ECLI:NL:TGZRGRO:2015:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2014/98
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2015:36 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-06-2015 |
Datum publicatie: | 02-06-2015 |
Zaaknummer(s): | G2014/98 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster is de moeder van een jongen met PDD NOS met ADHH, die in 2013 en 2014 onder dagbehandeling is geweest bij een instelling gericht op complexe jeugd- en kinderproblematiek. Klaagster klaagt de kinder- en jeugdpsychiater aan die haar zoon heeft behandeld vanwege een slechte behandeling van haar zoon, het uit rancune beëindigen van het contact met klaagster, een slordige omgang met gegevens en afspraken en een onterechte melding aan het AMK. Het College acht een en ander niet aannemelijk en verklaart de klacht ongegrond. |
Rep.nr. G2014/98
2 juni 2015
Def. 071
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 6 oktober 2014
binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C,
verweerster,
psychiater te D ,
BIG reg. nr: ,
gemachtigde mr. E.P. Haverkate.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift van 2 oktober 2014 met bijlagen, ingekomen op 6 oktober 2014;
- een aanvullend klaagschrift van 22 oktober 2014, ingekomen op 23 oktober 2014;
- het verweerschrift van 22 december 2014, ingekomen op 23 december 2014;
- de repliek van 31 januari 2015, ingekomen op 2 februari 2015;
- de dupliek van 30 maart 2015, ingekomen op 1 april 2015 ;
- de brieven van klaagster van 31 maart 2015 met bijlagen, ingekomen op 2 april 2015.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 14 april 2014. Klaagster is tezamen met haar zoon verschenen. Verweerster is tezamen met haar gemachtigde verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.
2.1
De zoon van klaagster, hierna G , heeft PDD NOS met ADHD. In juni 2013 is hij via E aangemeld voor dagklinische behandeling bij F. F is een instelling gericht op complexe kinder- en jeugdproblematiek.
2.2
Verweerster is als kinder- en jeugdpsychiater werkzaam bij de klinische zorg van F. Verweerster was hoofdbehandelaar van de zoon van klaagster van
15 november 2013 tot en met 21 februari 2014.
2.3
Op 31 januari, 27 februari en 4 maart 2014 heeft verweerster geanonimiseerd overleg gevoerd met Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (hierna AMK) over de situatie van de zoon van klaagster.
2.4
Op 6 maart 2014 heeft klaagster een klacht over het handelen van verweerster ingediend bij F.
2.5
Op 21 maart 2014 heeft verweerster een melding gedaan bij het AMK over de situatie van de zoon van klaagster.
3. De klacht
3.1
Klaagster is van mening dat zowel haar zoon als zij slecht behandeld zijn door de behandelend psychiater, verweerster, en haar team. Klaagster verwijt verweerster de wijze waarop zij met haar is omgegaan. De verwijten zien op het navolgende.
Eerste klachtonderdeel. Klaagster verwijt verweerster de wijze waarop de behandeling van haar zoon als zodanig heeft plaatsgevonden.
Tweede klachtonderdeel. Verweerster is slordig omgegaan met afspraken waardoor G steeds dikker is geworden tijdens zijn verblijf in de instelling.
Derde klachtonderdeel. Verweerster is slordig omgegaan met notulen waardoor de diagnose ADD (bij klaagster) niet uit de rapporten is gehaald.
Vierde klachtonderdeel. Verweerster heeft het contact met klaagster vanwege persoonlijke rancune gestopt.
Vijfde klachtonderdeel. Verweerster heeft tegen de wil van klaagster en haar zoon in gegevens doorgestuurd naar instanties waar klaagster zelf contact mee heeft opgenomen.
Zesde klachtonderdeel. Verweerster heeft een onterechte melding bij het AMK gedaan. Klaagster heeft intern een klacht over het handelen van verweerster ingediend. In reactie daarop is een melding bij het AMK gedaan, waardoor de mogelijkheid van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van G aan de orde kwam.
3.2
Verder voert klaagster aan dat zij sinds februari 2014 zonder hulp vanuit het persoonsgebonden budget en hulp vanuit een andere instantie heeft gezeten, waardoor zij en haar zoon onnodige last hebben ondervonden.
