ECLI:NL:TGZREIN:2015:49 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1503
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2015:49 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-06-2015 |
Datum publicatie: | 01-06-2015 |
Zaaknummer(s): | 1503 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Arts wordt verweten dat zij zonder toestemming van klaagster (valse) mededelingen over klaagster heeft gedaan aan de Raad voor de Kinderbescherming en aan de ex-partner van klaagster, dat zij ten onrechte een borderline persoonlijkheidsstoornis heeft vastgesteld. Verweerster heeft zonder (medische) reden of noodzaak een verklaring aan de Raad afgelegd die een medisch oordeel over klaagster bevatte. De verklaring was uitsluitend gebaseerd op van de ex-partner afkomstige informatie Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing. |
Uitspraak: 1 juni 2015
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 januari 2015 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klaagster
tegen:
[C]
arts
werkzaam te [D]
verweerster
gemachtigde mr. L. Fedder te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- nagekomen stukken ontvangen van klaagster op 23 maart 2015.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 20 april 2015 behandeld. Partijen waren aanwezig; verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.
Ter zitting is de door klaagster opgeroepen getuige, de heer [E], na het doen van de belofte, gehoord.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Verweerster is arts en presenteert zich als arts integrale geneeskunde. Tussen verweerster en klaagster heeft gedurende een aantal jaren een arts-patiëntrelatie bestaan. Klaagster heeft eind 2007 het contact met verweerster verbroken.
Sinds juni 2013 is klaagster met haar ex-partner in een procedure verwikkeld met betrekking tot de omgangsregeling van hun minderjarige zoontje (geboren 2012), in welke procedure de rechtbank een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen de raad) had gelast. Ten behoeve van dit onderzoek konden klaagster en haar ex-partner contactpersonen aan de raad opgeven. De ex-partner heeft verweerster als contactpersoon opgegeven, aangezien er tussen hem en verweerster sinds januari 2014 een arts-patiëntrelatie bestaat.
Op 2 oktober 2014 heeft de raad telefonisch contact opgenomen met verweerster. In de contactenlijst van de raad staat hierover vermeld:
Inhoud: Contact opgenomen met huisarts (….). Gaandeweg bleek zij niet de huisarts van vader, zoals verondersteld maar was zij langer dan een jaar geleden de huisarts van moeder. Afgesproken dat wij geen gebruik zullen maken van haar informatie.
Contactpersoon: Huisarts
Rol/functie: Onbekend
Op 4 december 2014 heeft verweerster zelf telefonisch contact opgenomen met de raad. In de contactenlijst van de raad staat hierover vermeld:
Inhoud: Huisarts belt omdat zij melding wil maken van de Borderline-problematiek van moeder en de noodzaak dat moeder onderzocht wordt. Zij is huisarts van moeder en haar gezin van herkomst geweest. Moeder haakt telkens af wanneer iemand maar iets van kritiek durft te uiten. Huisarts is er van overtuigd dat er met vader niets aan de hand is; vader is recht door zee. Fijn als van deze mededeling nog melding wordt gemaakt in ons systeem; bij deze.
Contactpersoon: Mevrouw (naam)
Rol/functie: Arts
Op 9 december 2014 ontving klaagster een kopie van de brief van de advocaat van haar ex-partner aan de rechtbank, naar aanleiding van het door de raad opgestelde rapport. In deze brief stond -onder meer- vermeld:
“Hoewel dit niet in het rapport terug komt is [F] Jeugdzorg bekend met de mogelijke persoonlijkheidsstoornis van de vrouw, met name (….) heeft hiervan kennis en doorgegeven aan haar meerderen, echter is er niets over in het rapport opgenomen. Ook een huisarts, wiens naam bij de Raad bekend is, heeft tegen de man gezegd dat de mogelijke persoonlijkheidsstoornis wel degelijk mee dient te worden genomen in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming.
