ECLI:NL:TGZREIN:2016:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1540b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:9
Datum uitspraak: 26-01-2016
Datum publicatie: 26-01-2016
Zaaknummer(s): 1540b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Gynaecoloog wordt (onder meer) verweten dat hij tijdens het consult van patiënte met de arts-assistent niet beschikbaar was voor overleg met de arts-assistent, niet voor vervangende supervisie had gezorgd en – kort gezegd - onvoldoende toezicht heeft gehouden en onvoldoende aanwijzingen heeft gegeven aan de arts-assistent. Patiënte is in de avond na het consult bij de arts-assistent thuis bevallen en na enkele dagen overleden aan de complicaties van een postpartum cerebrale bloeding met insult bij gesprongen waarschijnlijk AVM bij hypertensieve crisis bij PE en HELLP syndroom. College: de gynaecoloog is als supervisor niet tekortgeschoten. De arts-assistent had voldoende ervaring voor zelfstandig uitvoeren van consult en afnemen anamnese. Geen noodsituatie voor overleg. De gynaecoloog kan in zijn rol van supervisor niet verantwoordelijk worden gehouden voor het niet tijdig bekijken van de spoedlabuitslagen door de arts-assistent. Er is sprake van vergeetachtigheid en niet van een gebrek aan ervaring waarop verweerder bedacht hoefde te zijn. Ongegrond.

Uitspraak: 26 januari 2016

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 maart 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager, voor zichzelf en als vertegenwoordiger van zijn minderjarige dochter [C]

gemachtigde mr. R.H.M. Wagemans te Maastricht

tegen:

[D]]

gynaecoloog

werkzaam te [E]

verweerder

gemachtigde mr. M.J. Bos te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift en de aanvulling daarop;

-          de brief van 15 juni 2015 van de secretaris aan de gemachtigde van klager;

-          de repliek;

-          de dupliek en de aanvulling daarop;

-          de brief van 25 november 2015 met bijlagen (incl. cd-rom) van de gemachtigde van klager;

-          de brief van 1 december 2015 met bijlage van de gemachtigde van verweerder;

-          de brieven van 10 en 14 december 2015 met bijlagen van de gemachtigde van klager;

-          de pleitnotities overgelegd door klager, de gemachtigde van klager en de gemachtigde van verweerder.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 16 december 2015 behandeld, gelijk met de klachten genummerd  1540a, 1540c een 1540d. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

Ter zitting zijn, op verzoek van klager, onder ede als getuigen gehoord [F] en [G], verloskundigen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is de echtgenoot van wijlen [H], hierna te noemen: patiënte.

Verweerder is gynaecoloog en was op 31 augustus 2012 supervisor van de arts-assistent (hierna: de arts-assistent) die destijds een ervaring had van ongeveer één jaar als ANIOS (arts-assistent niet in opleiding tot specialist) in hetzelfde ziekenhuis en ongeveer één jaar als AIOS (arts-assistent in opleiding tot specialist). Klager heeft tegen de arts-assistent bij dit tuchtcollege ook een klacht ingediend in zaak met nummer 1540a.

Patiënte was op 16 en 28 augustus 2012 op de polikliniek verloskunde gezien door twee andere arts-assistenten na een telefonische verwijzing door de eerstelijns verloskundige in verband met een negatieve discongruentie. Tegen deze twee arts-assistenten zijn bij dit tuchtcollege ook klachten ingediend in de zaken met nummers 1540c en 1540d.

Op 31 augustus 2012 omstreeks 14.30-15.00 uur zag de arts-assistent (waarvan verweerder supervisor was) patiënte. De oorspronkelijke afspraak van 4 september 2012 was op verzoek van de eerstelijns verloskundige vervroegd. Zij had patiënte op 30 augustus 2012 nogmaals gezien en was bezorgd over de groeiachterstand. Een direct contact tussen de eerstelijns verloskundige en een arts heeft daarover niet plaatsgevonden. De arts-assistent bekeek het CTG en de gelijktijdig gemaakte bloeddrukmetingen en maakte een echo. Omdat patiënte aangaf dat er sprake was van harde buiken sinds ze in de wachtkamer had plaatsgenomen, verrichtte hij een vaginaal toucher. Hij constateerde dat drie bloeddrukmetingen boven de grenswaarde waren, de andere metingen waren normaal. Er was ook sprake van een intra-uteriene groeivertraging op grond waarvan de arts-assistent op korte termijn de inleiding van patiënte wilde plannen. Hij zette een spoedlab in om het bestaan van pre-eclampsie uit te sluiten. Hij vroeg patiënte tijdens het consult niet specifiek naar klachten van hoofdpijn, visusstoornissen, bandgevoel of oedemen. De arts-assistent zocht tijdens het consult telefonisch contact met verweerder. Verweerder was echter onbereikbaar voor overleg vanwege een operatie die hij op dat moment aan het uitvoeren was.

