ECLI:NL:TGZREIN:2021:14 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 2068

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:14
Datum uitspraak: 17-02-2021
Datum publicatie: 17-02-2021
Zaaknummer(s): 2068
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Nabestaanden van patiënte, die tijdens haar vakantie is overleden, verwijten huisarts dat hij de klachten van de ongeruste patiënte niet serieus heeft genomen, geweigerd heeft om onderzoek uit te voeren, haar diezelfde dag op een verre reis heeft laten gaan en na haar overlijden geen contact met klagers heeft opgenomen. Gezien klachten, anamnese, onderzoek, werkdiagnose en beleid binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven. Werkdiagnose en beleid. Geen sprake van weigering onderzoek. Uiterst passieve houding na overlijden patiënte. Verplichting tot het bieden van nazorg. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing en publicatie.

Uitspraak: 17 februari 2021

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 22 juni 2020 ingekomen klacht van:

1. [A], wonende te [B]

2. [C], wonende te [D]

3. [E], wonende te [D]

klagers

tegen:

[F]

huisarts

werkzaam te [B]

BIG-registratienummer [G]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- het medisch dossier, ontvangen van verweerder op 30 september 2020;

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek van 16 december 2020.

De klacht is ter openbare zitting van 6 januari 2021 behandeld. Partijen waren aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

De moeder van klagers sub 1 en 2, respectievelijk de zus van klager sub 3, (hierna te noemen: patiënte) stond als patiënte ingeschreven in de huisartsenpraktijk waar verweerder als huisarts werkzaam is. Patiënte en verweerder kenden elkaar ruim 28 jaar en hadden ook persoonlijk contact met elkaar. Patiënte kwam niet vaak op consult. Op 20 februari 2020 kwam zij voor het eerst sinds lange tijd op het spreekuur in de praktijk met klachten van urineverlies. Zij werd gezien door een collega van verweerder die, na anamnese en onderzoek, haar een verwijzing voor fysiotherapie gaf.

Op 24 februari 2020 belde patiënte naar de praktijk omdat ze ziek was. In het dossier staat hierover vermeld (alle citaten worden overgenomen inclusief eventuele taal- en/of typefouten):

“ S tel: ligt al een week in bed, echt ziek, koorts-, pijn in onderrug, diarree, geen pijn bij plassen, buikpijn, heeft ochtendurine opgevangen, gaat woensdag naar [H].”

Patiënte werd diezelfde dag nog gezien door een andere collega van verweerder, die over dit

consult in het dossier noteerde:

“ S Si een week alles kost heel veel moeite, heel moe. Hele buikregio gevoelig sinds 3-4 dagen. Zondag lichtbruine ontlasting, gisterenavond opeens diarree waterdun. (…)

Def: totaal gisteren 2x ontlasting, waarvan 1x waterdun. Vanmorgen nog maar 1 keer weinig. Bloedslijm -

O Niet acuut ziek. T37.0 Abd: NP, WT, soepele buik, geen vergrote lever palpabel. Geen slagpijn nierloges.

E vermoeidheid en buikpijn dd gastroenteritis

P nu geen alarmsymptomen, co indien na vakantie nog niet hersteld PM faeceskweek

O stick: eiwit 1+ urine is donker/geconcenteerd”

Twee dagen later, op 26 februari 2020, kwam patiënte opnieuw naar de praktijk en werd zij door verweerder gezien. Patiënte zou diezelfde avond voor een vakantie van 11 dagen naar [H] vertrekken. Verweerder noteerde in het dossier:

“ S zie hieronder: sinds een week of twee niet lekker, nu diarree en gaat naar [H]. Denkt gele sclerea te hebben en is bang voor pancreasca, denkt dat an een collega in het orkest. Diiarree en rmmelend buk. Voelt zich iets beter dan afgelopen dagen.

O buik soepel, forse peristaltiek geen weerstanden op buik rode plek (cave gordelroos)

E infectieuze diarree

P -advies goed drinken

-voor reis imodium

-evt bloed na vakantie

-ioo wel op reis”

Patiënte is diezelfde avond op reis gegaan. Omdat zij zich na aankomst in [H] erg ziek voelde is zij door een huisarts aldaar naar het ziekenhuis verwezen. Onderzoek wees uit dat er sprake was van alvleesklierkanker, waarvoor zij op 5 maart 2020 een zware operatie heeft moeten ondergaan. In maart 2020 is patiënte in [H] overleden.

Na het overlijden van patiënte is er geen contact geweest tussen verweerder en de nabestaanden van patiënte.

