ECLI:NL:TGZRGRO:2016:14 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2015/60
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2016:14 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-05-2016 |
Datum publicatie: | 04-05-2016 |
Zaaknummer(s): | G2015/60 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster wordt geopereerd door vervangend chirurg en geopereerd aan carpaal tunnel syndroom en triggerfinger. Klaagster houdt na de operatie klachten en acht verweerder hiervoor verantwoordelijk. Eveneens vindt ze dat verweerder haar voorafgaand aan de operatie had moeten wijzen op eventuele alternatieven voor de operatie. Klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard. |
Rep.nr. G2015/160
3 mei 2016
Def. 095
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
a,
klaagster,
wonende te b,
gemachtigde: de heer A. Broers,
tegen
c,
chirurg te D,
verweerder,
BIG-reg.nr:
advocaat: mr. drs. M. Kremer.
1. Verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen d.d. 8 december 2015, ingekomen op 9 december 2015;
- aanvullende stukken bij het klaagschrift d.d. 4 januari 2016, ingekomen op 6 januari 2016;
- het verweerschrift met bijlage d.d. 10 februari 2016, ingekomen op 11 februari 2016;
- de repliek d.d. 7 maart 2016, ingekomen op 8 maart 2016.
In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
De klacht is behandeld ter zitting van 22 maart 2016.
2. De feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
2.1
Op 6 mei 2014 wordt klaagster beoordeeld door neuroloog E in verband met doofheid en tintelingen in de rechterarm die sinds enkele maanden bestaat. Er wordt door neuroloog E een differentiaal diagnose opgesteld in verband met aspecifieke prikkelingen:
De diagnose luidt: ulnaropathie ( aandoening van de ulnariszenuw); prikkeling zenuwwortel C6 rechts, onwaarschijnlijk een carpaaltunnelsyndroom rechts.
2.2
Op 7 juli 2014 wordt er een EMG onderzoek (spier-zenuwonderzoek) verricht waarbij blijkt dat er sprake is van een geleidingsvertraging van de medianuszenuw rechts ter hoogte van de pols. Er bestaan normale geleidingssnelheden van de ulnariszenuw over de elleboog en onderarm rechts. Derhalve bestaan er geen aanwijzingen voor een beschadiging van de ulnariszenuw. Er worden geen aanwijzingen gevonden voor afwijkingen van de ulnariszenuw rechts en voor een aandoening aan zenuwwortel C6 en C8.
2.3
Op 2 september 2014 wordt klaagster opnieuw gezien door neuroloog E. De neuroloog heeft klaagster een injectie ter plaatse van de carpale tunnel rechts gegeven met als doel haar klachten te verminderen. De neuroloog heeft als diagnose gesteld: doofheid en tintelingen rechterarm op basis van een carpaltunnelsyndroom rechts met goed effect van een injectie.
2.4
Toen de klachten na enige tijd opnieuw optraden, heeft klaagster contact opgenomen met de neuroloog. Deze wilde klaagster op de operatielijst plaatsen. Klaagster wilde echter eerst contact met chirurg F omdat zij deze kende en vanwege het feit dat ze ook een triggerfinger had waaraan ze geopereerd wilde worden. Klaagster is vervolgens na bezoek aan chirurg F op de operatielijst geplaatst.
2.5
Verweerder is als chirurg werkzaam in het G (hierna: G) en verricht sinds 2012 in het kader van een samenwerkingsverband, operaties in het H (hierna: H) te I. Op 24 november 2014 is hem door chirurg F gevraagd het poliklinisch middagprogramma die dag van hem over te nemen. Verweerder heeft aan dit verzoek voldaan. Klaagster stond die middag gepland voor een operatie in verband met het Carpaal Tunnel Syndroom (hierna: CTS) en een triggerfinger aan haar rechterhand. Verweerder heeft deze operatie bij klaagster uitgevoerd, zoals blijkt uit het operatieverslag.
2.6
Klaagster heeft aansluitend aan de operatie een doof gevoel gehouden in het verzorgingsgebied van de ulnariszenuw en krachtsverlies gekregen in de vinger spreiders en strekkers van de rechterhand die door de ulnariszenuw geïnnerveerd (verzorgd) worden.
2.7
Op 05 januari 2015 heeft chirurg F de diagnose gesteld dat er persisterende klachten van een triggerfinger dig 4 rechts bestaan na eerdere ingreep. Hij heeft klaagster opnieuw geopereerd waarbij hij de A1 pulley heeft gekliefd.
2.8
Neuroloog J stelt op 11 februari 2015 vast dat er nog steeds aanwijzingen bestaan voor een beknelling van de medianuszenuw en dat er sprake is van een ulnaropathie (een niet goed functionerende ulnariszenuw). Er wordt een nieuw EMG verricht. Deze toont nog steeds een lichte geleidingsstoornis van de rechter medianuszenuw aan. Daarnaast is sprake van een letsel van de ulnariszenuw. Klaagster wordt verwezen naar de werkgroep perifere zenuwletsels in het G voor advies en verdere behandeling.
2.9
EMG-onderzoek in het G d.d. 30 maart 2015 toont een matig carpaal tunnelsyndroom en een ernstige beschadiging van de ulnariszenuw ter hoogte van het litteken met bij spieronderzoek tekenen van enig herstel. Op 2 april 2015 wordt dezelfde diagnose door revalidatiearts K en plastisch chirurg L gesteld.