Ongeveer 20-25 minuten later, rond 15.46 uur heeft de arts-assistent alsnog telefonisch contact gehad met verweerder. De arts-assistent liet verweerder toen weten dat hij een patiënte had gezien met iets verhoogde bloeddruk en een klein kind. Hij had met patiënte afgesproken haar de volgende dag terug te laten komen voor een CTG. De inleiding stond gepland voor maandag 3 september 2012. Maandag stond echter al vol en de vraag van de arts-assistent was of de inleiding naar zondag 2 september 2012 verplaatst kon worden. Verweerder zou die dag dienst hebben. Verweerder liet de arts-assistent weten dat hij daarmee akkoord ging.

In het medisch dossier van patiënte staat over het consult het volgende vermeld:

Gaat goed. Leven ++, VWV-, VBV-. Wel wat slijmverlies.

Vaker contracties. Is onrustig.

Pols 90

Beoordeling CTG:

1. Contracties: geen

2. Foetale basishartfrequentie: 130

3. Variabiliteit: goed

4. Acceleraties: aanwezig

5. Deceleraties: afwezig

6. Beoordeling: normaal CTG

7. Acties: zie beleid

Echo: schedeligging, hartactie, placenta voorwand, links lateraal.

Normaal vruchtwater, DP 36mm

Groei: caput niet te meten, AC p5 (307mm), FL p50

Conclusie: assymetrische groeivertraging a terme, hoge tensie bij herhaling

Wenst liever geen inleiding.

VT: sacraal, staand, gesloten

Beleid:

Overname 2e lijn

Toxlab – uitslag

Inleiding cf WGBO

Folder meegeven

In een SAP screenprint in het medisch dossier van patiënte zijn de volgende tensies te lezen:

16-08-2012     109/78

21-08-2012     124/86            

23-08-2012     121/76                   

28-08-2012     131/86            

31-08-2012     145/90

Na het consult, de bloed- en urineafname en het plannen van de inleiding vertrokken patiënte en klager huiswaarts.

De arts-assistent heeft die dag vervolgens om 16.35 uur ingelogd om de spoedlabuitslagen te bekijken. Daaruit volgde dat er sprake was van een verhoogd urinezuur en van enige indikking van het bloed. De spoedlabuitslagen waren echter op dat moment nog onvolledig; in het bijzonder ontbraken de urine uitslagen nog. De arts-assistent vervolgde zijn werkzaamheden in het ziekenhuis en heeft vergeten op een later tijdstip de volledige labuitslagen te bekijken.

Omstreeks 18.30 uur heeft patiënte met een verpleegkundige van de verloskamer van het ziekenhuis gebeld met de vraag of zij nu in 1e of 2e lijn onder controle was. Klager heeft nogmaals gebeld om 21.20 uur (vanwege toename weeënactiviteit) en 21.45 uur (vanwege persdrang). De arts-assistent hoorde om 21.30 uur, toen hij op de verloskamer kwam, dat patiënte onderweg was naar het ziekenhuis vanwege toenemende weeënactiviteit. Daarna is de arts-assistent weggeroepen van de verloskamer. Hij heeft de lopende zaken omstreeks 22.00 uur overgedragen aan een collega arts-assistent van de nachtdienst, zonder zich te realiseren dat hij nog naar de aanvullende spoedlabuitslagen van patiënte moest kijken. 

Patiënte is die avond omstreeks 21.45 uur zonder verloskundige hulp thuis op het toilet bevallen van een gezonde dochter. Zij is daarna in verband met acute hoofdpijn en een bloeddrukmeting van 160/90 met de ambulance naar een ander, meer nabijgelegen ziekenhuis gebracht.