Verweerster heeft op 23 december 2014 zelf telefonisch contact met de raad opgenomen. In de contactenlijst van de raad staat hierover vermeld:
Inhoud: Mevrouw (..) belt;………… Zij blijkt complementair arts te zijn en geen huisarts; dit is voor mij nieuw maar volgens haar ben ik daarvan op de hoogte. Voor haar was niet duidelijk dat toen zij mij gebeld heeft nadat wij ons onderzoek hadden afgesloten en ik melding maakte van haar telefoontje dat deze informatie ook voor moeder toegankelijk was nadat moeder de contactenlijst had opgevraagd. Mevrouw (..) was er niet van op de hoogte dat vader via zijn advocaat aan moeders advocaat had laten weten dat mevrouw (..) gebeld had met de Raad met de mededeling dat er bij moeder mogelijk sprake zou zijn van borderline-problematiek.
Contactpersoon: Mevrouw (..)
Rol/functie: Arts
Op 8 januari 2015 nam verweerster eveneens zelf contact met de raad op:
Inhoud: Mevrouw (..) belt omdat ze een en ander wil rectificeren, zij stuurt mij een mail waar één en ander in verduidelijkt wordt. Zie documenten.
Contactpersoon: Mevrouw (..)
Rol/functie: Arts
Per e-mail van 2 februari 2015 schreef verweerster aan de raad:
Op 4 december 2014 heb ik in de kwestie met uw kenmerk (..) telefonisch contact gehad met één van uw medewerkers. Uit het overzicht contacten dat ik recentelijk onder ogen heb gekregen, blijkt dat de inhoud van het gesprek van 4 december jl. helaas op onjuiste wijze in uw dossier is vastgelegd.
Langs deze weg wil ik u (nogmaals) laten weten dat ik niet de huisarts van moeder en/of het gezin van herkomst ben geweest. Ik ben arts integrale geneeskunde (…) en profileer mij ook altijd zo. Voorts wil ik u berichten dat ik nimmer een borderline persoonlijkheidsstoornis bij moeder heb vastgesteld.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
a) haar beroepsgeheim heeft geschonden, door zonder klaagsters toestemming mededelingen over haar te doen aan de Raad voor de Kinderbescherming;
b) valse mededelingen over klaagster heeft gedaan;
c) ten onrechte een borderline persoonlijkheidsstoornis bij klaagster heeft vastgesteld;
d) mededelingen over klaagster aan de ex-partner van klaagster heeft gedaan.
Ter toelichting stelt klaagster dat ze zeer geshockeerd is door de handelwijze van verweerster. Verweerster heeft zonder haar toestemming een visie gegeven en een diagnose gesteld betreffende haar persoonlijkheid. Klaagster begrijpt niet waar verweerster haar uitspraken op baseert want ze heeft al jaren geen contact meer met verweerster. Klaagster wist niet dat haar ex-partner onder behandeling van verweerster was. Klaagster is nooit op borderline onderzocht en er is nooit een persoonlijkheidsstoornis bij klaagster vastgesteld. Verweerster is niet eens bevoegd dergelijke diagnoses te stellen.
Verweerster heeft haar niet-onderbouwde stellingen niet eens bij klaagster geverifieerd en deze zonder enige aanleiding en uit eigen beweging doorgegeven aan de raad.
Klaagster voelt zich in haar eer en goede naam aangetast.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het volgende opgeworpen.
Sinds januari 2014 bestaat er een behandelrelatie tussen verweerster en de ex-partner van klaagster. De ex-partner maakte zich zorgen over klaagster en hun minderjarig zoontje. Volgens de ex-partner was er bij klaagster sprake van een persoonlijkheidsstoornis. Aangezien de ex-partner met zijn zorgen geen of weinig gehoor bij de raad vond, verzocht hij verweerster om zijn zorgen aan de raad over te brengen. Dit heeft verweerster telefonisch op
4 december 2012 gedaan. De kern van het gesprek is echter op volledig incorrecte wijze door de raadsonderzoekster in het contactenoverzicht opgenomen. Geheel ten onrechte staat in het verslag vermeld dat verweerster de huisarts van klaagster en van haar gezin van herkomst zou zijn. Ook de inhoud van het gesprek zelf is onjuist in het verslag opgenomen. Verweerster heeft geen diagnose, ook niet de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis gesteld. Verweerster heeft geen informatie, die haar uit haar vertrouwelijke relatie met klaagster bekend was, met de raad gedeeld. Verweerster was er door de raadsonderzoekster niet op gewezen dat de door verweerster gegeven informatie toegankelijk voor klaagster en haar ex-partner zou zijn.