2.10
Revalidatiearts K stelt op 08 december 2015 de diagnose dat sprake is van verminderde flexiefunctie (buigfunctie) van de derde tot en met de vijfde vinger van de rechter hand bij een toestand na CTS operatie, waarbij schade is ontstaan aan de medianuszenuw en ulnariszenuw. Daarnaast speelt een Dupuytren (kromstand van de vingers door verlittekening van de peesscheden).
2.11
Plastisch chirurg L stelt in zijn brief d.d. 28 december 2015 een operatie voor: Doel van deze operatie is het verbeteren van de kromme handstand om daarmee de functie van de rechter hand te verbeteren.
2.12
Klaagster is tot op heden niet opnieuw geopereerd.
3. De klachten
Klaagster verwijt verweerder dat hij de operatie op 24 november 2014 niet goed heeft uitgevoerd. De operatie CTS is mislukt omdat de incisie te diep is gemaakt, waardoor de ulnariszenuw is beschadigd. Dit beperkt klaagster nog dagelijks. Ook is er zonder bloedleegte geopereerd terwijl dit niet had gemoeten en heeft verweerder geen loupebril gebruikt tijdens de operatie.
De operatie aan de triggerfinger is ook mislukt. Klaagster kan zich niet herinneren dat de triggerfinger na de operatie is getest. Ten slotte is klaagster door verweerder onheus bejegend doordat hij zich bij de operatie niet aan haar heeft voorgesteld. Ook heeft hij haar niet gewezen op mogelijke alternatieven voor de operatie.
4. Het verweer
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij bewust de snede in de pols meer naar de pinkkant heeft verricht om te voorkomen dat hij zenuwtakken van de n. medianus zou kunnen raken. Onder de huid heeft hij gericht naar het midden en het retinaculum (het peesblad over de medianuszenuw) geprepareerd en het retinaculum in de mediaanlijn ingesneden. Verweerder heeft voorts verklaard dat hij niet in de zogenaamde loge van Gyon is geweest. (dit is het gebied waar de ulnariszenuw loopt).
Verweerder heeft verklaard dat hij zonder bloedleegte heeft geopereerd omdat dat de gewoonte was in het H, waar hij die dag de operatie uitvoerde.
Verweerder kan zich niet meer exact herinneren of hij tijdens de operatie een loupebril heeft gedragen. Als hij geen bril heeft gedragen heeft hij de operatie uitgevoerd met versterkende contactlenzen die hij draagt als hij zijn bril niet op heeft.
De triggerfinger heeft verweerder op een voor hem normale wijze behandeld door in de lengte richting de pulley te klieven.
Verweerder kan zich niet voorstellen dat hij zich niet aan klaagster heeft voorgesteld omdat het zijn gewoonte is om dit te doen.
Ten slotte was het verweerder niet bekend dat klaagster niet (voldoende) door de neuroloog en chirurg is gewezen over de mogelijke complicaties van de operatie en eventuele alternatieven. Hij ging ervan uit dat informatieverstrekking conform de standaard was gebeurd en mocht hier ook op vertrouwen.
De operatie heeft wat langer geduurd dan gebruikelijk vanwege een operatieassistentie die ingewerkt moest worden. De operatie is echter volkomen normaal verlopen. De problemen waar klaagster helaas mee van doen heeft, zijn te beschouwen als een complicatie.
5. De beoordeling van de klacht
5.1
Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet omgaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de plaats van de incisie en de verdere wijze waarop hij de operatie aan het CTS heeft uitgevoerd volgens de richtlijnen is verlopen. In dit kader is eveneens van belang dat in de CBO Richtlijn Carpaal Tunnel Syndroom niet vermeld wordt dat het dragen van een loupebril en het opereren van de hand onder bloedleegte noodzakelijk is. Verweerder kan dan ook niet worden verweten dat hij dit niet op deze wijze heeft uitgevoerd.
5.3
Voor wat betreft het testen van de triggerfinger na de operatie, merkt het college op dat uit het operatieverslag niet blijkt dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Het college is echter van oordeel dat het handelen van verweerder op dit punt binnen de bandbreedte valt, omdat de operatie verder naar behoren door hem is uitgevoerd.
5.4
Niet is gebleken dat verweerder klaagster onheus heeft bejegend en eveneens mocht verweerder erop vertrouwen dat klaagster door zijn collega’s in voldoende mate was geïnformeerd over mogelijke consequenties en alternatieven voor de operatie. Dat dit niet is gebeurd, kan verweerder niet worden toegerekend.
5.5
Nu is komen vast te staan dat de ulnariszenuw niet doorkliefd is, maar wel (ernstige) schade toont, is dit te beschouwen als een complicatie van de operatie. Dat deze complicatie zich bij klaagster heeft voorgedaan, leidt nog niet tot de conclusie dat verweerder daarmee de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft overschreden en ten opzichte van klaagster verwijtbaar heeft gehandeld. Het gaat immers om complicaties die kunnen optreden en uit de aard van de behandeling kunnen voortvloeien. Van enig verwijtbaar handelen door verweerder bij de uitvoering van de operatie is echter niet gebleken. Verweerder heeft zich voldoende ingespannen om het best haalbare resultaat te garanderen.
6. Slotsom
Gelet op het voorgaande is de klacht in alle onderdelen ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
prof. mr. L. Timmerman, voorzitter,
mr. J.G.W. Lootsma- Oude Nijeweme, lid-jurist,
dr. B. van Ramshorst, lid-beroepsgenoot,
drs. J.U.R. Niewold, lid-beroepsgenoot,
dr. W.F. van Tets, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. H.D. de Groot, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2016 door mr. dr. drs. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.