ECLI:NL:TGZREIN:2022:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2021/3134

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2022:37
Datum uitspraak: 20-07-2022
Datum publicatie: 21-07-2022
Zaaknummer(s): H2021/3134
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen (oud-)collega, klager verwijt verweerder dat hij 1) en plein public en ten overstaan van het verpleegkundig personeel de eer en goede naam van klager heeft aangetast en het vertrouwen in de medische stand heeft ondermijnd en 2) zich heeft aangesloten bij een groep artsen die als doel had om klager uit het ziekenhuis te verwijderen.

Uitspraak: 20 juli 2022

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ‘S-HERTOGENBOSCH

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 28 mei 2021 bij het tuchtcollege Den Haag ingekomen klacht, die vervolgens is doorgeleid naar het tuchtcollege ‘s-Hertogenbosch en aldaar op 1 juli 2021 is ontvangen, van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

cardioloog

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. T.A.M. van den Ende te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift;
  • de brief van 14 juli 2021 van de secretaris aan klager;
  • de brief van 30 juli 2021 van klager;
  • de brief van 10 augustus 2021 van de secretaris aan klager;
  • de brief van 13 augustus 2021 van klager;
  • het verweerschrift;
  • de pleitnotitie van de zijde van verweerder, overhandigd ter zitting.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is op de openbare zitting van 10 juni 2022 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

2.1 Klager was vanaf 15 juli 2019 werkzaam als ziekenhuisarts in het ziekenhuis waar verweerder als cardioloog werkzaam is.

2.2 Op 12 maart 2020 is klager door zijn werkgever met onmiddellijke ingang op non-actief gesteld naar aanleiding van verschillende meldingen van collega’s over het functioneren van klager. De beslissing om klager op non-actief te stellen is bij brief van 13 maart 2020 aan hem bevestigd.

2.3 Op 23 maart 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klager, de clustermanager acute zorg tevens leidinggevende van klager, de eerst verantwoordelijke ziekenhuisarts en de medisch coördinator snijdend SEH (Spoedeisende Hulp) van het ziekenhuis. In dit gesprek is medegedeeld dat de medische staf geen vertrouwen meer heeft in het functioneren van klager als ziekenhuisarts in verband met een aantal voorvallen. In het gesprek is onder andere in algemene bewoordingen een voorval benoemd op de SEH waar klager en verweerder bij betrokken waren.

2.4 De arbeidsovereenkomst met klager is wegens een verstoorde arbeidsrelatie door de kantonrechter met ingang van 1 juli 2021 ontbonden.

3. De klacht

3.1 Klager verwijt verweerder dat hij:

1) en plein public en ten overstaan van het verpleegkundig personeel de eer en goede naam van klager heeft aangetast en het vertrouwen in de medische stand heeft ondermijnd; en

2) zich heeft aangesloten bij een groep artsen die als doel had om klager uit het ziekenhuis te verwijderen.

3.2 Klager geeft ter toelichting hierop aan dat verweerder tijdens een nachtdienst van klager op de SEH een patiënt in een behandelkamer heeft onderzocht en daarna tijdens het weglopen goed hoorbaar voor de patiënt en de verpleegkundige klager een onnozelaar heeft genoemd, die nog slechter is dan een eerstejaars medisch student. Dit voorval met verweerder en andere voorvallen tussen klager en collega’s van verweerder betreffende het functioneren van klager, zijn door hen niet met klager besproken, maar bij de leidinggevende neergelegd met als doel om klager direct uit het ziekenhuis te laten verwijderen en zijn loopbaan als ziekenhuisarts te laten stopzetten.

4. Het standpunt van verweerder

4.1 Verweerder verweert zich tegen de klacht. Klachtonderdeel 1 is volgens hem feitelijk onjuist; verweerder heeft klager niet en plein public zodanig aangesproken dat er sprake zou kunnen zijn van het schenden van de eer en goede naam van klager dan wel ondermijning van het vertrouwen in de medische stand. Verweerder heeft klager op professionele wijze en op inhoudelijke gronden uitgelegd wat de benodigde behandeling voor de patiënt zou zijn. Met betrekking tot klachtonderdeel 2 stelt verweerder zich op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, enerzijds omdat hij niet klachtgerechtigd is en anderzijds omdat het verweten handelen geen betrekking heeft op de individuele gezondheidszorg en daarom niet onder de tuchtnormen valt.

