ECLI:NL:TGZREIN:2023:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/4602

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2023:27
Datum uitspraak: 07-06-2023
Datum publicatie: 08-06-2023
Zaaknummer(s): H2022/4602
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts gedeeltelijk gegrond zover die betrekking heeft op niet naleven van privacywetgeving. Volgens artikel 15e van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg (Wabpvz) had bedrijfsarts logging moeten bijhouden en desgevraagd aan klager afschrift van loggegevens verstrekken. Op grond van artikel 15d Wabpvz moet het medisch dossier desgevraagd op elektronische wijze beveiligd worden verstrekt. Geen maatregel.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

’S-HERTOGENBOSCH

Beslissing van 7 juni 2023 op de klacht van:

[A],

wonende in [B],

klager,

gemachtigde: [C], wonende in [B],

tegen

[D],

bedrijfsarts,

werkzaam in [E],

verweerster, hierna ook: de bedrijfsarts,

gemachtigde: mr. J.M. Janson, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort

1.1. Klager heeft zich op 14 december 2021 bij zijn werkgever ziek gemeld. Daarna heeft de bedrijfsarts klager begeleid. Op 23 juni 2022 heeft de bedrijfsarts in overleg met klager de begeleiding overgedragen aan een andere bedrijfsarts. De bedrijfsarts vond dat er tussen klager en haar een onwerkbare situatie was ontstaan.

1.2. Klager vindt dat de bedrijfsarts zich naar hem toe onprofessioneel heeft gedragen en dat zij haar functie onzorgvuldig heeft uitgeoefend.

1.3. Het college komt tot het oordeel dat de klacht voor zover deze betrekking heeft op het niet naleven van de privacywetgeving gedeeltelijk gegrond is. Voor het overige is het college van oordeel dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college ziet geen reden om de bedrijfsarts een maatregel op te leggen, ook al is een gedeelte van de klacht gegrond. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 27 juli 2022;
  • het verweerschrift met de bijlagen.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 26 april 2023. Klager en zijn gemachtigde waren afwezig zonder bericht van verhindering. Klager was op juiste wijze opgeroepen. De bedrijfsarts en haar gemachtigde zijn wel verschenen.

3. De feiten

3.1. De bedrijfsarts heeft klager, die zich op 14 december 2021 bij zijn werkgever had ziek gemeld, begeleid. Op 12 januari 2022 had het eerste (telefonische) contact tussen de bedrijfsarts en klager plaats. Op 23 juni 2022 heeft de bedrijfsarts in overleg met klager de begeleiding aan een andere bedrijfsarts overgedragen. Zij vond dat er tussen haar en klager een onwerkbare situatie was ontstaan.

3.2. Bij e-mail van 12 mei 2022 heeft klager aan de bedrijfsarts laten weten dat van de spreekuren vanaf 4 april 2022 geluidsopnames waren gemaakt. Op het spreekuur (met beeldbellen) van 25 mei 2022 is klager niet verschenen. De partner van klager (gemachtigde in deze zaak) was wel aanwezig. Voor 30 mei 2022 was een nieuwe (beeldbel)afspraak ingepland en dan met klager. Op 30 mei 2022 heeft de bedrijfsarts zelf een geluidsopname gemaakt van het spreekuur met klager. Bij e-mail van later die dag heeft klager aan de bedrijfsarts laten weten dat de bedrijfsarts hem daarvoor geen toestemming had gevraagd en dat hij deze toestemming niet had gegeven. Ook verzocht hij de bedrijfsarts om de opname per direct te verwijderen. Op 12 juli 2022 heeft de bedrijfsarts aan klager laten weten dat zij de opname in aanwezigheid van een ICT-medewerker had verwijderd.

3.3. Bij brief van 17 juni 2022 heeft klager de bedrijfsarts verzocht om een afschrift van zijn medisch dossier. Ook heeft hij haar toen verzocht om een afschrift van de loggegevens. De bedrijfsarts heeft deze brief niet ontvangen. Per e-mail van 22 juni 2022 heeft klager deze brief (nogmaals) naar de bedrijfsarts gezonden. Bij e-mail van 5 juli 2022 heeft de gemachtigde van klager de bedrijfsarts erop gewezen dat er loggegevens dienen te zijn. Bij e-mail van 6 juli 2022 heeft klager dit herhaald en de bedrijfsarts verzocht zijn medisch dossier per beveiligde e-mail toe te sturen naar het door hem in die e-mail genoemde e-mailadres. De bedrijfsarts heeft klager geen afschrift van de loggevens gezonden. Een afschrift van het medisch dossier heeft zij klager op 12 juli 2022 per aangetekende post gestuurd.

