ECLI:NL:TGZRGRO:2014:19 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen F2014/01
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2014:19 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-06-2014 |
Datum publicatie: | 24-06-2014 |
Zaaknummer(s): | F2014/01 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een fysiotherapeut wegens grensoverschrijdend gedrag jegens een zestienjarige patiënte. Klacht gegrond: berisping. |
Rep.nr s. F2014/01
24 juni 2014
Def. 066
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 24 februari 2014 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: mr. C.T. de Jong-Boersma,
tegen
C,
voorheen als fysiotherapeut werkzaam te B,
verweerder,
BIG reg.nr: -.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift van 17 februari 2014, ingekomen op 24 februari 2014;
- een bij het klaagschrift gevoegde uitdraai van berichten tussen verweerder en klaagster uitgewisseld via het sociale medium Facebook (hierna te noemen: Facebookberichten);
- een bij het klaagschrift gevoegde uitdraai van een bericht van verweerder aan klaagster verstuurd via de mobiele berichtenapplicatie WhatsApp Messenger (hierna te noemen: WhatsApp);
- het verweerschrift van 11 maart 2014, ingekomen op 26 maart 2014 zonder handtekening en op 9 april 2014 met handtekening;
- het bij het verweerschrift gevoegde gedeelte van het fysiotherapeutisch dossier dat betrekking heeft op de behandeling.
In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
De klacht is behandeld op de openbare terechtzitting op 20 mei 2014. Beide partijen zijn verschenen. Klaagster werd daarbij vergezeld door haar moeder en haar gemachtigde.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1
Verweerder was tot 1 maart 2014 werkzaam bij D te B. Klaagster, geboren op 21 juni 1997, was vanwege klachten als gevolg van een sleutelbeenfractuur in mei 2013 onder behandeling bij deze praktijk. Aanvankelijk werd zij behandeld door een collega van verweerder, later door verweerder zelf. Haar behandeling bestond uit deelname aan een groepstraining op dinsdagavond. Op 4 februari 2014 stelde verweerder voor haar de volgende dag een individuele behandeling te geven, bestaande uit een massage. Klaagster ging akkoord.
2.2
Na afloop van de groepstraining op 4 februari 2014 mengde verweerder zich in een gesprek tussen klaagster en een andere patiënt over sociale media. Verweerder vertelde klaagster dat hij Instagram op zijn mobiele telefoon heeft (een gratis mobiele applicatie om digitale foto's of video's uit te wisselen
door middel van mobiele apparaten) en vroeg klaagster of zij hem wilde toevoegen. Klaagster deed dit.
2.3
Later die avond plaatste klaagster het volgende statusbericht op haar Facebookpagina: “Was gezellig bij de fysio.” Hoewel verweerder niet ‘bevriend’ was op Facebook met klaagster, las hij dit statusbericht en reageerde daarop in een privébericht. Er ontstond zo een berichtenuitwisseling tussen beiden.
2.4
Op 5 februari 2014 vond de afgesproken massage plaats. ’s Avonds hervatte verweerder het contact met klaagster via Facebook. Klaagster reageerde aanvankelijk op de berichten van verweerder, maar vertelde vervolgens haar moeder over haar contact met hem. Haar moeder zei dat ze het contact moest verbreken. Nadat ze dit had gedaan, benaderde verweerder haar wederom, maar nu via WhatsApp. Op het WhatsApp-bericht heeft klaagster niet meer gereageerd. Vervolgens stuurde hij haar weer een berichtje via Facebook, zonder tekst maar met drie stipjes. Samen met haar moeder heeft klaagster op 6 februari 2014 een en ander gemeld bij de fysiotherapiepraktijk.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.1 Eerste klachtonderdeel
Klaagster is van mening dat de wijze waarop zij door verweerder via sociale media werd benaderd van een grensoverschrijdende aard is geweest. Nadat hij haar had gevraagd hem toe te voegen op Instagram, benaderde hij haar op Facebook met privéberichten. Daarin zei hij dat hij de behandeling niet alleen met de groep leuk had gevonden, maar ook met klaagster alleen en hij vroeg haar of ze dat voor herhaling vatbaar vond. Ook constateerde hij dat ze ‘rode koontjes’ kreeg. Aanvankelijk is klaagster in haar onschuld hierop ingegaan, maar al snel heeft ze haar moeder verteld over het digitale contact. Vervolgens berichtte ze hem dat ze van haar moeder niet meer mocht reageren. Hij antwoordde dat te respecteren, maar even later kreeg ze een WhatsApp-bericht van hem. Ze heeft dit bericht genegeerd. Aangezien ze hem niet haar nummer had gegeven, moet hij dit uit haar dossier hebben gehaald. De volgende dag hebben klaagster en haar moeder dit gemeld bij de praktijk. Hun werd verteld dat deze praktijken van verweerder bekend waren en dat een en ander bij functioneringsgesprekken al vaker aan de orde was geweest. Verweerder is vervolgens op non-actief gesteld, aldus klaagster.
