ECLI:NL:TGZRGRO:2014:23 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen GP2013/09
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2014:23 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-07-2014 |
Datum publicatie: | 08-07-2014 |
Zaaknummer(s): | GP2013/09 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een gezondheidszorgpsychologe wegens o.a. het verstrekken van onjuiste informatie. Klacht kennelijk ongegrond. |
Rep.nr. GP2013/09
8 juli 2014
Def. 069
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 19 augustus 2013
binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
advocaat: mr. S.M. Carabain-Klomp,
tegen
C,
verweerster,
gezondheidszorgpsycholoog,
wonende te D,
BIG reg.nr.: -,
advocaat: mr. J. Werle.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van het dossier, waarin zich onder meer bevinden:
- het klaagschrift van 15 augustus 2013, ingekomen op 19 augustus 2013;
- het verweerschrift van 18 oktober 2013, ingekomen op 21 oktober 2013;
- de conclusie van repliek van 17 januari 2014, ingekomen op 24 januari 2014;
- het schrijven van 30 januari 2014 van de advocaat van klaagster, waarbij aanvullende producties in het geding zijn gebracht, ingekomen op 4 februari 2014;
- het schrijven van 24 februari 2014 van de advocaat van klaagster, ingekomen op
25 februari 2014;
- de conclusie van dupliek van 19 maart 2014, ingekomen op 20 maart 2014;
- het schrijven van 9 april 2014 van de advocaat van verweerster, waarbij drie stukken in het geding zijn gebracht, ingekomen op 10 april 2014;
- een brief van klaagster van 26 april 2014, ingekomen op 29 april 2014;
- de brief van de secretaris van het college van 30 april 2014.
De klacht is behandeld in raadkamer op 20 mei 2014.
2. De feiten
Het College gaat uit van de volgende feiten die als onweersproken, dan wel als onvoldoende gemotiveerd betwist, zijn komen vast te staan:
2.1. Klaagster heeft zich op 15 juni 2010 via haar toenmalige huisarts in E aangemeld bij psychologenpraktijk F, alwaar verweerster als gezondheidszorg-psycholoog werkzaam is.
2.2. In het kader van de tweedelijnszorg is verweerster begonnen met een zogeheten diagnosebehandelcombinatie (DBC) op 25 november 2010. Klaagster was in het verleden al bij diverse psychologen en psychiaters in behandeling geweest en bekend met individuele-, groeps- en EMDR-therapie.
2.3. Tot een persoonlijkheidsonderzoek bij klaagster is het niet gekomen, omdat verweerster niet te snel wilde diagnosticeren en ook omdat klaagster inmiddels een affectieve relatie met een man in Duitsland was aangegaan en kort daarop naar Duitsland is geëmigreerd. Deze verhuizing en de gevolgen daarvan zijn diverse malen onderwerp van gesprek tussen klaagster en verweerster geweest.
2.4. In verband met het vertrek van klaagster heeft verweerster het behandelplan, c.q. de DBC in november 2011 afgesloten. Wel is er nog een aantal malen per mail en telefoon contact tussen partijen geweest toen klaagster in Duitsland verbleef.
2.5. Begin 2012 is de relatie van klaagster in Duitsland geëindigd en 'plan b', dat wil zeggen het terugvallen op andere contacten in Duitsland, bleek niet te werken. Daarnaast kampte klaagster met financiële problemen en moeilijkheden met haar huisbaas. Op enig moment is klaagster weer naar Nederland teruggegaan. Ze wilde echter niet meer terug naar E, maar weer terug naar G.
2.6. De echtgenoot van verweerster heeft in zijn hoedanigheid van algemeen directeur van Netwerkpsychologen te I werkzaamheden verricht om de vicieuze cirkel van klaagster te doorbreken. Klaagster kreeg - omdat zij dakloos was - namelijk geen uitkering en omdat zij geen uitkering kreeg kwam ze weer niet voor een woning in aanmerking. De echtgenoot van verweerster heeft klaagster er bij mail van 29 februari 2012 uitdrukkelijk op gewezen dat zij geen psychologische zorg zou krijgen van een van de behandelaren uit de psychologenpraktijk F, omdat er geen behandelrelatie meer met haar was. Klaagster heeft uiteindelijk in juni 2012 een woning en een uitkering gekregen.
3. De klacht
Klaagster heeft de navolgende klachtonderdelen aan de orde gesteld:
1. Verweerster en haar echtgenoot hebben onjuiste informatie aan klaagster verstrekt, op basis waarvan zij heeft besloten naar Duitsland te emigreren en later weer te remigreren met alle negatieve ingrijpende gevolgen voor haar en haar dochter van dien. Verweerster is haar belofte dat, indien het in Duitsland niet goed zou gaan, zij ervoor zou zorgen dat klaagster weer terug naar Nederland gehaald en opgevangen zou worden, niet waargemaakt.
