ECLI:NL:TGZRGRO:2015:77 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2015/32
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2015:77 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-10-2015 |
Datum publicatie: | 27-10-2015 |
Zaaknummer(s): | G2015/32 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | De klacht is gericht tegen een huisarts. Verweerder is de huisarts van klager. Klager verwijt verweerder 1) niet goed te hebben gehandeld ten aanzien van liesklachten van klager 2) niet goed te hebben gehandeld ten aanzien van maagklachten van klager. De klacht is ongegrond. |
Rep.nr. G2015/32
27 oktober 2015
Def. 148
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de klacht die op 27 maart 2015 is binnengekomen van:
A,
wonende te B
klager,
tegen
C,
wonende te D,
verweerder,
huisarts,
BIG reg. nr: ,-
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van
- het klaagschrift van 26 maart 2015;
- het verweerschrift met bijlagen van 17 juni 2015, ingekomen op 19 juni 2015;
- het proces-verbaal van vooronderzoek door mr.drs. W.J. de Boer, lid-jurist van het College.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 september 2015.
2. Vaststaande feiten
Verweerder is sinds juni 2010 werkzaam als huisarts te E, eerst als waarnemend huisarts, vanaf 1 april 2011 als mede-praktijkhouder in een duomaatschap. Klager was patiënt geweest van verweerders voorganger en is na de praktijkovername patiënt gebleven.
3. De klacht
3.1
Klager brengt als eerste klachtonderdeel naar voren dat hij in 2014 meermalen bij verweerder is geweest met (pijn)klachten over een forse bult in zijn lies. Hij vermoedde een liesbreuk. Verweerder heeft hem op enig moment naar het ziekenhuis verwezen voor een echo, die echter niets heeft opgeleverd. Uiteindelijk heeft verweerder hem een verwijzing gegeven naar een chirurg die onmiddellijk een liesbreuk heeft vastgesteld. Bij dit alles heeft verweerder niet gehandeld zoals van een goed opgeleide arts mocht worden verwacht.
3.2
Het tweede klachtonderdeel heeft betrekking op maagklachten waarmee klager eveneens in 2014 een aantal keren voor een consult bij verweerder is geweest. Hij kreeg maagbeschermers en Rennies voorgeschreven. De klachten hielden echter aan. Op aandringen van zijn echtgenote heeft verweerder hem toen naar het ziekenhuis verwezen voor een onderzoek. Bij dat onderzoek werd maagkanker geconstateerd met alle nare gevolgen die een dergelijke ziekte heeft. Klager meent dat verweerder ook hier ernstig in gebreke is gebleven.
4. Het verweer
4.1
Wat betreft het eerste klachtonderdeel stelt verweerder dat klager op 21 juli 2014 op het spreekuur kwam met een hinderlijk bultje in de lies. Bij lichamelijk onderzoek werd een spoelvormige weke zwelling vastgesteld. Deze zwelling was los van de onder- en bovenlaag, zoals bij een lipoom (een goedaardig vetgezwel). Er was geen toename van de zwelling bij drukverhoging, zoals bij een hernia inguinalis (liesbreuk) het geval zou zijn. Op grond van dit onderzoek en het relaas van de patiënt heeft verweerder de diagnose lipoom gesteld. Toen de klachten op 10 oktober 2014 bleken te zijn toegenomen, heeft hij een echo-onderzoek aangevraagd. De echo liet geen afwijkingen zien. Vervolgens heeft verweerder geprobeerd de klachten te verhelpen met ontstekingsremmers, omdat er ook een mogelijkheid was dat de klachten hun oorsprong hadden in de buikspieren en er vooral bij werken last was. Toen dit niet hielp, heeft verweerder klager op 7 november 2014 verwezen naar de chirurg die op 26 november 2014 toch een liesbreuk constateerde.
Verweerder meent dat hij overeenkomstig de medische standaard heeft gewerkt en dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.2
Tegen het tweede klachtonderdeel verweert klager zich als volgt.
Op 15 december 2010 heeft klager verweerders collega, mevrouw F, op het spreekuur bezocht met maagklachten. Deze werden behandeld met Omeprazol gedurende 30 dagen.
Twee jaar later, op 5 november 2012, kwam klager wederom op het spreekuur, deze keer bij verweerder, zoals ook de opvolgende keren. Klager had opnieuw een zeurend gevoel in de bovenbuik. Klager herkende dit zelf als de klachten van twee jaar eerder. Bij buikonderzoek werden geen afwijkingen geconstateerd en de behandeling betrof weer 30 dagen zuurremming, nu met Pantoprazol.
