ECLI:NL:TGZREIN:2015:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 14117
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2015:28 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-04-2015 |
Datum publicatie: | 07-04-2015 |
Zaaknummer(s): | 14117 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Bedrijfsarts wordt verweten dat hij door te oordelen over klaagsters gezondheid en haar telefonisch ten onrechte per direct arbeidsgeschikt te verklaren zonder haar te hebben gezien en zonder te informeren naar haar gezondheidstoestand onzorgvuldig heeft gehandeld en geen psychische of bedrijfsmaatschappelijke hulpverlening heeft geboden noch nazorg heeft verleend. Nu de bedrijfsarts eerder niet duidelijk met klaagster had gecommuniceerd over de te nemen stappen en klaagster ook steeds aangaf lichamelijke klachten te hebben, had de bedrijfsarts tenminste deze klachten moeten uitvragen, dan wel haar op consult moeten laten komen. Geen doorverwijzing naar psycholoog op goede gronden. Afspraak met bedrijfsmaatschappelijk werk ten onrechte zonder overleg met klaagster afgezegd. Deels gegrond. Waarschuwing. |
Uitspraak: 7 april 2015
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 28 mei 2014 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klaagster
tegen:
[C]
bedrijfsarts
werkzaam te [D]
verweerder
gemachtigde mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de repliek;
- de dupliek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 9 februari 2015 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klaagster vernam op 13 januari 2014 van haar werkgever dat haar tijdelijke aanstelling niet zou worden verlengd. Op 23 januari 2014 heeft klaagster zich ziek gemeld bij haar werkgever.
Verweerder is bedrijfsarts bij klaagsters werkgever. Hij heeft klaagster op 31 januari 2014 op zijn spreekuur gezien. In het medisch dossier wordt over dat consult het volgende vermeld (citaat inclusief spel- en taalfouten overgenomen):
“Gespreksverslag: basu hr Betrokkene is knock out, na ontslag aanzegging. Twee keer een jaar contract gehad, tweede loopt nu af en is niet verlengd. Donderslag bij heldere hemel, zou toezegging gedaan zijn voor aanstelling. Verder manier waarop is aangezegd, aan einde van werkoverleg mededeling. Contract loopt af 2-3 maart af. Vakantie per 24-2-14 gepland. Momenteel maalt het door haar hoofd. Niet meer naar huisarts gegaan. Betrokkene wil het goed afhandelen en schaamt zich voor collega’s. Onrechtvaardig behandeld. Slapen gaat slecht, is heel vroeg wakker.
(…)
Conclusie: Momenteel niet belastbaar voor eigen of ander werk. Distress t.g.v. arbeidsconflict, tijdelijke arbeidsovereenkomst wordt niet verlengd.
Aanpak: Eerst gesprek met leiding en op verzoek van betrokkene met hr manager erbij. Voelt zich daar nu niet toe in staat, afspraak voor begin volgende week. E.e.a. volgens richtlijn Stecr arbeidsconflicten; time out, partijen met elkaar in gesprek om tot een oplossing te komen.”
Klaagster heeft verweerder meermalen verzocht haar te verwijzen naar een psycholoog voor haar klachten. Verweerder heeft klaagster niet verwezen naar een psycholoog.
Op 11 februari 2014 heeft verweerder van klaagster een email ontvangen met daarin onder meer de volgende mededeling:
“ Geachte heer [verweerder], Helaas heeft het gesprek vorige week met (…) en (…) niet opgeleverd wat ik had gehoopt. Graag zou ik daarom een afspraak met u willen maken. ik hoor graag wanneer dit zou kunnen of wellicht is het mogelijk om dit telefonisch te doen? (…) ”
Op 11 februari 2014 heeft vervolgens een telefonisch consult plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. In het medisch dossier is omtrent dit telefonisch consult onder meer het volgende opgenomen:
6-2-14 gesprek gehad had gehoopt meer duidelijkheid te krijgen over waarom van einde arbeidsovereenkomst. Gevoel dat bij [leidinggevende]ligt om persoonlijke redenen. Maakt het allemaal moeilijker. Voelt zich nu niet in staat om terug te kunnen. Voelt zich niet goed: wil met bmw spreken. manier waarop ontslag is aangezegd: voelt zich oneerlijk behandeld. 21-2-14 laatste werkdag.
Verweerder heeft op 11 februari 2014 aan klaagster het volgende laten weten:
Geachte [klaagster], naar aanleiding van ons telefonisch overleg dat wij net hebben gehad bevestig ik u onze afspraken en mijn advies:- Dat u met ingang van 12-2-14 volledig geschikt bent voor uw eigen werk. – Dat er een afspraak met de bedrijfsmaatschappelijk werker van [werkgever] is gepland voor 17-2-14 om 10.00 uur, locatie (…) – Dat [HR manager] u vanmiddag belt om verdere afspraken te maken over het afsluiten van uw dienstverband (…)
In het medisch dossier is voorts opgenomen:
Conclusie: Spanningsklachten op grond van arbeidsconflict. Geen aanwijzingen voor psychiatrisch ziektebeeld. Betrokkene doet helder haar verhaal, geen beperking ten aanzien van concentratie en aandacht.