Hoewel verweerster de verwijten van klaagster niet terecht acht, betreurt zij de gang van zaken en wenst zij zich toetsbaar op te stellen. De communicatie met de raad is niet gegaan zoals deze had gemoeten. Verweerster had slechts oprechte bedoelingen maar ziet in dat het beter was geweest als zij zich niet in de strijd tussen klaagster en haar ex-partner had gemengd.
5. De overwegingen van het college
De klachtonderdelen a) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Het college begrijpt de klachtonderdelen aldus dat aan verweerster wordt verweten dat zij in haar hoedanigheid van arts een visie heeft gegeven en/of een diagnose heeft gesteld betreffende de persoon(lijkheid) van klaagster en deze aan de raad heeft medegedeeld.
Het college stelt vast dat verweerster als arts een verklaring aan de raad heeft afgelegd die een medische oordeel over klaagster bevatte. Eveneens staat vast dat deze verklaring betreffende een mogelijke borderline persoonlijkheidsstoornis van klaagster niet gestoeld was op medisch onderzoek -nog afgezien van de vraag of verweerster bevoegd en bekwaam was om een dergelijk medisch oordeel over klaagster te geven- maar dat deze slechts gebaseerd was op van de ex-partner van klaagster afkomstige informatie. Het college stelt tevens vast dat verweerster uit eigen beweging contact met de raad heeft opgenomen; niet gebleken is dat er een (medische) reden of noodzaak was om de verklaring aan de raad te doen. Bovendien wist verweerster dat klaagster en haar ex-partner in een juridisch conflict verwikkeld waren en heeft zij met het doen van haar verklaring beoogd de (zorgen van de) ex-partner in die procedure te steunen. Verweerster wist, althans had moeten beseffen, dat aan een dergelijke verklaring in haar hoedanigheid van arts gedaan, meer gewicht wordt toegekend en dat deze in de betreffende procedure zou kunnen worden gebruikt en/of openbaar gemaakt.
Dat verweerster, zoals zij ter zitting heeft verklaard, de raad zou hebben gezegd dat het om een vermoeden van borderline-problematiek ging en dat het aan de raad was om daar nader onderzoek naar te doen, maakt dit oordeel niet anders. Dat de raad de door verweerster gegeven informatie niet in haar onderzoek heeft gebruikt, evenmin.
Door te handelen zoals hierboven is omschreven, heeft verweerster gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.
Ad klachtonderdelen b) en d)
Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerster valselijk heeft beweerd de huisarts van klaagster en/of haar gezin van herkomst te zijn en of zij vertrouwelijke informatie over klaagster met de ex-partner van klaagster heeft gedeeld. In gevallen waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klaagster in zoverre niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.
Het college kan derhalve niet vaststellen dat verweerster valselijk onjuiste informatie aan de raad heeft gegeven over haar functie en/of vertrouwelijke informatie over klaagster met de
ex-partner van klaagster heeft besproken.
Deze klachtonderdelen zijn dan ook ongegrond.
De onjuiste handelwijze van verweerster zoals hiervoor omschreven, rechtvaardigt de oplegging van een maatregel. Gelet op de aard en ernst van het handelen van verweerster acht het college de maatregel van waarschuwing passend. Daarbij is ook meegewogen dat verweerster inzicht heeft getoond in de onjuistheid van haar handelen.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond als hiervoor overwogen;
- wijst de klacht voor het overige af;
- legt verweerster de maatregel van waarschuwing op.
Aldus beslist door mr. J.M.P. Drijkoningen als voorzitter, mr. H.A.W. Vermeulen als
lid-jurist, A. Pfaff, C.I.M. Aalders en A.E.J.G.M. van Oosterhout als leden-beroepsgenoten,
in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
1 juni 2015 in aanwezigheid van de secretaris.