ECLI:NL:TGZRSGR:2013:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-180

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2013:28
Datum uitspraak: 12-11-2013
Datum publicatie: 12-11-2013
Zaaknummer(s): 2012-180
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de gynaecoloog dat zij een implanon-staafje onjuist heeft ingebracht in linker arm van klaagster, waaraan deze korte tijd daarvoor was geopereerd. Het college is van oordeel dat de arts niet voldoende bekwaam was om de ingreep te verrichten. De arts dient zich voorts zelfstandig een mening te vormen over de conditie van patiënte en had vanwege het ontbreken van informatie in de status na eind 2002, onbekendheid met patiënte en de het litteken op de linker elleboog bij patiënte navraag moeten doen. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 12 november 2013

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B, gemeente C,

klaagster,

tegen:

D, gynaecoloog,

wonende te E,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift met bijlagen is ontvangen op 27 september 2012. Namens de arts heeft

mr. A.W. Hielkema, werkzaam bij VVAA rechtsbijstand, een verweerschrift met bijlagen ingediend, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 17 september 2013. Klaagster is verschenen, vergezeld door haar moeder. Namens de arts is verschenen

mr. Hielkema voornoemd. De arts is om gezondheidsredenen niet verschenen. Zij heeft ter zitting in aanwezigheid van voornoemde personen per telefoon vragen beantwoord. De door de arts gegeven antwoorden zijn ter zitting herhaald, zodanig dat deze voor de aanwezigen hoorbaar waren. De aanwezigen zijn ter zitting in de gelegenheid gesteld om via deze telefoon­verbinding vragen aan de arts te (doen) stellen. Klaagster heeft ter zitting aan het College haar linker arm/elleboog laten zien. De aanwezige partijen hebben hun stand­punten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klaagster heeft op 4 oktober 2006 een operatie wegens een ulnaris neuropathie (neurolyse en transpositie van de Nervus Ulnaris links ter hoogte van haar elleboog) ondergaan. Hierbij is een litteken ontstaan op de (binnen)bocht van de linkerelleboog. Op 11 december 2006 is klaagster door de polikliniek neurologie ontslagen uit controle. Bij beschouwing van de elleboog ter zitting van het College van 17 september 2013 was het litteken nog flauw zichtbaar.

2.2 Op 15 maart 2007 heeft de arts het oude implantaat implanon uit de linker bovenarm van klaagster (binnenzijde) verwijderd en een nieuw implantaat implanon (implanon-staafje) aangebracht (hierna ook: de ingreep). De arts had deze ingreep overgenomen van haar collega F. De arts kende klaagster niet.

2.3 De arts had geen ervaring (of oefening) met het inbrengen van een implanon-staafje. Voorafgaand aan voormelde ingreep heeft de arts de beschrijving op de verpakking van het implanon staafje doorgenomen.

2.4 De arts had op dat moment niet gehoord ván of gelezen óver de voorgeschiedenis (zie 2.1) van klaagster. Deze was niet vermeld in het gynaecologisch dossier van klaagster. De arts heeft voorafgaande aan de ingreep klaagster niet uitgevraagd over eventuele (recente) bijzonder­heden.

2.5 Bij het inbrengen van het implanon-staafje had de arts de indruk dat het staafje niet in de arm was ingebracht. De arts heeft de handeling toen tenminste eenmaal herhaald. Vervolgens heeft de arts de arm, de applicator en de grond van de behandelkamer onderzocht. Ook heeft zij collega F erbij geroepen. Op dat moment is geen zekerheid verkregen of het implanon-staafje in de arm terecht was gekomen. Klaagster is vervolgens naar huis gezonden met de mededeling dat de arts de fabrikant G zou bellen. Dit laatste heeft de arts gedaan.

2.6 Klaagster is direct aansluitend naar de huisarts gegaan. Deze heeft klaagster terug­gestuurd naar het ziekenhuis voor het maken van een echo. Dit was ook het advies van de fabrikant. De echo is dezelfde dag gemaakt, maar daarmee werd het staafje niet gelokaliseerd. Later bleek uit bloedonderzoek dat het staafje wel degelijk was ingebracht. Met MRI-onderzoek werd het implanon-staafje uiteindelijk gelokaliseerd, liggend tegen de nervus ulnaris. Besloten werd het implanon-staafje te verwijderen. Na diverse pogingen is het implanon-staafje uiteindelijk op 26 juli 2007 onder algehele narcose verwijderd.