3. Het standpunt van klagers

Klagers verwijten verweerder dat hij:

1) ernstig nalatig is geweest in zijn zorg naar patiënte door niet te onderkennen dat zij, toen zij zich voor het eerst bij de praktijk meldde op 20 februari 2020, doodziek was;

2) ook enkele dagen later, toen patiënte zich weer meldde, heeft geweigerd iedere vorm van onderzoek te laten uitvoeren en patiënte met een kluitje in het riet heeft weggestuurd;

3) de klachten van patiënte niet serieus heeft genomen en haar op een verre reis heeft laten gaan, terwijl zij die zelf had willen afblazen;

4) door de ernst van de situatie niet te onderkennen, groot emotioneel leed aan klagers heeft toegebracht;

5) geen contact met klagers heeft opgenomen na het overlijden van patiënte.

Als toelichting op hun klacht voeren klagers het volgende aan.

Verweerder was een vriend van de familie die patiënte al ruim 28 jaar kende. Hij wist dat patiënte kerngezond was en bijna nooit bij de huisarts kwam.

Ter zitting hebben klagers aangegeven dat de kern van de klacht het handelen van verweerder tijdens het consult van 26 februari 2020 betreft, in samenhang gezien met de zorgen die patiënte zelf had - omdat zij vond dat ze geel zag - en met de informatie die verweerder van de twee daaraan voorafgaande consulten had.

Klagers vinden het daarnaast onbegrijpelijk dat ze na het overlijden van patiënte nooit iets van verweerder hebben vernomen; niet in zijn professionele hoedanigheid als huisarts noch, mede gelet op de langdurige band, als bekende van de familie.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder vindt het erg pijnlijk en verdrietig wat er is gebeurd. Hij heeft zo goed en serieus mogelijk proberen te handelen. Hij heeft de klachten van patiënte wel serieus genomen. Het was een goed consult. Hij heeft lichamelijk onderzoek verricht en de zorgen die patiënte had, met haar besproken. Hij heeft de ogen van patiënte niet als geel beoordeeld. Ook heeft hij met haar gesproken over het wel of niet op reis gaan waarna gezamenlijk is besloten dat ze wel op reis zou gaan. Patiënte maakte geen acuut zieke indruk en voelde zich beter dan twee dagen ervoor. Verweerder heeft patiënte zo goed mogelijk van een passend advies voorzien. Hij heeft geen bloedonderzoek geweigerd. Patiënte was het eens met de door verweerder voorgestelde aanpak, waaronder de afspraak dat als de klachten na haar terugkeer van vakantie niet verdwenen waren, aanvullend onderzoek zou volgen. Omdat patiënte een stoere vrouw was denkt verweerder, achteraf bezien, dat hij zich door de kracht en fitheid van patiënte in de luren heeft laten leggen.

Verweerder erkent dat hij geen enkel contact met klagers heeft opgenomen na het overlijden van patiënte en dat hij dat wel had moeten doen. Hij schaamt zich daarvoor. Dat geldt temeer omdat hij een verleden met het gezin van patiënte (klagers sub 1 en 2) heeft. Hoewel er geen enkel excuus bestaat, geeft verweerder als context aan dat hij het door de Covid-19 crisis ontzettend druk had. Hij heeft geen contact met klagers opgenomen omdat hij niet over hun contactgegevens beschikte en omdat hij het idee had dat klagers geen behoefte hadden aan contact. Ook nadat klaagster sub 1 zelf contact met de praktijk had opgenomen, meende verweerder dat zij geen behoefte aan een gesprek had.

5. De overwegingen van het college

Het college heeft er begrip voor dat de ziekte en het overlijden van patiënte zeer aangrijpend zijn geweest. Toch zal ook in dit geval, waar het gaat om de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen, moeten worden beoordeeld of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klagers klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.

Klachtonderdeel 1)

Vast staat dat patiënte op 20 februari 2020 niet door verweerder is gezien, maar door een andere huisarts. Aangezien dit klachtonderdeel derhalve geen handelen of nalaten betreft waarvan verweerder een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, zal het college klagers in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaren.

Klachtonderdelen 2), 3) en 4)

Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking, aangezien deze in de kern zien op het handelen van verweerder tijdens het consult van 26 februari 2020, in samenhang bezien met de ongerustheid van patiënte zelf en de informatie die verweerder had met betrekking tot de consulten van 20 en 24 februari 2020.