3.2 Tweede klachtonderdeel
Tijdens de massage op 5 februari 2014 heeft verweerder haar rug en schouderspieren gemasseerd. Daarna ging hij verder met de behandeling aan de voorzijde van haar romp. Hij kwam steeds dichter in de buurt van haar borsten en legde op een bepaald moment zijn arm daartussen. Haar borstspier zou stijf zijn, maar dat was volgens klaagster niet het geval. Zij voelde zich hier heel ongemakkelijk bij en verwijt verweerder deze onnodige en ongewenste aanraking.
4. Het verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
4.1 Aangaande het eerste klachtonderdeel
Verweerder betoogt dat hij via Facebook contact met klaagster heeft gezocht, nadat zij hem had toegevoegd op Instagram. Op Facebook las hij dat zij het gezellig had gevonden op de praktijk die dag en daarom zond hij haar een privébericht. Hij heeft daar verder geen ongepaste bedoelingen mee gehad. De opmerking over de rode koontjes slaat terug op de emoticon die klaagster gebruikte: een glimlachend gezichtje, ook wel een smiley genoemd, met rode wangen. Sinds kort hebben de smileys die je op Facebook of WhatsApp kunt toevoegen aan een bericht standaard een blos, maar voorheen was dat niet zo. Vandaar dat het hem opviel. Aangaande zijn functioneringsgesprekken is verweerder van mening dat praktijkmedewerkers hierover geen mededelingen mogen doen zonder zijn toestemming. Verweerder erkent echter dat zijn voormalige werkgever hem er meermalen op heeft gewezen dat hij geen contacten mag onderhouden via sociale media met zijn patiënten. Hij weet dat dit een valkuil van hem is. Op dit moment heeft hij dergelijke contacten ook niet meer. Verweerder betwist echter dat op non-actief zou zijn gesteld. De reden waarom hij niet meer bij de betreffende praktijk werkt, is dat zijn contract om bedrijfseconomische redenen niet werd verlengd. Hij erkent overigens dat hij klaagsters telefoonnummer uit haar dossier heeft gehaald. Hij heeft het nummer in zijn telefoon gezet, zodat hij haar nummer zou herkennen als hij een bericht van haar zou ontvangen.
4.2 Aangaande het tweede klachtonderdeel
Verweerder stelt dat hij tijdens de massage zijn onderarm op het sternum van klaagster heeft gelegd, om zo haar thorax te fixeren. Als verweerder in klaagsters borsten geïnteresseerd zou zijn, had hij wel ‘ja’ gezegd toen zij hem vroeg of ze haar hemd moest uittrekken.
5.1 Beoordeling
5.1. Geldende richtlijn binnen de beroepsgroep
Hierna volgen de gedragsregels – voor zover hier relevant – zoals opgenomen in de richtlijn ‘Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut’.
38
De fysiotherapeut dient zich tegenover de patiënt en diens eventuele begeleiders respectvol te gedragen. Informaliteit, die niet duidelijk gewenst is, dient achterwege te blijven.
39a
Indien bij de fysiotherapeut andere dan zakelijke en in een professionele hulpverleningssituatie passende gevoelens een rol spelen, is het noodzakelijk de behandeling tactvol aan een collega over te dragen.
39 d
De fysiotherapeut dient alle onvermijdelijke handelingen die mogelijk als te informeel, of als erotisch (bedoeld), zouden kunnen worden opgevat, te verklaren en met de nodige zorg te omgeven. Hierbij dient toestemming van de patiënt te worden afgewacht.
5.2 Eerste klachtonderdeel
De vraag waarvoor het College zich gesteld ziet, is hoe de aard van het contact is geweest tussen verweerder en klaagster en of verweerder daarbinnen zijn professionele grenzen heeft overschreden. Om deze vraag beantwoorden, zullen hierna de Facebookberichten en het WhatsApp-bericht die door klaagster zijn overgelegd onder de loep worden genomen.
Facebookberichten
Op 4 en 5 februari 2014 vond de volgende dialoog plaats tussen klaagster en verweerder.