Aanpak: Per 12-2-14 werk hervatten. Zonodig begeleiding door bmw(…).”
Op 12 februari 2014 heeft klaagster aan verweerder onder meer per email laten weten:
“(…) Kunt u mij aangeven wanneer ik een reactie tegemoet kan zien op mijn verzoek om een second opinion. (…)”
Verweerder heeft het voor klaagster op 17 februari 2014 ingeplande consult bij de bedrijfsmaatschappelijk werker van de werkgever afgezegd.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerder dat hij:
1. zeer onzorgvuldig heeft gehandeld door te oordelen over haar gezondheid en haar telefonisch arbeidsgeschikt te verklaren zonder haar te hebben gezien en zonder te informeren naar haar gezondheidstoestand en/of haar klachten;
2. haar ten onrechte per direct arbeidsgeschikt heeft verklaard, waarmee hij de indruk heeft gewekt voornamelijk in het belang van de werkgever te handelen, hetgeen in strijd is met wet- en regelgeving en voor hem geldende beroepsregels;
3. heeft nagelaten de eerder aan haar toegezegde psychische of bedrijfsmaatschappelijke hulpverlening te bieden en aldus geen interesse in haar heeft getoond, noch nazorg heeft verleend.
Klaagster heeft ter toelichting nog gesteld dat er in haar beleving helemaal geen sprake was van een arbeidsconflict. De lichamelijke en psychische klachten die zij ervoer hielden verband met de manier waarop haar ontslag was aangezegd en de onduidelijkheid over de redenen die aan het ontslag ten grondslag lagen. Verweerder heeft haar ook nooit iets gezegd, uitgelegd of verteld over een zogeheten time-out.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder concludeerde tijdens het consult op 31 januari 2014 dat klaagster niet ziek was, maar ook niet belastbaar was voor eigen of ander werk als gevolg van het conflict met de werkgever. Verweerder heeft nooit tegen klaagster gezegd dat zij volledig arbeidsongeschikt was. Hij heeft klaagster voorgesteld om een gesprek met haar leidinggevende aan te gaan, eventueel in het bijzijn van de HR-manager. Verweerder heeft klaagster een time-out gegeven en haar uitgelegd dat zij in dat kader arbeidsongeschikt zou worden gemeld. Na de time-out en na het voorgestelde gesprek moest zij weer geschikt zijn om te werken en dat is haar zo meegedeeld.
Verweerder oordeelde het voorts niet nodig klaagster naar de psycholoog te verwijzen. Bovendien is het geven van een dergelijke verwijzing een taak voor de huisarts.
Klaagster heeft zelf om het telefonisch consult gevraagd. Verweerder heeft daarmee ingestemd – mede gezien de lange reisafstand voor klaagster – en is met een open mind het telefoongesprek ingegaan. Hij heeft de gezondheidsklachten van klaagster gedeeltelijk uitgevraagd en heeft toen aangegeven dat klaagsters gezondheidssituatie op dat moment niet gewijzigd was ten opzichte van het eerdere consult. Daarom heeft hij klaagster weer volledig geschikt geacht voor haar eigen werk per 12 februari 2014. Hij had klaagster wel op consult kunnen laten komen, maar zijn conclusie zou dezelfde zijn geweest.
Verweerder heeft de afspraak met de bedrijfsmaatschappelijk werker laten vervallen, omdat hij uit berichten van klaagster afleidde dat zij niet naar een bedrijfsmaatschappelijk werker, maar naar een psycholoog verwezen wilde worden.
Verweerder heeft gehandeld conform de stecr-richtlijn.
5. De overwegingen van het college
Het college is van oordeel dat klachtonderdeel 1 en 2 zich lenen voor een gezamenlijke behandeling, dit vanwege hun nauwe samenhang. Het college stelt het volgende vast.
