ECLI:NL:TGZRGRO:2018:13 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen vp2017/19
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2018:13 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2018 |
Datum publicatie: | 27-03-2018 |
Zaaknummer(s): | vp2017/19 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verpleegkundige, ingediend door de ex-partner van een overleden patiënte, namens hun minderjarige dochter. Patiënte, destijds terminaal ziek, werd in de laatste maanden van haar leven thuis verzorgd door verweerster. De dochter van klager en patiënte woonde op dat moment bij patiënte en haar toenmalige partner. Volgens klager is tijdens het leven van patiënte een relatie ontstaan tussen verweerster en de toenmalige partner van patiënte. De dochter van klager en patiënte is, hiermee geconfronteerd, ernstig beschadigd geraakt, zo stelt klager. Klager verwijt verweerster grensoverschrijdend gedrag en een schending van de voor haar geldende professionele normen. Verweerster erkent dat zij een relatie heeft met de toenmalige partner van patiënte, maar stelt dat deze relatie pas enige tijd na het overlijden van patiënte is begonnen. Het college kan niet vaststellen dat deze relatie is aangevangen vóór het overlijden van patiënte. Het ontstaan van de relatie ná het overlijden van patiënte, ook wanneer dat een à twee maanden na het overlijden van patiënte was, geeft in deze tot een einde gekomen behandelrelatie geen schending van professionele normen van verweerster. De klacht is daardoor ongegrond. |
Rep.nr. VP2017/19
27 maart 2018
Def. 035
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
A,
klager,
wonende te B,
advocaat: mr. C. Grondsma,
tegen
C,
werkzaam als verpleegkundige, voorheen te D,
verweerster,
BIG-reg.nr:,
advocaat: mr. F.J. Knoops.
1. Verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift van 1 oktober 2017, ingekomen op 5 oktober 2017;
- het verweerschrift met bijlagen van 20 november 2017, ingekomen op 21 november 2017;
- de repliek van 1 december 2017, ingekomen op 5 december 2017;
- de dupliek van 19 december 2017, ingekomen op 19 december 2017 per fax en op 20 december 2017 per post;
- een aanvullend stuk, ingediend namens verweerster, ingekomen op 20 december 2017;
- een aanvullend stuk, ingediend door klager, ingekomen op 30 januari 2018;
- een aanvullend stuk, ingediend door de advocaat van verweerster en op verzoek van het college, ingekomen op 7 februari 2018.
In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 13 februari 2018. Partijen zijn verschenen, vergezeld door hun advocaten. Hun standpunten zijn aan de hand van pleitnotities toegelicht.
Klager dient eigenlijk de klacht in namens zijn dochter E (geboren XX-XX-2006), maar vanwege haar leeftijd wordt hijzelf als klager aangemerkt.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
2.1
Klager is de ex-partner van F (hierna: patiënte), de moeder van hun dochter E. E had ten tijde hier van belang haar hoofdverblijf bij haar moeder en de nieuwe partner van haar moeder, de heer G.
Patiënte werd in 2016 thuis verzorgd toen zij terminaal ziek was als gevolg van een glioblastoma multiforme fase 4 (hersentumor) totdat zij op XX-XX-2016 overleed. De verzorging werd verleend door verpleegkundigen werkzaam bij thuiszorgorganisatie H, onder wie verweerster.
2.2
Tussen G en verweerster is op enig moment een relatie ontstaan.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Klager en patiënte hebben een relatie van twaalf jaar gehad, waaruit in 2006 E is geboren. Bij patiënte werd in 2008 de diagnose hersentumor astrocytoom graad II gesteld en in 2012 de diagnose glioblastoma multiforme fase 4.
In 2013 eindigde de relatie tussen klager en patiënte en kreeg patiënte een relatie met G. Uit deze relatie is in 2015 een tweeling geboren. E woonde bij patiënte en ging om de twee weken in het weekend naar klager. In 2016 was patiënte uitbehandeld. Binnen enkele maanden zou zij komen te overlijden. Het gezin kreeg thuiszorg van, onder meer, verweerster. De zorg bestond uit onder meer uit het overnemen van dagelijkse levensverrichtingen, medicatietoediening, controle in de nacht en – waar nodig – zorg voor de tweeling en E. Op XX-XX-2016 overleed patiënte. E bleef aanvankelijk bij G en de tweeling wonen. Al snel werd E geconfronteerd met het feit dat E een relatie had met verweerster. Dit werd ook op Facebook gedeeld.
