ECLI:NL:TGZRGRO:2016:17 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2015/89
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2016:17 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-06-2016 |
Datum publicatie: | 14-06-2016 |
Zaaknummer(s): | G2015/89 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt huisarts: onvolledig informeren over medicatie, het niet-inzetten van het benodigde controletraject, het langdurig fiatteren van herhaalmedicatie en het toevoegen van een episode in het medisch dossier. Klacht deels ongegrond, deels gegrond, waarschuwing. |
Rep.nr. G2015/89
14 juni 2016
Def. 103
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
a,
klager,
wonende te B,
tegen
C ,
werkzaam als huisarts te D,
verweerster,
BIG-reg.nr:,
gemachtigde: mevrouw mr. M.H.M. Mook.
1. Verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen van 29 augustus 2015, ingekomen op 2 september 2015;
- het verweerschrift met bijlagen van 16 september 2015, ingekomen op 18 september 2015;
- het medisch dossier, ingekomen op 15 oktober 2015;
- de repliek met bijlagen van 14 oktober 2015, ingekomen op 17 november 2015;
- proces-verbaal van het op 4 februari 2016 gehouden mondeling vooronderzoek gehouden door mr. drs. W.J. de Boer;
- aanvullend repliek met bijlagen van 14 februari 2016, ingekomen op 16 februari 2016;
- de dupliek van 17 februari 2016, ingekomen op 22 februari 2016.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 26 april 2016. De klacht is behandeld tezamen met een andere, met deze klacht samenhangende klacht zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die bekend is onder het dossiernummer G2015/88 (betreffende uroloog E). Partijen zijn verschenen. Klager werd vergezeld door zijn broer; verweerster werd ter zitting bijgestaan door mevrouw mr. N.M.H. Hoekstra, een kantoorgenoot van haar gemachtigde.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
2.1
Klager heeft in 2005 in verband met mictieklachten uroloog E geconsulteerd. Deze uroloog heeft bij klager de diagnose goedaardige prostaatvergroting gesteld en hem daarvoor Alfuzosine – en sinds 2006 – ook Avodart (dutasteride) voorgeschreven.
2.2
Vanaf 2007 is de herhaalmedicatie voorgeschreven vanuit de praktijk waar verweerster thans werkzaam is. Verweerster is in 2010 de vaste huisarts van klager geworden.
2.2
In 2011 heeft klager verweerster gevraagd of hij deze voorgeschreven medicatie zonder problemen kon continueren. In het medisch dossier staat een aantekening van verweerster dat in mei 2011 de afspraak met klager is gemaakt dat hij jaarlijks een rectaal toucher en controle van de PSA-waarde zou laten doen.
2.3
Op 22 juni 2011 heeft klager op eigen initiatief zijn PSA-waarde laten controleren. De waarde 3.7 werd hem als een goede uitslag medegedeeld. Klager liet op 21 november 2014 opnieuw de PSA-waarde bepalen; deze was op dat moment 10. Uit het aansluitend onderzoek door een uroloog en een second opinion bleek sprake van prostaatkanker met metastasen in regionale lymfeklieren.
2.4
Klager heeft in Duitsland zijn prostaat met regionale lymfeklieren laten verwijderen. Twee maanden na de operatie blijkt sprake van (ongeneeslijke) uitgezaaide prostaatkanker.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerster heeft:
1. het controletraject dat is vereist bij de medicatie Avodart niet uitgevoerd;
2. klager niet goed geïnformeerd;
3. in 2011 een essentiële PSA-waarde (3.7) na een bloedonderzoek verkeerd beoordeeld, en
4. recentelijk een episode in het medisch dossier van klager toegevoegd.
4. Het verweer
De voorschrijvend uroloog heeft verweerster geen adviezen met betrekking tot controles gegeven en er was voor haar geen aanleiding aan te nemen dat aan langdurig gebruik van Avodart en Omnic bezwaren waren verbonden of om controles te doen en de PSA te bepalen. Eerst na mei 2011 werd bij urologen duidelijk dat de medicatie de PSA-waarden halveert. Tot 2010 heeft een andere arts dan verweerster de herhaalmedicatie geautoriseerd. In 2006 gaf de uroloog klager in overweging te stoppen met Avodart. Verweerster hoefde dit niet op te vatten als een stopzetting van die medicatie. In mei 2011 adviseerde verweerster klager jaarlijks de PSA-waarde te laten bepalen en een rectaal toucher te laten doen, maar klager heeft zich hiervoor niet bij verweerster op consult gemeld. In de bijsluiter van Avodart 2006 staat niet dat een halvering van de PSA-waarde het gevolg is van het gebruik van dat middel maar wel dat dit mogelijk is. Bovendien kan van verweerster niet worden verwacht dat zij de inhoud van alle bijsluiters kent. De uroloog die Avodart heeft voorgeschreven had de bijwerkingen met klager moeten bespreken. Het is niet mogelijk met terugwerkende kracht een afspraak in het systeem toe te voegen.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 Controletraject