2. De echtgenoot van verweerster heeft klaagster en haar dochter op grond van onzuivere motieven geholpen, namelijk in het kader van damage-control omdat klaagster inmiddels contact had opgenomen met het College. Klaagster werd door hem afgeschilderd als een probleemmaker en ruziezoeker en iemand met een borderline-achtige stoornis, terwijl dit nimmer gediagnosticeerd is. Daar hij contact had opgenomen met het bureau dat namens het UWV onderzoek deed naar klaagster haar belastbaarheid heeft er geen onafhankelijk onderzoek plaatsgevonden.
3. De echtgenoot van verweerster heeft niets als psycholoog voor klaagster gedaan maar haar wel een nota van € 13.500 doen toekomen, terwijl zij juist door zijn toedoen financieel nauwelijks rond kon komen.
4. Klaagster is ten onrechte niet door verweerster doorverwezen naar andere professionals, om onder meer woonruimte voor haar te verzorgen.
4. Het verweer
Het verweer komt er in de kern op neer dat klaagster, voor zover haar klacht betrekking heeft op de echtgenoot van verweerster, niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld en is van mening dat alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond dienen te worden verklaard. Zij heeft gesteld dat zij in het kader van de in 2010/2011 bestaande behandelrelatie zich zelfs meer dan naar behoren voor klaagster heeft ingespannen en zich ook daarna nog onverplicht en onbezoldigd om de noodsituatie van klaagster heeft bekommerd.
5. Beoordeling van de klacht
Het College zal de klachtonderdelen hierna in een enigszins gewijzigde volgorde behandelen.
5.1. Klachtonderdelen 2 en 3
Klachtonderdelen 2 en 3 hebben betrekking op de echtgenoot van verweerster.
Bij repliek heeft klaagster erkend dat zij in deze procedure niet-ontvankelijk is voor wat betreft haar klachten jegens de echtgenoot van verweerster.
Het College is van oordeel dat verweerster alleen voor haar eigen handelen tuchtrechtelijk kan worden aangesproken. Reeds op die grond dient klaagster niet-ontvankelijk te worden verklaard in voornoemde klachtonderdelen.
5.2. Klachtonderdelen 1 en 4
In verband met de samenhang tussen deze beide klachtonderdelen zal het College deze hierna gezamenlijk behandelen.
Klaagster heeft verklaard dat de belofte van verweerster -voor het vertrek van klaagster naar Duitsland- om vinger aan de pols te houden op het moment dat klaagster in Duitsland zou wonen en als het daar mis ging haar weer in Nederland op te vangen, voor haar de voorwaarde was om naar Duitsland te emigreren.
Voorts heeft klaagster verklaard dat toen het in Duitsland misliep verweerster en haar collega lange tijd op haar hebben ingepraat dat zij weer naar Nederland terug moest komen en dat ze haar en haar dochter zouden opvangen, terwijl klaagster nog niet terug wilde. Toen klaagster terug naar Nederland kwam bleek er echter niemand te zijn om haar op te vangen.
Hiertegenover staat de verklaring van verweerster die een geheel andere weergave geeft van hetgeen zij met klaagster besproken heeft. Verweerster heeft gesteld dat noch zij, noch haar collega, klaagster ook maar op enigerlei manier van haar vast voorgenomen besluit om naar Duitsland te emigreren kon weerhouden, ondanks het feit dat met haar besproken is dat dit allerlei nadelige gevolgen zou kunnen hebben. Overigens was klaagster compos mentis, autonoom en ook in staat om zelf de regie te nemen en te houden, hetgeen ook voor de latere terugkeerbeslissing gold. Dat verweerster bepaalde beloftes of zelfs garanties aan klaagster zou hebben gegeven over begeleiding in Duitsland of over terugkeer naar Nederland waarbij opvang voor haar zou worden geregeld, wordt stellig door verweerster betwist.
Het College overweegt over het voorgaande dat de lezingen van partijen over hetgeen zij hebben afgesproken aangaande het vertrek van klaagster naar Duitsland lijnrecht tegenover elkaar staan. In de stukken zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel welke lezing voor juist gehouden moet worden. Ook voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan aan de ene lezing meer waarde gehecht moet worden dan aan de andere. Daarom dient op grond van vaste jurisprudentie van het College dit klachtonderdeel als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
Evenmin is naar het oordeel van het College komen vast te staan dat verweerster klaagster na haar terugkomst uit Duitsland ten onrechte niet zou hebben doorverwezen naar andere professionals om praktische zaken voor haar verzorgen, zoals woonruimte. Uit de verklaringen van partijen en ook uit de stukken, met name de mail van 29 februari 2012, blijkt dat verweerster haar in ieder geval heeft ‘doorverwezen’ naar haar echtgenoot in zijn hoedanigheid van directeur van H te I in het kader van het regelen van een woning en financiële ondersteuning. Ook dit klachtonderdeel dient derhalve als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
5. Slotsom
Geen van de klachtonderdelen treft doel. Alle klachtonderdelen zullen kennelijk ongegrond worden verklaard en worden afgewezen.
6. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
dr. Th.A.M. Deenen, lid-gezondheidszorgpsycholoog,
dr. G.F.E.C. van Linden van den Heuvell, lid-gezondheidszorgpsycholoog,
bijgestaan door mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2014 door mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.J.K. Boter, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.