Volgens klager was de relatie echter al eerder ontstaan, namelijk nog tijdens het leven van patiënte. De non-verbale communicatie tussen verweerster en G, en informatie van omwonenden deden klager namelijk al eerder vermoeden dat er iets niet klopte. De privéauto van verweerster bleef regelmatig voor de deur staan en na het overlijden van patiënte zelfs tot diep in de ochtend. Verweerster bleef ook slapen.
Daarnaast trof E verweerster op een ochtend aan in het bed van, en ook op de plek van patiënte, terwijl patiënte beneden op een bed van de thuiszorg lag. Deze confrontatie, in combinatie met het overlijden van haar moeder, heeft E zwaar beschadigd.
Klager verwijt verweerster grensoverschrijdend gedrag en een schending van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden (de Beroepscode).
4. Het verweer
4.1
De zorgverlening aan patiënte startte op 1 juli 2016. In de regel had verweerster late dienst, namelijk van 17.00 uur tot 22.00 uur. Patiënte is op XX-XX-2016 overleden. De zorgrelatie kwam daarmee tot een einde. E is enige tijd later bij haar vader gaan wonen.
In november 2016 kwam verweerster G tegen. Ze spraken af een keer koffie te gaan drinken om na te praten. In de periode die volgde, is op een gegeven moment een relatie tussen beiden ontstaan. In december 2016 maakten ze hun relatie bekend aan hun ouders. In februari 2017 vertelden ze klager over hun relatie. Op social media hebben ze hier niets over gedeeld, in tegenstelling tot wat klager beweert.
4.2
De nacht dat verweerster bleef slapen was in januari 2017, toen G een feestje had. Verweerster heeft toen opgepast op de tweeling en E. De volgende ochtend was verweerster al aangekleed beneden voordat E beneden kwam. Het is derhalve niet juist dat E verweerster in het bed van patiënte aantrof, noch dat dit voorval plaatsvond toen patiënte nog leefde.
4.3
Verweerster heeft geen professionele grenzen geschonden door het aangaan van de relatie van G. Evenmin heeft zij in strijd met een bepaling van de Beroepscode gehandeld. In de periode voor het overlijden van patiënte was verweerster alleen tijdens haar diensten in huis aanwezig, bleef ze niet slapen en was er geen (vriendschappelijke) relatie tussen haar en G. Overigens heeft verweerster, toen bleek dat er tussen haar en G meer was dan vriendschap, haar leidinggevende hierover ingelicht. Die zag daarin, net als verweerster, ook niets ontoelaatbaars, nu de behandelrelatie met patiënte reeds was afgesloten door het overlijden van patiënte.
5. Beoordeling van de klacht
Klager en verweerster hebben verschillende lezingen over het moment waarop de relatie tussen verweerster en G is ontstaan. Nu het dossier hierover evenmin uitsluitsel biedt, blijft het voor het college onduidelijk op welk moment de relatie tussen verweerster en G nu precies is aangevangen. Dit betekent dat niet gebleken is dat verweerster tijdens het leven van patiënte, dan wel direct daarna, een relatie is aangegaan met G. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor een oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college, ook als aan het woord van klager en verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. De stelplicht en bewijslast hiervan ligt bij klager. Nu klager ook zelf aangeeft dat hij niet kan aantonen dat de relatie eerder is ontstaan, kan niet worden vastgesteld dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Voorts geldt dat het feit dat de relatie een à twee maanden na het overlijden van patiënte is ontstaan niet meebrengt dat daardoor professionele normen door verweerster zijn geschonden. Het voorgaande betekent dat de klacht ongegrond is.
6. Slotsom
Gezien het voorgaande zal de klacht ongegegrond worden verklaard.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. G. Tangenberg, voorzitter;
mr. C.C.B.M. van Kimmenade, lid-jurist;
drs. A. Timmerman, lid-verpleegkundige;
drs. J. Tiersma, lid-verpleegkundige;
drs. J. van der Sluis, lid-verpleegkundige,
bijgestaan door mr. L.C. Commandeur, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2018 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, in tegenwoordigheid van voornoemde secretaris.
De secretaris: De voorzitter: