ECLI:NL:TGZRGRO:2022:2 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2021/25

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2022:2
Datum uitspraak: 07-01-2022
Datum publicatie: 11-01-2022
Zaaknummer(s): G2021/25
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen apotheker, inhoudende dat beklaagde de privacyregels heeft overtreden en zijn medische geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Ook heeft beklaagde patiëntengegevens verkocht, dan wel verstrekt aan een leverancier. Als vaststaand dient beschouwd te worden – wat door beklaagde ter zitting is bevestigd – dat beklaagde zijn beroepsgeheim heeft geschonden, door zonder toestemming van klager diens persoonsgegevens te verstrekken aan de leverancier. Uitgangspunt van het medisch beroepsgeheim is dat een zorgverlener geen inlichtingen over de patiënt aan derden – onder wie een leverancier – mag verstrekken. Dit geldt eveneens voor de inzage in, of een afschrift van, een medisch dossier. Enkel na de uitdrukkelijke toestemming hiertoe van de patiënt mag medische informatie aan derden verschaft worden. Het college acht de handelwijze van beklaagde foutief, daar hij bewust had moeten zijn van zijn medisch beroepsgeheim.Ook is ter zitting vast komen te staan dat beklaagde een vergoeding ontving van de leverancier voor het verstrekken van de persoonsgegevens van patiënten. Deze vergoedig bleek echter niet kostendekkend te zijn. Het college oordeelt echter dat rond een dergelijke handelwijze een zweem van een financieel belang hangt, welke op gespannen voet staat met het zorgbelang dat te allen tijde voorop dient te staan. Bovendien staat het ontvangen van een vergoeding - waarbij de persoonsgegevens zonder voorafgaande toestemming van de patiënt worden overgedragen aan één bepaalde leverancier – een onafhankelijke adviesverstrekking van de zorgverlener in de weg en is niet in lijn met hetgeen van een redelijk en bekwaam beroepsgenoot mag worden verwacht. Het college oordeelt de klacht gegrond en legt de maatregel van een waarschuwing op.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Beslissing d.d. 7 januari 2022 naar aanleiding van de op 4 maart 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van:

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , apotheker, (destijds) werkzaam te B,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift;

- de aanvulling op het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de brieven van klager, d.d. 23, 24 en 29 juni 2021, respectievelijk 5 juli 2021, gericht aan de secretaris van het college;

- de brief van beklaagde, d.d. 18 juni 2021, gericht aan klager;

- de reactie daarop zijdens klager, d.d. 23 juni 2021.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 3 december 2021, waar partijen zijn verschenen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager maakte gebruik van incontinentiemateriaal, dat hij bestelde bij de apotheek van beklaagde. De kosten werden destijds vergoed door D (hierna: de zorgverzekeraar). Met ingang van 2021 heeft de zorgverzekeraar besloten medische hulpmiddelen – waaronder incontinentiemateriaal – niet langer in te kopen bij apotheken maar uitsluitend nog bij landelijke leveranciers. Verzekerden werden dus genoodzaakt hun medische hulpmiddelen aan te schaffen bij de landelijke leverancier teneinde voor volledige vergoeding van de kosten in aanmerking te blijven komen. De levering liep derhalve per 1 januari 2021 niet langer via de apotheek van beklaagde.

Klager is vervolgens telefonisch benaderd door E (hierna: de leverancier). De persoonsgegevens van klager had de leverancier ontvangen van beklaagde. Volgens beklaagde was de afspraak met de leverancier gemaakt dat de leverancier de gegevens niet mocht raadplegen alvorens beklaagde had aangegeven dat klager met de keuze van de leverancier akkoord was en toestemming had gegeven voor de verstrekking van zijn gegevens aan de leverancier door beklaagde. De leverancier heeft zich volgens beklaagde niet aan deze afspraak gehouden en direct contact gezocht met klager.

Beklaagde heeft met de leverancier een vergoeding afgesproken van €8,00 per patiënt voor de administratieve afhandeling. Deze vergoeding zou door de leverancier aan beklaagde vergoed worden nadat de patiënt daadwerkelijk zijn toestemming had gegeven voor het verschaffen van zijn gegevens.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat:

  1. hij de privacyregels heeft overtreden;
  2. hij zijn medische geheimhoudingsplicht heeft geschonden;
  3. hij patiëntengegevens heeft verkocht, dan wel heeft verstrekt aan een leverancier.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

4.1

Beklaagde heeft verweer gevoerd en aangegeven de gang van zaken te betreuren. Hij heeft bij zijn handelen de continuïteit van de levering van hulpmiddelen – in dit geval de levering van incontinentiemateriaal - aan klager - willen garanderen en daarbij de patiëntenzorg vooropgesteld.