Patiënte is op 3 september 2012 overleden aan de complicaties van een postpartum cerebrale bloeding met insult bij gesprongen waarschijnlijk AVM bij hypertensieve crisis bij PE en HELLP syndroom.

Verweerder heeft patiënte nooit zelf gezien.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder , zoals het college uit de processtukken van klager begrijpt, dat :

1.         hij is tekortgeschoten in de bejegening richting klager doordat hij niet op de begrafenis van patiënte is verschenen;

2.         hij een feitelijk onjuist gespreksverslag (mede) heeft opgesteld;

3.         hij ondanks het feit dat hij supervisor was, niet voor consultatie beschikbaar was

            en er ook niet voor had gezorgd dat een andere collega die supervisie had

            overgenomen op dat moment;

4.         hij heeft nagelaten de arts-assistent op het hart te drukken de spoedlabuitslagen

            in ieder geval zeer kritisch te bekijken en die eveneens aan hem door te geven

zodra die beschikbaar zouden komen;

5.         hij de zaak onjuist en te vluchtig heeft ingeschat en onvoldoende heeft

doorgevraagd aan de arts-assistent;

6.         de gang van zaken op de afdeling gynaecologie niet correct geregeld was waar

            verweerder (mede) verantwoordelijkheid voor draagt.

  Klager verzoekt primair om aanhouding van de behandeling totdat een door hem opgevraagd maar niet verkregen auditverslag ter beschikking is gesteld.

Subsidiair verzoekt hij de klachten gegrond te verklaren.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft, kort en zakelijk weergegeven, het volgende verweer gevoerd.

Ad 1 : Verweerder was in verband met vakantie niet in staat de begrafenis van patiënte bij te wonen. Hij heeft wel een condoleancebrief aan klager gestuurd. Verweerder heeft na terugkomst van vakantie meermalen aan klager blijk gegeven van zijn betrokkenheid. Dat is door klager zeer gewaardeerd.

Ad 2 : Het is verweerder niet duidelijk op welke onjuistheden uit het gespreksverslag klager doelt. In ieder geval heeft de arts-assistent wel degelijk omstreeks 16.45 uur naar de spoedlabuitslagen gekeken. Ook is er op 31 augustus 2012 omstreeks 15.46 uur wel telefonisch overleg geweest tussen verweerder en de arts-assistent.

Ad 3 : Verweerder was bezig met een cruciale fase van een keizersnede en was daarom weliswaar niet acuut voor consultatie beschikbaar, maar direct erna, omstreeks 15.46 uur, wel. Toen is besloten om patiënte op 2 september 2012 – verweerder zou die dag dienst hebben – voor een inleiding in te plannen. Er was geen sprake van een spoedsituatie. Indien acuut overleg noodzakelijk was geweest, dan geldt dat de arts-assistent bij verhindering van verweerder altijd een andere collega gynaecoloog kon consulteren.

Ad 4 en 5 : Verweerder had op 31 augustus 2012 de hele dag dienst. De arts-assistent is een zeer nauwkeurige, intelligente en veelbelovende jonge arts in opleiding tot gynaecoloog. Hij had op 31 augustus 2012 al bijna twee jaar ervaring als arts-assistent op de afdeling gynaecologie en heeft daarvoor op diezelfde afdeling ook nog 36 weken als ANIOS gewerkt. Het is aan de collega (in dit geval de arts-assistent) die aanvullend onderzoek aanvraagt, ervoor zorg te dragen dat hij of zij borgt dat de uitslagen van de onderzoeken nagekeken worden. Dan volgt wederom overleg. Het laboratorium moet afwijkende uitslagen doorbellen. Het is gebruikelijk om, als er geen aanwijzing is voor ernstige pathologie die ingrijpen noodzakelijk maakt, de laboratoriumuitslagen af te wachten en zo nodig het beleid bij te stellen. Vóór het bekend worden van alle spoedlabuitslagen was geen reden om aan ernstige pathologie te denken. Het dossier laat een negatieve discongruentie zien. Er was geen verwijskaart van de verloskundige. Niet is gebleken dat de verloskundige op enig moment melding heeft gemaakt van pre-eclampsie of te hoge bloeddruk. Helaas zijn de complete uitslagen niet meer nagekeken. Als dat wel zou zijn gebeurd, dan was het beleid anders geweest. Als een supervisor niets van een arts-assistent hoort, dan gaat die ervan uit dat de uitslagen goed zijn.