3.3
Bij repliek voert klaagster aan dat het AMK het onderzoek heeft afgerond en dat zij hebben geadviseerd om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van G af te wijzen. Ook vindt het AMK klaagster geen bedreiging voor G zijn ontwikkeling. Het dossier zal aldaar gesloten worden. De huisarts is dezelfde mening als het AMK toegedaan. Nergens blijkt uit dat de huisarts ofwel H een eerder stadium zorgen hebben geuit over de ontwikkeling van G . Met G gaat het inmiddels veel beter.
4. Het verweer
4.1
Verweerster heeft - zakelijk weergegeven - naar voren gebracht dat de verwijten onterecht
zijn. Verweerster is als kinder- en jeugdpsychiater werkzaam bij de klinische zorg
van F. G is in juni 2013 via E aangemeld voor dagklinische behandeling met het verzoek
tot diagnostiek te komen en (in dupliek schrijft verweerster evt. instellen) medicamenteuze
behandeling in te zetten. Verweerster was hoofdbehandelaar van G van 15 november
2013 tot en met 21 februari 2014. Omdat een dagklinische behandeling niet voldoende
mogelijkheden bood om G goed te behandelen, is besloten tot een klinische opname
van G . Het behandelteam heeft zich tot het uiterste ingespannen om de toestand van
G en de zorgen die men had met klaagster te bespreken. Helaas was het niet mogelijk
om met klaagster tot een gesprek te komen. Dit blijkt ook uit het dossier. De situatie
van G was complex, mede door de verwevenheid van de problematiek van G zelf met
factoren vanuit de omgeving. Van groot belang was om op korte termijn tot een correcte
diagnose te komen zodat vervolgens een accurate behandeling kon worden ingezet. Door
de situatie waarin een wederzijdse communicatie met klaagster niet tot stand kon worden
gebracht, ontstond een vicieuze cirkel waarbij klaagster ook steeds meer ongenoegen
kreeg over het beleid met betrekking tot G op de afdeling. Ook de huisarts en E hebben
zorgen geuit over de ontwikkeling van G . Uiteindelijk is bij G een diagnose gesteld
maar was het niet mogelijk om met klaagster in gesprek te gaan over een vervolgbehandeling
c.q. woonplek. Hierdoor kon er geen enkele vorm van behandeling gestart worden. Omdat
dit wel van groot belang en noodzakelijk was, is uiteindelijk een melding gedaan bij
het AMK.
4.2
Verweerster heeft de afzonderlijk door klaagster genoemde punten betwist.
Aangaande het tweede klachtonderdeel. Er was geen sprake van overgewicht bij G . Zijn BMI bij ontslag was 22,5 en pas bij een BMI van 23 kan bij een jongen van zijn leeftijd worden gesproken van overgewicht. Wel is op de afdeling aandacht en zorg geweest voor de gewichtstoename van G .
Aangaande het tweede klachtonderdeel. Op het gebied van hygiëne was nog veel te leren voor G . Hier is op de afdeling alle aandacht voor geweest.
Aangaande het derde klachtonderdeel. In de verwijsbrief van E d.d. 14 juni 2013 staat vermeld dat klaagster ADD heeft. Klaagster heeft in de gevoerde e-mailcorrespondentie veel opmerkingen geplaatst over deze genoemde diagnose. Er heeft overleg plaatsgevonden en in de beschrijvende diagnostiek is naar aanleiding van haar opmerkingen veel aangepast in de rapportage. De diagnose ADD kon gelet op de problematiek bij klaagster niet inhoudelijk gewijzigd worden.
Aangaande het vierde klachtonderdeel. Er is nimmer sprake van geweest dat verweerster het contact met klaagster wilde stoppen. Wel heeft klaagster zich in het e-mailcontact persoonlijk en grievend jegens verweerster uitgelaten, waardoor verweerster kenbaar heeft gemaakt dat zij niet op een dergelijke manier mailcontact wilde onderhouden met klaagster en dat zij op email contact met een persoonlijke en grievende inhoud niet zou reageren.