2.7 Klaagster heeft sinds de ingreep pijnklachten en uitvalsverschijnselen aan haar linker arm.

3. De klacht

De klacht komt er in de kern op neer dat de arts het implanon-staafje onjuist heeft ingebracht

en daarbij geen rekening heeft gehouden met de operatie van 4 oktober 2006. Dit heeft zeer ernstige gevolgen gehad voor klaagster. Klaagster heeft naar haar zeggen meteen bij het inbrengen pijn aangegeven en heeft thans nog steeds (verergerende) pijn. Zij kan haar arm slechts beperkt gebruiken, met alle gevolgen vandien, en is hierdoor haar werk (in de zorg) kwijtgeraakt. Meer specifiek wordt de arts het volgende verweten:

(i) De arts heeft het advies van G (het volgen van trainingen) niet opgevolgd.

(ii) De arts was niet op de hoogte van de relevante voorgeschiedenis van klaagster.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen zij als verweer heeft aangevoerd, zal – voor zover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het eerste klachtonderdeel betreft de vraag of de arts voldoende bekwaam was om de ingreep te verrichten. Het College is van oordeel dat dit niet het geval was.

Alhoewel iedere arts te maken krijgt met ingrepen die hij voor het eerst moet uitvoeren, vereist de zorgvuldig­heid (behoudens noodsituaties) dat de arts in een dergelijk geval ófwel vooraf oefent, ófwel zich laat bijstaan door iemand die ervaring heeft met de betreffende ingreep. Vast staat dat hiervan geen sprake is geweest. Evenmin is in geschil dat de arts niet op de hoogte was van de precieze werking van de applicator, hetgeen door bestudering van de instructies vooraf kennelijk niet was verholpen. In dit verband wordt als voorbeeld gewezen op het feit dat de arts niet wist dat het witte puntje in de applicator niet het implantaat was, maar het palletje dat het implantaat inbrengt. De stelling van de arts dat zij ervaring had met het verwijderen van implantaten maakt dit niet anders. Het kunnen verwijderen van implan­taten wijst op bepaalde chirurgische vaardigheden, niet op kennis van de betreffende methode van inbrengen. Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.2 Het tweede klachtonderdeel is eveneens gegrond.

De arts heeft voorafgaand aan de ingreep naar haar zeggen de gynaecologische status bestudeerd. Hierin stond geen verwijzing naar de ulnaris neuropathie operatie van 4 oktober 2006. Dit ontslaat de arts echter niet van de verplichting om zich zelfstandig een mening te vormen over de conditie van patiënte. Dit geldt met name, nu het een voor de arts onbekende patiënte betrof en de gynaecologische status na 19 november 2002 geen enkele informatie bevatte. Gebleken is dat de arts zélf geen navraag heeft gedaan bij klaagster. Ten­minste had van de arts gevergd mogen worden dat zij had gecontroleerd of er de laatste tijd nog iets was gebeurd. Daarnaast acht het College het ongeloofwaardig dat de arts het (toen nog recente) grote litteken op de linker elleboog niet heeft gezien. In ieder geval had verwacht mogen worden dat de arts dit had gezien, gezien de locatie van het litteken en de locatie van de ingreep, op dezelfde binnenkant van de linker bovenarm, een beperkt aantal centimeters van elkaar. Zoals de arts zelf toegeeft zou een aangetroffen litteken/ bekendheid met de operatie tot overleg met de neurochirurg hebben geleid. In ieder geval had dit tot grote voorzichtigheid moeten leiden.

5.3 De slotsom is dat de arts op verschillende punten heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ten opzichte van klaagster had moeten betrachten. Na te melden maatregel wordt passend geoordeeld.

5.4 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing

worden gelast, een en ander op de voet van artikel 71 Wet BIG.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

legt op de maatregel van waarschuwing.

Gelast op de voet van artikel 71 Wet BIG publicatie van deze beslissing in de Staatscourant en bepaalt dat deze beslissing ter publicatie zal worden aangeboden in de Tijdschriften voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan- de Sonnaville, voorzitter,

mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, lid-jurist, prof. dr. M.E. Vierhout, dr. G.J. Dogterom en

prof. dr. M.W. Hengeveld, leden-artsen, bijgestaan door mr. J.P. Hoogland, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2013.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.