Ad 6 : Dat zaken rondom de mogelijkheden voor consultatie van andere collegae niet correct geregeld waren, is onjuist. Hiervoor zijn de dienstlijsten te raadplegen. Het is daarnaast gebruikelijk om in voorkomende gevallen (bijvoorbeeld tijdens avond, nacht en weekend en feestdagen) een collega in de buurt te bellen. Alle collegae zijn hiermee bekend.

Naar aanleiding van het zeer betreurenswaardige dramatische verloop in deze casus is inmiddels wel de maatregel getroffen dat de uitslagen bekend moeten zijn voordat een patiënte naar huis mag. Daarnaast is nu afgesproken dat het laboratorium niet alleen afwijkende bloeduitslagen, maar ook afwijkende urine-uitslagen doorgeeft. Gebleken was dat afwijkende urine-uitslagen eerder niet werden doorgegeven door het laboratorium, omdat niet werd ingezien dat dit acuut belangrijk kon zijn.

5. De overwegingen van het college

Het verzoek tot aanhouding van de behandeling.

Het college wijst het verzoek tot aanhouding van de (verdere) behandeling, in afwachting van nadere stukken, af.

Het college wijst erop dat het in beginsel aan de klagende partij is om de klacht zo nodig met stukken te onderbouwen. Dat de secretaris van het college in dit geval klager heeft verzocht om overlegging van een stuk (een auditverslag), maakt dit niet anders. Overigens zijn de verbeterpunten, die in dit auditverslag zouden zijn beschreven, (onder meer) ook af te leiden uit de wel tot de stukken behorende brief van de Inspectie voor de Gezondheidszorg van

19 december 2012 en de e-mail van de gynaecoloog die de audit in het ziekenhuis waar patiënte is overleden, heeft voorgezeten.

Inhoudelijke beoordeling

Het college stelt voorop dat deze zaak gekenmerkt wordt door een buitengewoon trieste afloop. Er bestaat geen twijfel over de traumatische gevolgen die deze afloop voor klager en zijn dochter heeft.

Het college acht het allereerst van belang om, zonder aan het vooropgestelde voorbij te willen gaan, het toetsingskader in deze procedure te beschrijven. Het is de taak van de tuchtrechter te toetsen of een hulpverlener, in dit geval de gynaecoloog, bij het handelen waarover wordt geklaagd, is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. De tuchtrechter toetst dat handelen aan de hand van concreet geformuleerde klachtonderdelen zoals deze door klager naar voren zijn gebracht in de processtukken. Het uiteindelijk gevolg van het verweten handelen, hoe erg ook, is daarbij niet van belang. Dat betekent dat de vraag of er een causaal verband heeft bestaan tussen het handelen van de gynaecoloog en het uiteindelijke overlijden van de patiënte onbeantwoord kan en moet blijven.

De klachtonderdelen 3, 4 en 5 zien op het handelen van verweerder als supervisor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het college zal deze klachtonderdelen eerst behandelen. Daarna volgt bespreking van de klachtonderdelen 1, 2 en 6.

Ad klachtonderdelen 3, 4, en 5:

Klager verwijt verweerder dat hij tijdens het consult van patiënte met de arts-assistent niet beschikbaar was voor overleg met de arts-assistent, terwijl hij niet voor vervangende supervisie had gezorgd. Daarnaast wordt verweerder verweten dat hij – kort gezegd - onvoldoende toezicht heeft gehouden en onvoldoende aanwijzingen heeft gegeven.

In het algemeen geldt het volgende. Indien een arts-assistent geen of onvoldoende ervaring heeft, die vereist is voor het zelfstandig verrichten van bepaalde handelingen zal een opleider c.q. supervisor met dat gemis aan bekwaamheid rekening moeten houden door de arts-assistent de bedoelde handelingen nog niet zelfstandig te laten verrichten, dan wel het gemis aan ervaring zelf op enigerlei wijze moeten compenseren door toezicht of tussenkomst. De opleider kan slechts opdracht geven tot het zelfstandig verrichten van een medische behandeling in de zin van de wet BIG indien hij redelijkerwijs mag aannemen dat de assistent bekwaam en bevoegd is tot het verrichten van die handeling en de opleider indien nodig aanwijzingen kan geven en zijn toezicht en eventuele tussenkomst verzekerd zijn.

