ECLI:NL:TGZRGRO:2015:47 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2015/05

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2015:47
Datum uitspraak: 04-08-2015
Datum publicatie: 04-08-2015
Zaaknummer(s): G2015/05
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klaagster is in bewaring gesteld, omdat zij een gevaar voor zichzelf en anderen zou zijn. Klaagster verwijt verweerder dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld, haar verkeerde medicatie heeft voorgeschreven en verstrekt, grensoverschrijdende bejegening, gedwongen medicatie en dat hij haar noodmedicatie per injectie heeft toegediend. Het College oordeelt dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft en verklaart de klacht ongegrond.

Rep.nr. G2015/05

4 augustus 2015

Def. 096

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 29 januari 2015 binnengekomen klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C ,

psychiater,

werkende te B,

verweerder,

BIG reg.nr:

gemachtigde: mr. H.A. Lammerts.
1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 28 januari 2015, ingekomen op 29 januari 2015;

- het verweerschrift van 25 maart 2015, ingekomen op 26 maart 2015;

- de repliek van 24 april 2015, ingekomen op 28 april 2015;

- de brief van 1 mei 2015 namens verweerder betreffende het medisch dossier, ingekomen op 4 mei 2015;

- de dupliek van 19 mei 2015, ingekomen op 26 mei 2015.

De klacht is behandeld in raadkamer.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Klaagster is van 24 december 2014 tot en met 22 januari 2015 gedwongen opgenomen bij D te E omdat zij een gevaar voor zichzelf (suïcidaal) en voor anderen zou zijn. Gedurende die tijd is verweerder bij de klinische behandeling van klaagster betrokken geweest.

2.2

Vóór de inbewaringstelling (hierna: IBS) was klaagster bij het F te G gediagnostiseerd met schizoaffectieve stoornis en het chronisch vermoeidheidssyndroom. Tevens was voorafgaand aan de opname sprake geweest van slaapdeprivatie. Op 24 december 2014 heeft de psychiater die de IBS-beoordeling van klaagster uitvoerde de diagnose ‘dysfoor manisch psychotisch toestandsbeeld’ gesteld. Verweerder heeft die diagnose onderschreven. Hij constateerde, in samenspraak met de verpleegkundige en de eerste contactpersoon, dat er sprake was van oordeels- en kritiekstoornissen, een dysfore stemming, versneld en associatief denken, een afwerende contactname, verhoogde prikkelbaarheid met plotseling optredende agitatie en achterdocht.

2.3

Verweerder oordeelde dat de medicatie die klaagster vóór haar IBS gebruikte, bestaande uit Seroquel 400 mg daags, ontoereikend was en schreef haar Seroquel 800 mg daags voor óf Seroquel 400 mg daags in combinatie met haloperidol. Klaagster weigerde mee te werken aan het innemen van medicatie anders dan Seroquel 400 mg daags.

2.4

Op 6 januari 2015 heeft verweerder – na akkoord van de geneesheer-directeur van D – de procedure tot dwangbehandeling gestart en hierbij de second opinion van een collega gevraagd. De collega oordeelde dat de toediening van dwangmedicatie proportioneel, subsidiair en doelmatig was, zowel op grond van het interne als het externe gevaar ex artikel 38c Wet Bopz. Verweerder heeft klaagster (mondeling en schriftelijk) dwangbehandeling aangezegd per 12 januari 2015, op grond van artikel 38c, lid 1a (extern gevaar) en artikel 38c, lid 1b (intern gevaar) van de Wet Bopz. Verweerder heeft daarin opgenomen dat vanuit het dysfoor manisch toestandsbeeld waarmee klaagster is opgenomen bij haar geregeld sprake is van verbale agressie richting personeel, dat haar gedrag ontregelend op het afdelingsklimaat werkt en dat bij haar uitputting dreigt. De voorgenomen dwangmedicatie zou bestaan uit haloperidol omdat Seroquel niet geïnjecteerd kan worden. Klaagster heeft in verband met genoemde aanzegging een klacht tegen verweerder ingediend. In verband met voldoende remissie van het toestandsbeeld is de dwangbehandeling nooit geëffectueerd en klaagster heeft de klacht met betrekking tot dwangbehandeling ingetrokken.

2.5

Klaagster heeft in de tijd dat zij bij D gedwongen opgenomen is geweest driemaal noodmedicatie toegediend gekregen. Die noodmedicatie bestond uit haloperidol, prometazine en lorazepam en is haar toegediend op 28 december 2014, 31 december 2014 en 6 januari 2015. Verweerder is bij de laatste twee keren betrokken geweest.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klaagster verwijt verweerder dat hij:

1. een verkeerde diagnose heeft gesteld;

2. haar verkeerde medicatie heeft voorgeschreven en verstrekt en

3. klaagster grensoverschrijdend heeft bejegend en heeft gedwongen medicatie toegediend te krijgen.

4. Het verweer

Verweerder heeft verklaard dat de diagnose ‘dysfoor manisch psychotisch toestandsbeeld’ in lijn is met het door het UCP geconstateerde ziektebeeld en wordt bevestigd door meerdere collegae. De medicatie is afgestemd op de diagnose en conform de Richtlijn Bipolaire Stoornissen van de NVvP. Klaagster weigerde de door hem hogere voorgeschreven dosering van Seroquel 800 mg daags in te nemen (in plaats van 400 mg), waarop hij – na akkoord van de geneesheer-directeur van D – een aanvraagprocedure tot dwangmedicatie heeft gestart. Uiteindelijk bleek dwangmedicatie niet nodig te zijn. Klaagster is driemaal noodmedicatie toegediend; verweerder was bij de laatste tweemaal betrokken. De reden voor toediening was steeds oplopende agitatie, schreeuwen, verbale agressie en dreigend gedrag met ernstige verstoring van het afdelingsklimaat tot gevolg. De toegediende (nood)medicatie is gebruikelijk bij hevige agitatie in het kader van manie en/of psychose.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het College is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat verweerder met de diagnose ‘dysfoor manisch psychotisch toestandsbeeld’ een verkeerde diagnose heeft gesteld.

De diagnose is in lijn met het ziektebeeld van klaagster en wordt door meerdere collegae bevestigd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.2

Het College heeft geen aanwijzingen dat verweerder op basis van de hem ter beschikking staande gegevens niet tot het voorschrijven van een hogere dosis medicatie had mogen komen, die klaagster overigens niet is toegediend. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.3

Het College heeft geen aanwijzingen dat verweerder grensoverschrijdend heeft gehandeld. De voorgenomen dwangmedicatie is opgeschort in verband met de klacht van klaagster daartegen. Bij het toedienen van de noodmedicatie is verweerder tweemaal betrokken geweest. Het College heeft geen aanwijzingen dat verweerder hierbij niet zorgvuldig heeft gehandeld. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

6. Slotsom

De klacht zal kennelijk ongegrond worden verklaard.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter

mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist,

dr. A.J.K. Hondius, lid-geneeskundige,

drs. E.M. ter Braak, lid-geneeskundige,

drs. M.J.T. Tijkotte, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2015 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van voornoemde secretaris

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klager, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.