Aangaande het vijfde klachtonderdeel. Klaagster heeft bij de opname van G een akkoordverklaring voor het uitwisselen van informatie getekend. Hierin heeft klaagster toestemming gegeven om de verwijzer en de huisarts te informeren over relevante onderzoek- en behandelgegevens. In de dupliek merkt verweerster aanvullend op dat vanuit F geen informatie is verzonden aan het I.
Aangaande het zesde klachtonderdeel. De melding bij het AMK is gedaan omdat er ernstige zorgen bestonden bij diverse betrokken hulpverleners over de ontwikkeling van G . De melding is zorgvuldig en in eerste instantie anoniem gedaan. Er zijn voldoende aanwijzingen verzameld en klaagster is meerdere malen in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze naar voren te brengen. Klaagster heeft dit boos afgeslagen. Uiteindelijk werd na overleg met de hulpverleners en het AMK besloten om te melden. De kans op schade bij G was reëel als er geen melding zou worden gedaan. In de dupliek merkt verweerster aanvullend op dat de melding niet was gericht op een “uithuisplaatsing”. Verweerster merkt ook nog op dat het overleg over G en het AMK begon op 31 januari 2014 en dat de interne klacht van klaagster dateert van 6 maart 2014. Er is dan ook geen enkel verband tussen het indienen van deze klacht en de gedane melding bij het AMK.
4.4
Verweerster is van mening dat zij heeft gehandeld zoals dat van haar als kinder- en jeugdpsychiater verwacht mocht worden. Tuchtrechtelijk kan haar geen verwijt worden gemaakt.
5. De beoordeling
5.1
Het College overweegt in de eerste plaats dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing
van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar
om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig
handelen G binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven.
Hierbij dient rekening te worden gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde
van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen ten tijde van het handelen in
de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Aangaande het eerste klachtonderdeel.
Het eerste klachtonderdeel heeft betrekking op de behandeling van G . Het College heeft kennis genomen van alle ter zake ingediende stukken. Het College heeft niets gevonden waaruit blijkt dat verweerster ter zake van de behandeling van de zoon van klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het klachtonderdeel treft geen doel.
5.3 Aangaande het tweede klachtonderdeel.
Wat betreft het tweede klachtonderdeel geldt het navolgende. Verweerster was hoofdbehandelaar van klager en eindverantwoordelijke op de afdeling van G . Klaagster heeft meerdere malen rechtstreeks jegens verweerster geuit dat zij belang hecht aan een gezond gewicht en eetpatroon van haar zoon. Bij opname in de instelling op 3 oktober 2013 woog G 55 kg bij een lengte van 162 cm. Bij ontslag uit de instelling op 21 februari 2014 woog G 61,5 kg bij een lengte van 165,5 cm. Uit vorenstaande blijkt dat G in korte tijd flink in gewicht is toegenomen. Daar staat evenwel tegenover dat hij in de puberteit zit en dat hij ook duidelijk is gegroeid in de lengte, waardoor hij niet een BMI van 23, zijnde de bovengrens, heeft bereikt en van overgewicht als zodanig geen sprake is geweest. G heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij in de instelling onbegrensd kon eten en dat hij vaak van die gelegenheid gebruik maakte. Uit de verslagen van F is niettemin ook gebleken dat verweerster en haar team veel aandacht en zorg hebben gehad voor de gewichtstoename en het eetpatroon van G. Helaas heeft klaagster met verweerster en haar team geen overeenstemming kunnen bereiken over het in dat kader benodigde dieet en de noodzakelijke aanpak. Niet gebleken is dat dit in overwegende mate is toe te schrijven aan verweerster noch is gebleken dat de gewichtstoename het gevolg is van onzorgvuldig handelen van verweerster ofwel haar team. Dit klachtonderdeel slaagt daarom niet.