Een en ander heeft tot gevolg dat bij aanvang van de opleiding een aanzienlijk deel van de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor het handelen van de assistent in opleiding op de schouders van de opleider c.q. de supervisor drukt, terwijl naarmate er meer aan de arts-assistent kan worden toevertrouwd de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid gaandeweg wordt gedeeld tussen opleider/supervisor en arts-assistent. Aan het eind van de opleiding zal deze verantwoordelijkheid vrijwel geheel op de schouders van de assistent in opleiding komen te rusten.

Het college stelt op grond van de overlegde stukken, het verhandelde ter zitting en het   ‘overzicht zorgverlener’ betreffende de arts-assistent vast dat de arts-assistent op 31 augustus 2012 over bijna twee jaar ervaring beschikte, waarvan bijna één jaar als arts in opleiding tot gynaecoloog. Het college is van oordeel dat de arts-assistent op grond van voornoemde ervaring bekwaam en bevoegd mocht worden geacht zelfstandig een consult te doen en een anamnese af te nemen. Wel diende verweerder op aangeven van de arts-assistent altijd beschikbaar te zijn voor het geven van aanwijzingen, zodat er – indien nodig – toezicht en eventuele tussenkomst plaats kon vinden. Verweerder diende te zorgen voor adequate vervanging bij afwezigheid.  

Onbetwist is dat verweerder als supervisor tijdens het consult niet direct voor overleg beschikbaar was. Daaruit kan nog niet worden afgeleid dat verweerder daarmee is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als supervisor. Het college heeft het overgelegde medisch dossier van patiënte en de daarin opgenomen bloeddrukmetingen en labuitslagen (van 16.35 uur) bestudeerd. Op grond daarvan kan niet geconcludeerd worden dat er tijdens het consult op 31 augustus 2012 sprake was van een noodsituatie die acuut overleg met verweerder noodzakelijk maakte. Dat een aantal bloeddrukmetingen van patiënte boven de grenswaarde lag, is op zichzelf onvoldoende voor het bestaan van een noodsituatie (pre-eclampsie), ook bij een patiënte met een normaalgesproken lage bloeddruk. Een stijging van de bloeddruk aan het einde van de zwangerschap komt vaker voor en er was slechts sprake van een marginaal verhoogde bloeddruk. Evenmin was sprake van een leverfunctiestoornis. Daar komt bij dat – anders dan door klager gesteld – in het medisch dossier geen aanwijzing is te vinden dat andere zorgverleners, voorgangers van de arts-assistent, waaronder in het bijzonder de eerstelijns verloskundige van patiënte, een verdenking op pre-eclampsie hadden of een dergelijke verdenking voor de arts-assistent kenbaar hadden gemaakt. De arts-assistent had dus ook op die grond geen aanleiding tot ongerustheid. Dat verweerder geen adequate vervanging had geregeld voor het moment dat hij wegens de uitvoering van een operatie niet beschikbaar was, kan hier onbesproken blijven. De arts-assistent heeft immers geen beroep hoeven doen op een vervanger. 

Verweerder heeft evenwel kort daarna alsnog telefonisch contact gehad met de arts-assistent, onder meer over de verplaatsing van de inleiding van patiënte van maandag 3 september 2012 naar zondag 2 september 2012, de dag waarop verweerder dienst had.

Voorts is niet gebleken dat de arts-assistent geen of onvoldoende ervaring had voor het aanvragen van een spoedlab, noch dat verweerder hem die handelingen ten onrechte zou hebben laten uitvoeren, dan wel zou hebben nagelaten het gemis aan ervaring zelf te compenseren door toezicht of tussenkomst. De arts-assistent wist zelf wel degelijk dat hij de spoedlabuitslagen nog diende te bekijken maar heeft dat vergeten. Het voert te ver en is niet praktisch uitvoerbaar – de consequenties van dit verzuim ten spijt – verweerder daar in zijn rol van supervisor verantwoordelijk voor te houden. De arts-assistent zelf is verantwoordelijk voor het tijdig bekijken van de uitslagen en hij was zich hiervan ook bewust. Dat hij dat toch vergeten is, heeft niets te maken met een gebrek aan ervaring waarop verweerder bedacht hoefde te zijn.

Het college is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder niet tekortgeschoten is in zijn rol als supervisor, zodat de klachtonderdelen 3, 4 en 5 worden afgewezen.