Voorts heeft beklaagde met betrekking tot klachtonderdeel 3. gesteld, dat met ingang van 2021 de zorgverzekeraar had besloten incontinentiemateriaal niet langer bij de apotheken in te kopen maar enkel bij landelijke leveranciers. Voor klager zou dit betekenen dat hij – indien hij het incontinentiemateriaal zou blijven afnemen bij de apotheek – geen vergoeding door de zorgverzekeraar meer zou krijgen en hij derhalve genoodzaakt was zich direct te wenden tot een landelijke leverancier.

4.2

Beklaagde voert aan dat hij - teneinde voor klager een soepele overgang naar de leverancier te bewerkstelligen zodat de levering van het incontinentiemateriaal niet in het gedrang zou komen -, enkele persoonsgegevens van klager heeft verstrekt aan de leverancier. Beklaagde betreurt het dat vervolgens contact is opgenomen vanuit de leverancier met klager. Hij stelt dat hij geen financieel oogmerk heeft gehad bij het verstrekken van de persoonsgegevens van klager.

4.3

Ten aanzien van klachtonderdeel 1. en 2. erkent beklaagde dat de persoonsgegevens van klager zijn verstrekt aan de leverancier. Hij heeft echter het belang van klager vooropgesteld, maar realiseert zich eveneens dat het – in het licht van de privacywetgeving - beter was geweest toestemming te vragen aan klager alvorens de persoonsgegevens onder embargo aan de leverancier te verschaffen.

Beklaagde stelt dat, gelet op het voorgaande, de klachtonderdelen als ongegrond afgewezen dienen te worden.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1  

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klachtonderdelen 1. en 2.

Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen 1. en 2. gezamenlijk te bespreken, daar beklaagde ter zitting heeft bevestigd zijn beroepsgeheim te hebben geschonden door zonder toestemming van klager diens persoonsgegevens en de code voor de desbetreffende hulpmiddelen, te weten het incontinentiemateriaal, te hebben verstrekt aan de leverancier. Enig embargo dat beklaagde ten aanzien van inzage met de leverancier zou zijn overeengekomen, doet niets af aan de geconstateerde verstrekking zonder toestemming. Deze schending van het beroepsgeheim staat derhalve tussen partijen niet ter discussie.

Uitgangspunt van het medisch beroepsgeheim is dat een zorgverlener geen inlichtingen over de patiënt aan derden – onder wie een leverancier – mag verstrekken. Dit geldt eveneens voor de inzage in, of een afschrift van, een medisch dossier. Enkel na e itdrukkelijke toestemming hiertoe van de patiënt mag medische informatie aan derden verschaft worden. Voorts dient het toestemmingsvereiste ook in acht te worden genomen bij het verwerken van persoonsgegevens.

Gelet op het uitgangspunt van het medisch beroepsgeheim overweegt het college dat als vaststaand beschouwd moet worden dat beklaagde zijn medisch beroepsgeheim heeft geschonden en – nu hij de persoonsgegevens van klager zonder diens toestemming aan de leverancier heeft verstrekt - eveneens -een inbreuk heeft gemaakt op de privacy van klager. Het handelen van beklaagde geeft derhalve geen blijk van hetgeen van een redelijk  bekwaam handelend zorgverlener verwacht mag worden, daar hij bekend dient te zijn met de geldende normen ten aanzien van de privacy van patiënten en zijn medisch beroepsgeheim. Dat hij het belang van klager – inhoudende het garanderen van de continuïteit van de levering van het incontinentiemateriaal en het vergemakkelijken van de overgang naar de leverancier – voorop heeft willen stellen doet daar niet aan af. Het college acht het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat beklaagde zonder voorafgaande toestemming van klager diens persoonsgegevens heeft verstrekt aan de leverancier. Overigens is het niet alleen bij de persoonsgegevens van klager gebleven, maar heeft beklaagde – zo is ter zitting desgevraagd door hem meegedeeld – de persoonsgegevens van tientallen patiënten uit zijn praktijk zonder hun medeweten aan de leverancier verschaft. Het college oordeelt dat beklaagde zich bewust had moeten zijn van deze foutieve werkwijze en acht de klachtonderdelen derhalve gegrond.

Klachtonderdeel 3.

