vergoed wordt door de zorgverzekeraar. Het feit dat verweerder zijn consult niet kon afronden – en nog een inspectie van de mond kon doen, zoals verweerder ter zitting toelichtte – kan hem niet worden tegengeworpen, nu klager op eigen initiatief de spreekkamer/praktijkruimte van verweerder heeft verlaten. Hiertegenover blijft staan dat verweerder voor dit intakeconsult 25 minuten had uitgetrokken, die hij op goede gronden heeft mogen declareren met de code A231.

Klachtonderdeel 1 is daarom ongegrond.

5.2 Voorts is niet in geschil dat verweerder contact heeft gezocht met de adviserend tandarts van de D, nadat hij in een kantongerechtsprocedure was geraakt met klager. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij aan de adviserend tandarts de naam van klager heeft genoemd; deze wist aldus over welke patiënt het ging. In die zin heeft verweerder inderdaad het beroepsgeheim ex artikel 7:457 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) geschonden. Zowel in de stukken als ter zitting heeft verweerder hierover verklaard dat hij met de tandarts van de D contact had opgenomen, omdat hem was gebleken (uit de stukken van klager in de kantongerechtsprocedure) dat klager via een andere tandarts wél een machtiging had verkregen voor bijzondere tandheelkunde én omdat door klager inmiddels aangifte was gedaan bij de politie. Verweerder wilde van de adviserend tandarts van de D vernemen of zijn beslissing om geen machtiging aan te vragen een juiste was geweest.

5.3 Naar het oordeel van het College had verweerder ervoor kunnen en moeten kiezen in het contact met de adviserend tandarts van de D, om een antwoord op zijn vraag te krijgen zonder zijn beroepsgeheim te schenden, uitsluitend te spreken over een anonieme patiënt en niet de naam van klager te noemen. Dat verweerder anders heeft gehandeld is wellicht onverstandig en naïef geweest, maar het College oordeelt deze schending van het beroepsgeheim niet dermate tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder hiervoor een maatregel van waarschuwing opgelegd zou moeten krijgen. Hiermee neemt het College in ogenschouw dat verweerder in het consult van 9 juli 2012 prudent heeft gehandeld door zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen om de aanvraag bijzondere tandheelkundig serieus te nemen, dat hij op goede gronden een rekening voor dit consult heeft gestuurd die klager onbetaald heeft gelaten, waardoor hij genoopt werd in rechte betaling af te dwingen, terwijl klager, voor deze relatief “kleine zaak” met betrekking tot bedrag van

€ 42,50, ook nog aangifte heeft gedaan ter zake (poging tot) oplichting door verweerder.

Deze feiten en omstandigheden leiden ertoe dat het College klachtonderdeel 2 weliswaar gegrond acht, maar daarvoor geen tuchtrechtelijke maatregel oplegt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart de klacht gegrond, zonder oplegging van een maatregel.

Deze beslissing is gegeven door mr. R.A. Dozy, voorzitter, mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim,

lid-jurist, M.M.L.F. Smulders, J.M.W. Croes en H.W. Luk, leden-tandartsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2014.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.