5.4 Aangaande het derde klachtonderdeel
Klaagster is de mening toegedaan dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld omdat zij de diagnose ADD, ondanks herhaaldelijk verzoek van klaagster, niet uit de beschrijvende diagnose heeft gehaald. Het College is gebleken dat in de verwijsbrief van E d.d. 14 juni 2013 is opgenomen dat de familieanamnese bekend is met psychiatrische problemen en dat klaagster bekend is met ADD. Verweerster heeft deze vermelding in de beschrijvende diagnose overgenomen. Dit gegeven was volgens verweerster van belang om tot een diagnose voor G te komen. Uit de stukken is gebleken dat tussen klaagster en verweerster veel schriftelijk overleg heeft plaatsgevonden over de inhoud van de voornoemde diagnose. Zoals te doen gebruikelijk heeft verweerster klaagster ook in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te plaatsen bij de inhoud van de beschrijvende diagnose. Dit heeft klaagster evenwel als zodanig nagelaten. Het College is niet gebleken dat verweerster ter zake onzorgvuldig heeft gehandeld. Het klachtonderdeel is ongegrond.
5.5 Aangaande het vierde klachtonderdeel
Naar het oordeel van het College is uit de overgelegde stukken niet gebleken dat verweerster op enig moment het contact met klaagster wilde verbreken. Wel is het College gebleken dat verweerster in het e-mailverkeer met klaagster kenbaar heeft gemaakt dat klaagster zich persoonlijk en grievend richting verweerster uitliet en dat zij op een dergelijke manier geen contact met klaagster wenste te onderhouden. Van enige andere uitlating is het College niet gebleken. De klacht treft geen doel.
5.6 Aangaande het vijfde klachtonderdeel
Gebleken is dat klaagster op 20 juli 2013, bij de opname, een akkoordverklaring ten
behoeve van het uitwisselen van informatie van G heeft getekend. De akkoordverklaring
maakte het bijvoorbeeld mogelijk om Een de huisarts te informeren over relevante onderzoek-
en behandelgegevens. Voor zover de klacht ziet op het doorsturen van gegevens treft
de klacht geen doel. Ter terechtzitting heeft klaagster nog specifiek gewezen op het
uitwisselen van informatie tussen het I en F. Dat hiervan sprake is geweest, is evenwel
niet gebleken noch nader met stukken onderbouwd. Verder wordt in een brief d.d. 17-11-14
door het I aan het AMK bericht dat de dossierstukken worden geretourneerd. Het klachtonderdeel
is daarom ongegrond.
5.7 Aangaande het zesde klachtonderdeel
Klaagster is de mening toegedaan dat verweerster ten onrechte een melding bij het AMK heeft gedaan. Het College volgt klaagster daarin niet. Dit licht het College als volgt toe. Het College is gebleken dat de melding bij het AMK steun vindt in het dossier. De (zorgelijke) situatie van G is meerdere malen door een groep hulpverleners besproken. Driemaal, voorafgaand aan de melding bij het AMK, is op geanonimiseerde wijze contact gezocht met het AMK. Ook zij gaven aan dat zij de situatie van G zorgelijk vonden. Voor G was van groot belang dat hij de zorg kreeg die destijds voor hem noodzakelijk was. Doordat klaagster en verweerster evenwel niet tot overeenstemming konden komen over de diagnose en het behandelplan van G , is er in het geheel geen diagnose gesteld. Zonder diagnose is het niet mogelijk om tot een plaatsing in een instelling te komen. Hierdoor bestond de mogelijkheid dat G geen vervolgtraject zou krijgen, terwijl dit voor hem in de gegeven omstandigheden noodzakelijk was. Verweerster heeft met haar handelen willen voorkomen dat een dergelijke situatie aan de orde zou komen. Het College is dan ook van oordeel dat het handelen van verweerster in dit kader als zorgvuldig is aan te merken.
Overigens is het College ook gebleken dat de melding bij het AMK geen verband kan houden met de door klaagster bij F ingediende klacht, nu het geanonimiseerde overleg met het AMK begon op 31 januari 2014 en de klacht bij F is ingediend op 6 maart 2014. De klacht is ongegrond.
5.8
In al hetgeen klaagster overigens nog naar voren heeft gebracht, ziet het College geen aanleiding voor een ander oordeel dan het navolgende.
6. Slotsom
De klachtonderdelen dienen alle ongegrond te worden verklaard.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond en wijst deze af.
Aldus gewezen door:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
mr. dr. R.H. de Bock, lid-jurist,
drs. T.S. van der Veer, lid-beroepsgenoot,
drs. F. Krijnen- lid-beroepsgenoot,
dr. ir. J.G. Konings, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. B.J.K. Boter, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.