Het college onderscheidt de NHG-richtlijn van de bijsluiter. De bijsluiter richt zich specifiek tot de patiënt en de NHG-richtlijn richt zich specifiek tot de huisarts. Gebleken is dat de informatie in de bijsluiter, waarin wordt gewezen op een controletraject, niet aansluit bij de informatie in de NHG-richtlijn, waarin die informatie niet is opgenomen. Indien een patiënt de huisarts op afwijkende informatie in de bijsluiter wijst, dient de huisarts de NHG-richtlijn te raadplegen. Voor huisartsen is de NHG-richtlijn leidend; hieruit blijkt geen noodzaak voor een controletraject. Huisartsen kunnen in een situatie als deze toch een controletraject inzetten maar zijn daartoe niet verplicht omdat de NHG-richtlijn voor hen leidend zou moeten zijn.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.2 Niet goed informeren
Klager heeft in 2011 aan verweerster gevraagd of hij het gebruik van zijn medicatie kon continueren. Verweerster heeft hierop het Farmacotherapeutisch Kompas geraadpleegd en hem overeenkomstig over het doorgebruiken van de medicatie geïnformeerd, namelijk onder de voorwaarde dat jaarlijks de PSA-waarde wordt bepaald en tevens een rectaal toucher wordt verricht . Nu verweerster klager aldus heeft geantwoord, in 2011 daadwerkelijk de PSA-waarde is bepaald en verweerster in het medisch dossier heeft aangetekend dat zij klager heeft gewezen op het belang van een jaarlijks rectaal toucher en het bepalen van de PSA-waarde is h et college van oordeel dat verweerster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij dit met klager heeft besproken. Klager heeft het vorenstaande onvoldoende weersproken.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.3 Verkeerde beoordeling PSA-waarde
Sedert 2007 is door de huisarts aan klager het medicijn Avodart voorgeschreven. In eerste instantie heeft de uroloog dat voorgeschreven en na een aantal maanden is dat vanuit de huisartsenpraktijk gedaan. Klager is in 2010 patiënt bij verweerster geworden en in 2011 is zijn PSA-waarde bepaald, die toen 3.7 bleek te zijn. Onder invloed van het gebruik van Avodart wordt de PSA-waarde gehalveerd; dit is vanaf het begin van de studies naar Avodart duidelijk geworden en niet pas – zoals verweerster meldt – halverwege 2011. Over de vraag of verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij – zoals zij ter zitting heeft verklaard – niet wist dat de PSA-waarde onder de gegeven omstandigheden moet worden verdubbeld, overweegt het college het volgende. Hoewel de richtlijn geen melding maakt van het halveringseffect van Avodart op de PSA-waarde, staat dit wel in het Farmacotherapeutisch Kompas vermeld, dat verweerster kort tevoren had geraadpleegd naar aanleiding van de vraag van klager over de herhaalmedicatie. Het dringende advies van verweerster aan klager een jaarlijkse controle van de PSA-waarde te laten uitvoeren in combinatie met een rectaal toucher, brengt mee dat op verweerster de plicht rustte de geconstateerde PSA-waarden juist te interpreteren conform de kennis die verweerster net daarvoor vanuit het Kompas had verworven. Indien verweerster dat zou hebben gedaan en de waarde zou hebben verdubbeld, zou zij tot een waarde zijn gekomen die – conform de NHG-richtlijn die toen geldig was – had moeten leiden tot een verwijzing naar de uroloog. Het college onderkent – gelet op de NHG-richtlijn – op zich niet de noodzaak van het PSA-controletraject, maar nu verweerster die controle zelf heeft geïnitieerd, is zij verantwoordelijk voor het juist interpreteren van de uitslag daarvan. Hoewel niet duidelijk is geworden wie de geconstateerde waarde van 3.7 heeft gefiatteerd (als zijnde een ‘normale’ waarde) voordat deze aan klager werd medegedeeld, staat wel vast dat dit onder de verantwoordelijkheid van verweerster is gebeurd, zoals zij ter zitting ook heeft erkend. Het college oordeelt dat vorenstaande meebrengt dat verweerster van het niet juist interpreteren van de PSA-waarde 3.7 een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is gegrond.
5.4 Episode
Gebleken is dat het niet mogelijk is achteraf in het huisartsensysteem HIS een episode toe te voegen. Het college kan verweerster volgen in haar uitleg dat de toevoeging ‘episode toegevoegd in verband met conversie’ juist betekent dat de notitie aanwezig was op het moment van de omzetting in 2013 naar het nieuwe computersysteem. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
6. Slotsom
De klacht zal ten aanzien van de onderdelen 1, 2 en 4 ongegrond worden verklaard en ten aanzien van onderdeel 3 gegrond worden verklaard. Het College is van oordeel dat verweerster niet heeft gehandeld volgens de eisen die aan een redelijk bekwaam huisarts mogen worden gesteld. Gezien de omstandigheid dat verweerster een volgens de NHG-richtlijn niet-noodzakelijk controletraject als voorwaarde heeft gesteld en niet is komen vaststaan dat zij zelf de uitslag van de PSA-waarde 3.7 heeft gefiatteerd, gevoegd bij haar erkenning dat dit in ieder geval onder haar verantwoordelijkheid is gebeurd, acht het College het passend de maatregel van waarschuwing op te leggen.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht gedeeltelijk deels gegrond en deels ongegrond en legt de maatregel van waarschuwing op.
Aldus gegeven door:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist,
dr. R.F. Kropman, lid-beroepsgenoot,
dr. W.F.R.M. Koch, lid-beroepsgenoot,
drs. H. Rumpt, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2016 door mr. P.W.M. Huisman, voorzitter, in tegenwoordigheid mr. L.C. Commandeur, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klager, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.