4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts

4.1. Klager verwijt de bedrijfsarts dat zij zich onprofessioneel heeft gedragen en op onzorgvuldige wijze haar functie heeft uitgeoefend omdat

a) zij zich niet aan de privacywetgeving heeft gehouden;

b) zij zich niet aan de professionele standaarden heeft gehouden;

c) zij niet aan haar onderzoeksplicht en adviesplicht heeft voldaan.

4.2. De bedrijfsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3. Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

5.1. De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.


Klachtonderdeel a) naleving privacywetgeving

5.2. De bedrijfsarts heeft op 30 mei 2022 een geluidsopname gemaakt van het spreekuur met klager. Klager stelt dat hij daarvoor geen toestemming had gegeven. Het college neemt als uitgangspunt dat een arts enkel een geluidsopname van een gesprek met een patiënt/cliënt mag maken als deze daarin toestemt. Dit uitgangspunt volgt uit artikel 2.11 van de KNMG-handreiking ‘Opnemen van gesprekken’ uit oktober 2017. Het had aanbeveling verdiend als de bedrijfsarts ter voorkoming van discussie achteraf van de gang van zaken op 30 mei 2022 in het medisch dossier van klager aantekening had gemaakt. Dat is niet gebeurd. De bedrijfsarts heeft in het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat klager wel degelijk op 30 mei 2022 ermee heeft ingestemd dat zij van het spreekuur een geluidsopname wilde maken. De bedrijfsarts heeft uitgelegd dat zij tijdens het beeldbellen klager heeft laten zien dat zij, door op haar mobiele telefoon te klikken, de opname zou starten. Daarop is geknikt. Deze feitelijke gang van zaken is door klager niet weersproken. Naar het oordeel van het college kon en mocht de bedrijfsarts dit knikken van de kant van klager in de gegeven omstandigheden zo begrijpen dat hij erin toestemde dat van het spreekuur een geluidsopname zou worden gemaakt. De bedrijfsarts heeft in dit opzicht dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.3. In de e-mail die klager de bedrijfsarts op 30 mei 2022 na het spreekuur heeft gezonden, schrijft klager echter dat hij geen toestemming had gegeven voor de opname en verzoekt hij de geluidsopname per direct te verwijderen. Het college is van oordeel dat klager met deze e-mail zijn gegeven akkoord heeft ingetrokken. In het licht van de eerder door klager gegeven toestemming is het begrijpelijk en ook gerechtvaardigd dat de bedrijfsarts, toen klager wenste dat de geluidsopname per direct zou worden verwijderd, advies inwon over haar positie. De bedrijfsarts heeft verklaard dat zij voor advies eerst de Vereniging van zelfstandige & freelance bedrijfsartsen en daarna haar rechtsbijstandverlener heeft geraadpleegd. Klager heeft dit niet bestreden. Het is duidelijk dat met het achtereenvolgens inwinnen van deze adviezen tijd was gemoeid. Verder heeft klager niet betwist dat de bedrijfsarts rond 15 juni 2022 ziek is geweest en dat de geluidsopname in aanwezigheid van een ICT-medewerker is verwijderd. Ook dit alles heeft tot een begrijpelijke en verklaarbare vertraging geleid. Het college is dan ook van oordeel dat de bedrijfsarts er geen tuchtrechtelijk verwijt van kan worden gemaakt dat zij de geluidsopname pas omstreeks 12 juli 2022 heeft verwijderd.