Ad klachtonderdeel 1:

Dat verweerder niet op de begrafenis van patiënte is verschenen, kan niet als een nalaten in strijd met de tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47 lid 1 Wet BIG worden gekwalificeerd. Dit klachtonderdeel dient als ongegrond te worden afgewezen.

Ad klachtonderdeel 2:

Klager heeft zijn verwijt dat verweerder een feitelijk onjuist gespreksverslag (mede) heeft opgesteld nauwelijks onderbouwd. Het college veronderstelt dat klager doelt op het gespreksverslag zoals vermeld in de rapportage van 28 oktober 2012 (productie 1 bij klaagschrift). Het is het college bij gebreke van een duidelijke onderbouwing niet geheel duidelijk op welke f eitelijke onjuistheden klager precies doelt.

Voor zover klager bedoelt dat in het gespreksverslag in strijd met de waarheid vermeld wordt dat de arts-assistent de labuitslagen op 31 augustus 2012 heeft geraadpleegd, dan is die stelling van klager onjuist. Immers op grond van de stukken en de logginggegevens is komen vast te staan dat de arts-assistent die uitslagen inderdaad heeft geraadpleegd op 31 augustus 2012, te weten om 16.35 uur. Voor zover klager bedoelt dat er tussen verweerder en de arts-assistent geen overleg heeft plaatsgevonden, dan is die stelling eveneens onjuist. Hoewel verweerder tijdens de door hem uit te voeren operatie geen overleg heeft kunnen voeren met de arts-assistent, geldt dat hij dat telefonisch overleg wel direct erna, om 15.46 uur, heeft gehad.  

Dit klachtonderdeel dient als ongegrond te worden afgewezen.

Ad klachtonderdeel 6:

Klager verwijt verweerder dat de gang van zaken op de afdeling gynaecologie niet correct geregeld was waar verweerder (mede) verantwoordelijkheid voor draagt.

Juist in een tijd van steeds complexer wordende patiëntenzorg met betrokkenheid van verschillende specialismen en hulpverleners, is het van belang om goede en voor alle hulpverleners heldere randvoorwaarden af te spreken en deze ook na te na te komen (zie Handreiking Verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg, 26 januari 2010).

Deze randvoorwaarden dienen betrekking te hebben onder meer op zaken als dossiervoering, overdracht, communicatie met andere hulpverleners, reflectie op eigen handelen, taakverdeling van individuele leden van de maatschap en supervisie. Deze punten, die vooral de organisatie en het functioneren van een maatschap betreffen, zijn essentieel om de continuïteit van een kwalitatief goede zorgverlening door de individuele leden van een maatschap aan patiënten te kunnen waarborgen.

Een lid van een artsenmaatschap kan op grond van de tweede tuchtnorm zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid aanhef en onder b van de Wet BIG, worden aangesproken op aspecten van organisatie en functioneren van de maatschap, die het arts-zijn raken, waardoor tekortkomingen in de individuele zorgverlening ontstaan.  

Klager specificeert zijn verwijt door vraagtekens te plaatsen bij de gang van zaken rondom de consultatie van collega’s bij afwezigheid van een supervisor en te stellen dat lokale afspraken tussen eerste- en tweedelijn (“2in1”) niet bekend zijn bij verloskundigen die buiten de regio [E] werken, hetgeen potentieel gevaarlijke situaties in het leven roept.

Het college kan op basis van de in deze procedure overgelegde gegevens in deze concrete casus en de nauwelijks onderbouwde verwijten op dit punt niet vaststellen dat er sprake was van een patroon van terugkerende tekortkomingen in de organisatie van de binnen de maatschap geleverde individuele zorg, waarvoor verweerder als medeverantwoordelijke maat een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Daaraan doet overigens niet af dat het ziekenhuis respectievelijk de maatschap een aantal zichtbare verbeteringen in gang hebben gezet zoals verweerder heeft weergegeven.

Dit klachtonderdeel dient als ongegrond te worden afgewezen.

Op grond van het voorgaande dienen alle klachtonderdelen als ongegrond te worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. J.H.C. Schouten als lid-jurist, dr. P.M. Netten, dr. C.J.C.M. Hamilton en prof. dr. M.E. Vierhout als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

26 januari 2016 in aanwezigheid van de secretaris.