5. De overwegingen van het college

De ontvankelijkheid

5.1 Aan de orde is allereerst de vraag of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. Voor de beantwoording van deze vraag zijn artikel 47 en artikel 65 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) van belang.

5.2 In artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG is bepaald dat een klacht aanhangig kan worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. Om als rechtstreeks belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Dit vloeit voort uit de aard en de strekking van de Wet BIG, die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Onder omstandigheden kunnen ook (oud-)collega’s van beroepsbeoefenaren als rechtstreeks belanghebbenden worden beschouwd. In zo’n geval moet de klagende (oud-)collega als medisch professional een concreet eigen belang hebben dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg.

5.3 Als aan het voorgaande is voldaan, dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of het verweten handelen onder de tuchtnormen valt. In het onderhavige geval, waarin een arts klaagt over een collega, dient te worden beoordeeld of het gaat om enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG, de tweede tuchtnorm). Voor dit laatste handelen is dan vereist dat het voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg.

5.4 Klager maakt verweerder twee verwijten. Ten aanzien van elk van die verwijten zal hierna afzonderlijk getoetst worden of klager klachtgerechtigd is en of hetgeen klager verweerder verwijt onder het tuchtrecht valt.

5.5 Met betrekking tot het klachtonderdeel dat verweerder zich heeft aangesloten bij een groep artsen die als doel had om klager uit het ziekenhuis te verwijderen (klachtonderdeel 2), is het college van oordeel dat klager niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende. Klager heeft niet onderbouwd in welk concreet, aan de individuele gezondheidszorg gerelateerd eigen belang hij door het gestelde handelen van verweerder

- indien dit al zou komen vast te staan - is geschaad. Reeds daarom kan klager niet in dit klachtonderdeel worden ontvangen.

5.6 Met betrekking tot het klachtonderdeel dat verweerder en plein public en ten overstaan van het verpleegkundig personeel de eer en goede naam van klager heeft aangetast en het vertrouwen in de medische stand heeft ondermijnd (klachtonderdeel 1), ligt dit anders. Uit rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege (bijvoorbeeld ECLI:NL:TGZCTG:2015:140 en ECLI:NL:TGZCTG:2022:104) volgt dat een (mogelijke) ondermijning van het vertrouwen van collega-beroepsbeoefenaren in klager als arts te beschouwen is als een concreet rechtstreeks belang dat te maken heeft met de individuele gezondheidszorg. Klager kan met betrekking tot dit klachtonderdeel derhalve als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 Wet BIG worden aangemerkt. Tevens kan het handelen waarover wordt geklaagd, in strijd zijn met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, in de zin van artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG. Diskwalificerende uitlatingen over andere beroepsbeoefenaren kunnen immers weerslag hebben op de individuele gezondheidszorg. Daarmee valt het verweten handelen onder de tweede tuchtnorm. De conclusie is dat klager ontvankelijk is ten aanzien van het eerste klachtonderdeel.

De inhoudelijke beoordeling

5.7 Het college komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling van het eerste klachtonderdeel.

5.8 Verweerder ontkent ten stelligste de uitlatingen zoals die door klager in het kader van zijn klacht zijn aangevoerd. Verklaringen van aanwezigen zoals de verpleegkundige of de patiënt ontbreken. Evenmin zijn er andere objectieve bronnen die aansluiten bij de lezing van klager dan wel verweerder. In gevallen waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan een verwijt dat is gebaseerd op de lezing van de klagende partij niet gegrond worden bevonden.

De slotsom

5.9 De conclusie van al het vorenstaande is dat klachtonderdeel 1 ongegrond dient te worden verklaard en dat klager niet-ontvankelijk is ten aanzien van klachtonderdeel 2.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht ongegrond ten aanzien van klachtonderdeel 1;
  • verklaart klager niet-ontvankelijk ten aanzien van klachtonderdeel 2.

Aldus beslist door F.C. Alink-Steinberg, voorzitter, A.H.M.J.F. Piëtte, lid-jurist, T.S. Oei, W.J.P. van Boven en A.M.J.S. Vervest, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van I.W.M. Dirksen, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 20 juli 2022 in aanwezigheid van de secretaris.