Aan de hand van de aantekeningen in het medisch dossier stelt het college vast dat patiënte op 26 februari 2020 door verweerder is gezien en onderzocht en dat er is gesproken over - in elk geval - de vermindering van de diarreeklachten die patiënte twee dagen eerder bij de collega van verweerder had gemeld. Tevens staat vast dat verweerder met patiënte heeft gesproken over haar ongerustheid omdat zij meende dat haar ogen geel waren en zij bang voor alvleesklierkanker was. Ook is gesproken over de conditie van patiënte met het oog op haar reis naar [H], diezelfde avond.

Verweerder heeft in het dossier genoteerd dat de beslissing om die avond wel op reis te gaan in onderling overleg was genomen en dat aanvullend onderzoek zou worden verricht als de klachten van patiënte na terugkeer van haar vakantie nog zouden bestaan.

Gelet op de door patiënte aangegeven klachten en de door verweerder na anamnese en onderzoek genoteerde bevindingen, is het college van oordeel dat verweerder binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder de klachten van patiënte niet serieus heeft genomen.

Dat verweerder, ook met de informatie die hem bekend was uit de eerdere twee consulten, als werkdiagnose ‘infectieuze diarree’ heeft genoteerd en zijn beleid daarop heeft gebaseerd, is verdedigbaar en zeker niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Het college volgt verweerder in zijn standpunt dat van een weigering om bloedonderzoek te doen, geen sprake was. Verweerder heeft met patiënte over aanvullend bloedonderzoek gesproken en afgesproken dat dit zo nodig na terugkeer van vakantie zou worden aangevraagd. Er was geen aanleiding om dat diezelfde dag nog aan te vragen.

Dat enkele dagen later bij patiënte helaas alvleesklierkanker is geconstateerd, kan niet tot de gevolgtrekking leiden dat verweerder onvoldoende aandacht voor de klachten van patiënte heeft gehad en niet adequaat heeft gereageerd.

De klachtonderdelen zijn dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel 5)

Dit klachtonderdeel, dat ziet op de nazorg aan klagers als nabestaanden van patiënte, is gegrond. Verweerder heeft erkend dat hij geen contact met klagers heeft opgenomen en dat hij dat wel had moeten doen. Het college is van oordeel dat de reactie van verweerder na het overlijden van patiënte fors onder de maat was. Verweerder heeft nagelaten contact met klagers te zoeken terwijl hij, mede gelet op zijn jarenlange relatie met patiënte en haar gezin, wist dat er nabestaanden waren. Verweerder heeft ook geen actie ondernomen nadat klaagster sub 1 contact met de praktijk had opgenomen. Verweerder heeft klaagster sub 1 toen niet zelf gesproken. De enkele mededeling van de assistente dat klaagster aangegeven zou hebben geen behoefte te hebben aan contact, had verweerder gelet op de omstandigheden niet klakkeloos mogen aannemen. Het had in deze situatie op de weg van verweerder gelegen om te verifiëren of de mededeling daadwerkelijk juist was en hij had aan klagers ook ruimte moeten bieden om hun ongenoegen, voor zover daarvan op dat moment sprake was, te kunnen ventileren. Van verweerder als professional mag worden verwacht dat hij de op hem rustende verplichting tot het bieden van nazorg te allen tijde vervult, ook als er twijfel is over de juistheid van het eigen handelen. Het excuus dat verweerder het erg druk had vanwege de Covid-19 besmettingen kan het college daarin niet volgen, nu het college het onaannemelijk acht dat er niet op enig moment een telefonisch contact had kunnen plaatsvinden. Het college is van oordeel dat verweerder, door zijn uiterst passieve houding na het overlijden van patiënte, buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden, hetgeen tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend bepaalt het college dat deze beslissing zal worden gepubliceerd.

De maatregel

Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is, zal het college aan verweerder een maatregel opleggen. Verweerder is gelet op zijn uiterst passieve houding, aantoonbaar tekortgeschoten in de nazorg richting de nabestaanden. Verweerder heeft echter wel ingezien dat hij anders had moeten handelen. Het college zal dan ook volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart klagers niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 1)

- verklaart klachtonderdeel 5) gegrond;

- legt verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift ‘Medisch Contact’.

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, voorzitter, A.H.M.J.F. Piëtte, lid-jurist, H.J. Weltevrede, B.C.A.M van Casteren-van Gils en W.F.R.M. Koch, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van C.W.M. Hillenaar, secretaris en uitgesproken door

N.B. Verkleij op 17 februari 2021 in aanwezigheid van de secretaris.