Op 9 december 2013 had klager opnieuw last van zijn maag. Bij lichamelijk onderzoek bleek drukpijn in de maagstreek. Afgesproken was wederom een zuurremmend middel in te zetten en bij aanhoudende klachten te gaan testen op de aanwezigheid van Helicobacter Pylori, dit overeenkomstig de NHG-standaard Maagklachten van januari 2013. Klager heeft hierna echter geruime tijd geen contact opgenomen waardoor de testen zijn uitgebleven.
Eerst op 11 april 2014 meldde klager zich weer met klachten in de bovenbuik. Er was een zeurende pijn zonder relatie met voeding. Bij lichamelijk onderzoek werd drukpijn in de maagstreek vastgesteld. Verweerder heeft toen, zoals eerder besproken, een ontlastingsonderzoek op Helicobacter Pylori aangevraagd, met een negatief resultaat. Het beleid met zuurremming werd voortgezet. Op 11 juni 2014 bleek klager de zuurremmers niet regelmatig te gebruiken. Met een tabletje was er geen last, zonder wel. Er werd daarom logischerwijs afgesproken om de tabletten wel dagelijks te gaan gebruiken en om een gastrocopie te doen als er na drie maanden nog klachten waren.
Pas op 6 november 2014 belde klagers echtgenote naar de praktijk. Verweerder heeft klager de daarop volgende dag verwezen voor een gastroscopie. Bij deze scopie werd maagkanker geconstateerd. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan met klager, zijn echtgenote en zijn dochter gesproken en ook overigens aandacht besteed aan het vervolgtraject.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Het eerste klachtonderdeel treft geen doel. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet volgens de geldende professionele maatstaven heeft gehandeld dan wel in enig ander opzicht niet is opgetreden als van een redelijk bekwame arts mocht worden verwacht. De omstandigheid dat de chirurg op 26 november 2014 alsnog een liesbreuk heeft vastgesteld, doet hieraan niet af. Het College tekent hierbij overigens aan dat de definitieve diagnose ‘liesbreuk’ in het algemeen pas bij een operatie kan worden gesteld, zodat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de diagnose juist is. Naar klagers zeggen ter terechtzitting heeft deze operatie nog niet plaatsgevonden. Daarbij komt dat een liesbreuk in de overgrote meerderheid van de gevallen op een echo kan worden gezien en dat was bij klager, zoals al is overwogen, niet zo. Bij deze stand van zaken is het standpunt van verweerder dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt juist.
5.2
Het College begrijpt heel goed dat klager grote moeite heeft met de gestelde diagnose maagkanker en met alle problemen die hieruit voor hem zijn voortgevloeid en nog voortvloeien. Het is ook goed te begrijpen dat hij zich afvraagt of zijn huisarts deze narigheid niet had kunnen voorkomen door zijn werk beter te doen. Het College heeft daarom, naar aanleiding van de gewisselde stukken en het onderzoek ter terechtzitting, zorgvuldig onderzocht of verweerder in enig opzicht in gebreke is gebleven.
Het College is bij dit onderzoek echter tot de slotsom gekomen dat verweerder ook met betrekking tot het tweede klachtonderdeel redelijkerwijs geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook hier heeft hij gehandeld zoals van een behoorlijk arts kon worden verwacht. Verweerder heeft de klachten volgens de standaard behandeld. Er deden zich, zoals hij terecht naar voren heeft gebracht, geen bijzondere alarmerende omstandigheden voor die hem hadden brengen tot het verrichten van extra of andere handelingen. Het aanvullende onderzoek leverde aanvankelijk niets op en steeds bleek dat de gepresenteerde klachten bij navolgen van het conform standaard gevoerde beleid werden verholpen. Aanleiding om tot een andere diagnose te komen, in het bijzonder maagkanker, of klager vroeger voor nader specifiek onderzoek te verwijzen, was er niet.
Het College overweegt nog in het bijzonder dat er geen voldoende reden bestond om in enig eerder stadium een gastroscopie te verrichten. Bovendien was er nog in 2012 een gastroscopie gedaan waarvan de uitkomst goed was. Er was een zeer kleine kans op maagkanker bij de symptomen zoals deze zich aan verweerder presenteerden. Dat deze ziekte zich toch heeft geopenbaard, is bijzonder triest, maar verweerder is daar niet schuldig aan.
6. Slotsom
De klachtonderdelen zijn beide ongegrond. Zij moeten worden afgewezen.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond en wijst deze af.
Aldus gewezen door mr.dr.drs. H.L.C. Hermans, voorzitter, mevrouw mr. H. van Lokven-van der Meer, lid-jurist, drs. H. Rumpt, drs. M.Ch. Doorakkers en drs. H.R. van Dop, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mevrouw mr. M. Zevenhuizen, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2015 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klager, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.