· Verweerder op 4 februari 2014 om 21:17 uur:
“Haha nog nooit gezien. Maar ben net thuis dus ga offline voor zover dat kan. Spreek je later, mag je niet uitnodigen als vriend zoals dat bij hen nog wel mocht. Hoewel ze me er ook niet meer om gaan ontslaan. [smiley]”
· Klaagster op 4 februari 2014 om 21:18 uur:
“Moet je echt eens gaan kijken! Awh geeft niet, fijne avond nog en tot morgen!”
· Verweerder op 4 februari 2014 om 21:24:
“Tot morgen. [smiley]”
· Verweerder op 4 februari 2014 om 22:18 uur:
“Slaap lekker.”
· Verweerder op 5 februari 2014 om 21:06 uur:
“Nek nog los?”
· Klaagster op 5 februari 2014 om 21:09 uur:
“Ja, het voelt veel fijner nu. Alsof er veel meer ruimte zit zeg maar. [smiley]”
· Verweerder op 5 februari 2014 om 21:10 uur:
“Fijn om te horen. Voor herhaling vatbaar dus.”
· Klaagster op 5 februari 2014 om 21:11 uur:
“Ja, en eerst weer lekker trainen dinsdag haha.”
· Verweerder op 5 februari 2014 om 21:14 uur:
“Ja indd
Nog drie weken en dan moet je het zonder mij doen”
· Klaagster op 5 februari 2014 om 21:15 uur:
“Ja, wel jammer want t is altijd heel gezellig met zn allen. [smiley]”
· Verweerder op 5 februari 2014 om 21:16 uur:
“Ja inderdaad
Was ook wel gezellig vanmiddag met z’n tweeën”
· Klaagster op 5 februari 2014 om 21:16 uur:
“Jaa [smiley]”
· Verweerder op 5 februari 2014 om 21:17 uur:
“Rood op de wangen??”
· Klaagster op 5 februari 2014 om 21:17 uur:
“Nee hoor.”
· Verweerder op 5 februari 2014 om 21:29 uur:
“Wel in je smiley. [smiley]”
· Klaagster op 5 februari 2014 om 21:39 uur:
“Die smiley is een lach. [smiley]”
· Verweerder op 5 februari 2014 om 21:40 uur:
“Rode koontjes krijg je erbij.”
· Klaagster op 5 februari 2014 om 21:41 uur:
“Ik mag van mijn moeder niet meer reageren.”
· Verweerder op 5 februari 2014 om 21:49 uur:
“Okay
Respecteer ik. 48….
14
21”
· Verweerder op 5 februari 2014 om 22:47 uur:
“…”
WhatsApp-bericht
· Verweerder op 5 februari 2014 om 21:56 uur (dit bericht verstuurde hij dus vóór zijn laatste Facebookbericht):
“Hoi.”
5.3
Het College is van oordeel dat de onder 5.2 uiteengezette berichtenwisseling geenszins thuis hoort binnen de behandelrelatie tussen een professionele beroepsbeoefenaar en een patiënt. Hoewel verweerder betoogt geen onethische bedoelingen te hebben gehad met het contact, is de toenadering die hij zocht tot klaagster van een grensoverschrijdende en ongepaste aard. Niet alleen de inhoud, maar ook het tijdstip waarop de berichten werden verzonden, is ongepast. Dit klemt des te meer daar klaagster nog minderjarig is. Voorts geldt dat hij – ondanks klaagsters opmerking dat ze van haar moeder niet meer mocht reageren – toch probeerde door te gaan met het contact. Dit getuigt nog minder van een respectvol en professioneel optreden. Nu hij wist dat de informaliteit die hij betrachtte ongewenst was, is dit handelen bovendien ook strijdig met gedragsregel 38 van de hiervoor aangehaalde richtlijn. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd erkend dat hij te ver is gegaan zonder echter toe te lichten waarom hij dat eigenlijk vindt. Het is niet duidelijk geworden of verweerder daadwerkelijk de overtuiging heeft dat hij te ver is gegaan of dat hij alleen maar refereert aan de mening van anderen. Op de vraag van het College of verweerder bekend is met de hier bedoelde richtlijn luidde het antwoord ontkennend. Dit antwoord betekent dat verweerder zelfs tijdens deze tegen hem aanhangig gemaakte procedure niet de moeite heeft genomen zich te vergewissen van de voor zijn beroepsgroep geldende gedragsregels. Het College acht dit zorgwekkend, te meer nu verweerder – zoals hijzelf heeft verklaard – meermalen is aangesproken op de onwenselijkheid van het onderhouden van contacten met patiënten via sociale media. Niet alleen heeft verweerder onvoldoende inzicht in de professionele eisen die voor hem gelden, maar zijn gebrekkige voorbereiding van de terechtzitting doet ook vermoeden dat hij hetgeen hem verweten wordt onvoldoende gewicht toekent. Het eerste klachtonderdeel is gezien al het voorgaande gegrond.