5.3

Beklaagde heeft eerst ter zitting kenbaar gemaakt dat hij voor het verstrekken van de persoonsgegevens van patiënten een vergoeding ontving van de leverancier. Beklaagde stelt dat deze vergoeding niet kostendekkend was en dat hij de vergoeding eerst kreeg nadat de patiënt zijn toestemming had gegeven voor het verstrekken van zijn gegevens. Beklaagde zou niet gehandeld hebben vanuit een winstoogmerk, maar vanuit een service-oogmerk. Hij heeft ter zitting tevens verklaard dat de constructie met de leverancier niet schriftelijk was vastgelegd en dat er enkel mondelinge afspraken waren gemaakt over de dataverstrekking van de patiënten.

Het college acht een dergelijke handelwijze niet getuigen van het op een juiste wijze zorgdragen van de patiëntrelatie. Rond de gehanteerde handelwijze hangt een zweem van een financieel belang en dit staat op gespannen voet met het zorgbelang dat te allen tijde voorop dient te staan. Het ontvangen van een vergoeding – waarbij de persoonsgegevens zonder voorafgaande toestemming van de patiënt worden overgedragen aan één bepaalde leverancier – staat aan een onafhankelijke adviesverstrekking van de zorgverlener in de weg en is niet in lijn met hetgeen van een redelijk en bekwaam beroepsgenoot mag worden verwacht. Van beklaagde had daarnaast mogen worden verwacht dat hij aan klager (en de andere patiënten) mededeling had gedaan van zijn financiële arrangement met de leverancier. Niet denkbeeldig is immers dat zijn advies aan klager en de andere patiënten beïnvloed zou worden door de afspraken die hij met de leverancier heeft gemaakt. Hierbij is het niet van belang of het afgesproken tarief al dan niet kostendekkend of winstgevend is. Evenmin is het hierbij van belang of de leverancier aan beklaagde een geldbedrag heeft aangeboden, of dat beklaagde daarom heeft gevraagd. In beide gevallen had beklaagde aan het financiële belang weerstand moeten bieden en moeten beseffen dat de behandelrelatie met de patiënt steeds voorop dient te staan. Dit leidt ertoe dat het college ook dit klachtonderdeel gegrond acht.

Maatregel

5.4

Uit het voorgaande blijkt dat de klacht gegrond is. Het college staat nu voor de vraag welke maatregel passend is. De hierboven beoordeelde klacht acht het college een ernstige schending van de op beklaagde rustende zorgvuldigheidsnorm. In beginsel past naar het oordeel van het college hierbij, gezien het gegeven dat beklaagde niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, de maatregel van berisping. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat hij zijn handelwijze heeft aangepast. In gevallen als de onderhavige vraagt beklaagde nu vooraf om toestemming van de patiënt, alvorens hij de persoonsgegevens toestuurt aan een leverancier. Voorts heeft beklaagde contact gezocht met klager teneinde zijn excuses aan te bieden. Hij heeft die ter zitting nogmaals aangeboden en die zijn door klager ook aanvaard. Daarnaast heeft beklaagde de leverancier verzocht om de gegevens van patiënten die nog geen toestemming hadden gegeven te verwijderen. Hoewel beklaagde dit verder niet heeft gedocumenteerd, gaat het college ervan uit dat dit ook daadwerkelijk is gedaan. Beklaagde heeft dan ook blijk gegeven voldoende te hebben gereflecteerd op zijn handelen en heeft maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Het college vindt in deze omstandigheden voldoende aanleiding om beklaagde de maatregel van waarschuwing op te leggen.

Kostenveroordeling

5.5

Klager heeft verzocht beklaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure, te weten de door hem gemaakte reiskosten. Gezien het feit dat het college de klacht gegrond heeft verklaard, zal het college overgaan tot een kostenveroordeling op basis van Artikel 69, vijfde lid, van de Wet BIG en de “Oriëntatiepunten kostenveroordeling tuchtcolleges voor de gezondheidszorg”. Het college komt tot toewijzing van €29,67 aan reiskosten.

Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal de beslissing gepubliceerd worden als onder 6. wordt beschreven.

6. DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
  • legt aan beklaagde de maatregel van waarschuwing op;
  • veroordeelt beklaagde in de kosten van de procedure aan de zijde van klager, begroot op €29,67;
  • bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Pharmaceutisch Weekblad’.

Aldus gegeven door J. Sap, voorzitter, J. Boiten en P.C. Daniels-Hansum, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van V.R. Knopper, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.