5.4. Volgens klager heeft de bedrijfsarts de privacywetgeving bovendien geschonden doordat zij geen logging heeft bijgehouden en zij klager op zijn verzoek geen afschrift van loggegevens heeft verstrekt. Het college neemt als uitgangspunt artikel 15e van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg (Wabpvz). Op grond van deze bepaling kan een patiënt/cliënt een zorgverlener, kort gezegd, verzoeken om een overzicht waarin is opgenomen wie wanneer bepaalde informatie over de patiënt/cliënt beschikbaar heeft gemaakt en/of heeft ingezien. De zorgverlener is verplicht aan dit verzoek te voldoen. Vaststaat dat de bedrijfsarts klager, ondanks zijn verzoek, geen afschrift van diens loggegevens heeft toegestuurd. In dit verband heeft de bedrijfsarts aangevoerd dat enkel zij in het medisch dossier van klager heeft gewerkt en dat zij indertijd geen elektronisch uitwisselsysteem had. Voorts heeft de bedrijfsarts aangevoerd dat zij na ieder consult een terugkoppeling aan klager heeft verstuurd en dat veel communicatie per e-mail plaatsvond, waardoor het voor klager duidelijk was wanneer in het dossier was gewerkt en controleerbaar was dat gegevens niet door haar waren aangepast. Het college is van oordeel dat deze omstandigheden, wat daar ook van zij, de bedrijfsarts niet ontslaan van de verplichting die artikel 15e Wabpvz haar oplegt. In zoverre is klachtonderdeel a gegrond.

5.5. Ten slotte heeft de bedrijfsarts volgens klager de privacywetgeving geschonden doordat zij het medisch dossier van klager niet op electronische wijze aan hem heeft verstrekt. Vaststaat dat de bedrijfsarts het medisch dossier aan klager per aangetekende post heeft gezonden. Daarmee heeft de bedrijfsarts gehandeld in strijd met artikel 15d Wabpvz. Op grond van die bepaling moet het medisch dossier desgevraagd op electronische wijze beveiligd worden verstrekt. Dat de bedrijfsarts op dat moment niet beschikte over een systeem waarmee zij beveiligd gegevens via e-mail kon verzenden, zoals zij als verweer heeft aangevoerd, ontslaat haar niet van de verplichting die de wet haar oplegt. Ook in dat opzicht is klachtonderdeel a gegrond.


Klachtonderdeel b) professionele standaarden

5.6. Klager klaagt erover dat de bedrijfsarts zich bij de begeleiding niet aan de professionele standaarden heeft gehouden. In haar verweerschrift en op de zitting heeft de bedrijfsarts op dit verwijt gereageerd en toegelicht dat zij bij de begeleiding van klager (onder meer) is uitgegaan van de Standaard Geen duurzaam benutbare mogelijkheden hierna: GDBM). Ook heeft zij verklaard dat zij gebruik heeft gemaakt van de functionele mogelijkhedenlijst uit het Claimbeoordeling- en borgingssysteem (hierna: CBBS), en van de Richtlijn psychische problemen voor het handelen van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde uit 2019. Verder heeft zij toegelicht dat zij waar mogelijk in samenspraak met klager heeft geadviseerd. Dit alles is door klager niet bestreden. Daarmee heeft zij naar het oordeel van het college in het kader van haar begeleiding als bedrijfsarts van klager de relevante professionele standaarden in voldoende mate gehanteerd. Dat zij met de GDBM en het CBBS ook richtlijnen heeft gebruikt die in de eerste plaats voor verzekeringsartsen zijn geschreven, maakt niet dat zij daarmee als bedrijfsarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Deze richtlijnen kunnen naar het oordeel van het college ook van waarde zijn bij de begeleiding door een bedrijfsarts. Wat betreft de GDBM heeft de bedrijfsarts in het verweerschrift toegelicht dat er bij klager niet sprake was van ‘geen duurzame benutbare mogelijkheden’ omdat klager niet was opgenomen in een ziekenhuis of AWBZ-instelling voor de duur van drie maanden of meer, niet bedlegerig was, zelfredzaam was en niet minimaal functioneerde in zelfverzorging, samenlevingsverband èn sociale contacten. Daarmee heeft de bedrijfsarts de criteria uit de GDBM correct toegepast. Het is verder naar het oordeel van het college niet gebruikelijk en ook niet nodig dat een bedrijfsarts in het kader van de begeleiding aan de cliënt telkens aangeeft en uitlegt welke standaarden specifiek worden gebruikt. Ook in het kader van de begeleiding van klager zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die met zich brachten dat de bedrijfsarts aan klager van de gehanteerde standaarden en de wijze van toepassing daarvan melding diende te maken. Het college is van oordeel dat de bedrijfsarts op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.7. Klager verwijt de bedrijfsarts verder dat zij de relevante richtlijnen heeft geschonden door zijn partner bewust buiten te sluiten, ook al had klager aangegeven dat zijn partner hem vertegenwoordigde. De bedrijfsarts heeft in het verweerschrift en op de zitting aangevoerd dat de partner van klager bij de meeste spreekuren aanwezig is geweest, dat zij heeft geluisterd naar wat de partner meedeelde en dat de e-mails van de partner zijn opgenomen in het medisch dossier van klager en hebben meegewogen bij haar advisering. Dit alles is door klager niet bestreden. Wat betreft het spreekuur van 25 mei 2022 is het naar het oordeel van het college vanzelfsprekend dat de bedrijfsarts geen anamnese kon afnemen, nu klager niet was verschenen. De aanwezigheid van de partner van klager was daartoe onvoldoende. De bedrijfsarts kon toen dus niet beoordelen of haar eerdere advies betreffende klager moest worden aangepast. De bedrijfsarts kan op dit punt evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Klachtonderdeel c) de onderzoeks- en adviesplicht