5.4 Tweede klachtonderdeel
Verweerder stelt te hebben gekozen voor de hem verweten behandeling, om te voorkomen dat klaagsters borstspier zou verkrampen. Op de vraag van het College waarom hij voor een passieve behandeling koos (zoals massage) in plaats van een actieve behandeling (het voorschrijven van oefeningen) antwoordde verweerder dat de oefeningen die klaagster deed te weinig vooruitgang boekten. Dit zou hij hebben vastgesteld door klaagster hierover uit te vragen. Klaagster betwist echter dat verweerder deze reden voor de behandeling aan haar heeft uitgelegd, laat staan dat hij haar om toestemming heeft gevraagd. Ook had zij geen klachten aan haar borstspier. Verweerder heeft het door klaagster gestelde niet gemotiveerd weerlegd en evenmin heeft hij aantekeningen gemaakt over de passieve behandeling aan de voorzijde van haar lichaam, zo blijkt uit het fysiotherapeutisch dossier. De enige melding over de massage in het dossier is ‘detoniserende massage trapezius rechts’ en heeft betrekking op een massage van de ruitvormige nek-schouderspier (trapezius).
Niet alleen is de noodzaak tot het leggen van de arm tussen de borsten hiermee niet aannemelijk geworden, maar het dient er ook voor te worden gehouden dat hij klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over wat hij precies ging doen en dat hij daarvoor geen toestemming heeft gevraagd. Gezien het bepaalde in gedragsregel 39d geldt ook hier dat verweerder de voor hem geldende professionele grenzen heeft overschreden. Juist handelingen die in objectieve zin als erotisch (bedoeld) kunnen worden ervaren, zoals een aanraking dicht in de buurt van de borsten van een vrouwelijke patiënt, mogen alleen worden verricht indien zij noodzakelijk zijn, de noodzaak is toegelicht en de patiënt toestemming geeft. Nu gebleken is dat aan geen van deze drie voorwaarden is voldaan, geldt dat ook dit tweede klachtonderdeel gegrond is.
5.5
Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag jegens klaagster. Enerzijds door de ongepaste toenadering die hij tot haar zocht via de sociale media en anderzijds door het uitvoeren van een behandeling die als erotisch bedoeld kan worden opgevat zonder daarbij de geldende gedragsregel in acht te nemen. Verweerder heeft het College er niet van kunnen overtuigen dat hij tot dusver over voldoende zelfreflecterend vermogen beschikt om in de toekomst te voorkomen dat hij opnieuw op soortgelijke wijze de voor hem geldende professionele grenzen overschrijdt. Ook lijkt de ernst van de verweten gedragingen onvoldoende tot hem door te dringen. De gebrekkige kennis die verweerder heeft getoond van de ethiek van zijn beroep en zijn manier van omgaan met klaagster, zijn patiënte, baren het College grote zorgen.
6. Slotsom
De klacht zal in beide onderdelen gegrond worden verklaard. De laakbaarheid van het verweten gedrag maakt een berisping de meest passende maatregel. Als het tuchtrechtelijk verwijt ernstiger was geweest, had het College mogelijk een zwaardere maatregel opgelegd waaraan het een bepaalde vorm van toezicht had kunnen verbinden. Ook al kan een dergelijk traject niet aan de maatregel van berisping worden verbonden, het algehele beeld dat verweerder als professioneel beroepsbeoefenaar bij het College heeft opgeroepen geeft het College wel aanleiding te overwegen dat enige vorm van professionele begeleiding voor verweerder bij de beroepsuitoefening gewenst is. Het verdient dan ook sterk aanbeveling dat verweerder uit eigen beweging tot een dergelijk traject zou besluiten.
Het College zal de publicatie van deze uitspraak bevorderen zoals hieronder nader te omschrijven.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
- verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond en legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- bepaalt voorts dat de beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor de Gezondheidszorg, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact, het tijdschrift voor fysiotherapie Fysiopraxis en het Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie, met het verzoek tot plaatsing.
Aldus gegeven door:
mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,
mr. R.E.A. Toeter, lid-jurist,
prof. dr. P.U. Dijkstra, lid-fysiotherapeut,
dhr. J. Sybesma, lid-fysiotherapeut,
S.E. Dekker, lid-fysiotherapeut,
bijgestaan door mr. L.C. Commandeur, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2014 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.C. Bouman, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.