5.8. De bedrijfsarts heeft in het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat zij bij klager uitgebreid navraag heeft gedaan naar lopende onderzoeken, de uitkomsten daarvan en de onderzoeken die nog ingepland stonden. Tijdens de spreekuren is bovendien, zo heeft de bedrijfsarts aangevoerd, duidelijk naar voren gekomen dat klager diverse specialisten raadpleegde en dat er verschillende trajecten waren ingezet. De bedrijfsarts heeft tijdens het spreekuur van 12 januari 2022 voorgesteld om een corona-antistoffen-bepaling te verrichten en op 11 mei 2022 de mogelijkheid van een psychosomatische fysiotherapeut besproken. Bij iedere terugkoppeling heeft zij adviezen gegeven. Zij heeft overleg gehad met de leidinggevende van klager en met de case-manager over passende werkzaamheden en bij hen benadrukt dat zij de mogelijkheden moesten creëren voor een veilige omgeving waarin klager kon re-integreren en conflicten zoveel mogelijk werden vermeden. De bedrijfsarts heeft klager meerdere keren verzocht om een machtiging zodat zij informatie bij andere zorgverleners kon opvragen. Deze machtiging ontving de bedrijfsarts op 7 juni 2022. Zij heeft daarvan geen gebruik kunnen maken omdat klager per 23 juni 2022 is overgedragen aan een andere bedrijfsarts. Gelet op deze toelichting, die klager niet heeft betwist, is het college van oordeel dat de bedrijfsarts in voldoende mate aan haar onderzoeks- en adviesplicht jegens hem heeft voldaan, zodat haar op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.


Slotsom

5.9. Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel a deels gegrond is en dat de klacht voor het overige ongegrond is.

Maatregel

5.10. Het college bepaalt dat, ook al is klachtonderdeel a deels gegrond, geen maatregel wordt opgelegd. De bedrijfsarts heeft namelijk, toen haar de strekking van art. 15e Wabpvz duidelijk was geworden, haar handelwijze onmiddellijk aangepast. Zij is overgegaan op een systeem waarbij loggegevens wel worden geregistreerd. Verder heeft zij het medisch dossier niet via een electronisch afschrift maar anderszins op een beveiligde manier aan klager doen toekomen. Zij heeft dit gedaan omdat klager zo spoedig mogelijk een afschrift van zijn dossier wilde ontvangen. Op de zitting heeft de bedrijfsarts verklaard dat verzending langs electronisch beveiligde weg zonder meer alsnog kan gebeuren. Daarmee heeft de bedrijfsarts voldoende aangegeven dat zij doordrongen is van de normen die zij in acht moet nemen.


Publicatie

5.11. In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Het college acht het van belang dat de implicaties van betrekkelijk recente regelgeving voor de praktijk (zie onder 5.4 en 5.5) onder de aandacht van de beroepsgroep wordt gebracht. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaartklachtonderdeel a gedeeltelijk gegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde en aan het tijdschrift Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door T. Zuidema, voorzitter, M.J.H.A. Venner-Lijten, lid-jurist,
J.C.F. Schellekens, P.E. Rodenburg en R.P.J. Ansem, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.