Klaagster is op 31 januari 2014 op consult geweest bij verweerder. Klaagster heeft daarbij aangegeven dat zij knock out was na een ontslag aanzegging, dat haar contract voor bepaalde tijd zou niet voor een derde keer worden verlengd en deze mededeling kwam als donderslag bij heldere hemel. Er zouden aan klaagster namelijk toezeggingen zijn gedaan. Het maalde door het hoofd van klaagster, zij wilde het goed afhandelen en schaamde zich voor haar collega’s. Slapen ging slecht en zij was heel vroeg wakker, zo is door verweerder genoteerd in het medisch dossier. Het college is van oordeel dat verweerder op grond van deze mededelingen van klaagster heeft kunnen komen tot de vaststelling dat sprake was van een arbeidsconflict tussen klaagster en haar werkgever. Dat klaagster dit niet als een arbeidsconflict heeft geduid doet daar niet aan af nu dit een diagnose is die door verweerder zelfstandig behoort te worden gesteld. De notitie van verweerder dat een time-out diende te worden gegeven was geen onjuiste beslissing gelet op de bij een arbeidsconflict te volgen STECR richtlijnen net zomin als klaagster ertoe te bewegen om met haar leidinggevende in gesprek te gaan. Het college stelt evenwel vast dat verweerder weliswaar in zijn dossier opmerkt dat een time-out is gegeven, maar het college kan uit het medisch dossier van verweerder niet opmaken dat hij met klaagster zijn diagnose dat sprake was van een arbeidsconflict, heeft besproken noch dat met klaagster de stappen en gevolgen van deze vaststelling zijn besproken. Ook in de arbodienst@functionele mogelijkhedenlijst (verder te noemen het adviesformulier) die naar aanleiding van het spreekuurcontact op 31 januari 2014 is opgesteld en die klaagster heeft ontvangen, wordt geen melding gemaakt van een arbeidsconflict of van een time-out. Daarin wordt integendeel slechts vermeld dat klaagster arbeidsongeschikt is voor eigen werk, dat de verwachte datum voor herstel nog niet is aan te geven en dat het advies is om eerst op korte termijn een gesprek te plannen met diverse betrokkenen. Vervolgens is opgenomen dat verder afspraken zouden moeten worden gemaakt over het einde dienstverband en werkhervatting tot einde contract. Deze opmerkingen duiden niet op een duidelijk en consistent beleid conform de STECR richtlijnen vanwege het bestaan van een arbeidsconflict. Nu klaagster uitdrukkelijk heeft weersproken dat met haar is gesproken over een arbeidsconflict, een time-out of de te nemen stappen moet ervan worden uitgegaan dat het begrip arbeidsconflict, time-out en de betekenis daarvan niet, althans niet duidelijk met klaagster zijn besproken noch dat op andere wijze voor klaagster duidelijk was welk beleid verweerder zou volgen.
Verweerder heeft vervolgens naar aanleiding van de e-mail van klaagster van 11 februari 2014 een telefonisch onderhoud gehad. Uit deze e-mail van klaagster kan worden opgemaakt dat het gesprek tussen haar en de leidinggevende in ieder geval voor klaagster niet tot meer duidelijkheid omtrent de genomen beslissing had geleid. Ook in het telefoongesprek dat vervolgens werd gevoerd is door klaagster – zo blijkt uit het dossier – aangegeven dat zij zich niet goed voelde, zich niet in staat voelde om terug te keren en dat zij graag met een bedrijfsmaatschappelijk werker wilde praten. Verweerder heeft voorts ter zitting verklaard dat hij weliswaar heeft gevraagd naar de klachten van klaagster maar dat hij de klachten slechts gedeeltelijk (aandacht en stemming) had uitgevraagd en niet heel diep was ingegaan op alle gezondheidsklachten (zoals het slapen). De beslissing om klaagster vervolgens arbeidsgeschikt te verklaren is blijkens het medisch dossier genomen op grond van de vaststelling dat klaagster helder haar verhaal deed en er geen aanwijzingen waren voor beperkingen ten aanzien van concentratie en aandacht. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder klaagster duidelijk heeft gemaakt waarom verweerder kwam tot de diagnose dat klaagster arbeidsgeschikt kon worden verklaard noch welke consequenties dit voor klaagster zou hebben. Het college is van oordeel dat, ook al was het verzoek om een telefonisch onderhoud door klaagster gedaan, dit verweerder niet ontslaat van de op hem rustende verplichting een gedegen afweging te maken tussen het terwille willen of kunnen zijn van klaagster en het kunnen afnemen van een goede anamnese voor het stellen van een duidelijke diagnose. Nu in een eerder stadium niet duidelijk met klaagster was gecommuniceerd over de te nemen stappen, daarvan ook geen aantekeningen in het medisch dossier stonden, en evenmin in het adviesformulier terwijl klaagster zowel bij aanvang van de ziekmelding als tijdens het telefoongesprek op 11 februari 2014 ook aangaf lichamelijke klachten te hebben, had verweerder ten minste deze klachten dienen uit te vragen, dan wel klaagster alsnog op consult laten komen. Het college is van oordeel dat verweerder, door dit na te laten in de gegeven omstandigheden, zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat sprake is van klachtwaardig handelen. Dat verweerder daarmee de indruk heeft gewekt alleen te handelen in het belang van de werkgever, is naar het oordeel van het college alleszins begrijpelijk maar is naar het oordeel van het college niet komen vast te staan. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn derhalve deels gegrond.
Klachtonderdeel 3 is naar het oordeel van het college ook deels gegrond. Verweerder heeft de afspraak met het bedrijfsmaatschappelijk werk afgezegd op basis van een e-mail van klaagster van 12 februari 2014 maar zonder bij klaagster te verifiëren of zij een gesprek met het bedrijfsmaatschappelijk werk al dan niet gewenst achtte. Klaagster heeft echter op geen enkel moment aangegeven de afspraak niet te willen. Klaagster heeft weliswaar gevraagd om een doorverwijzing naar een psycholoog en een second opinion maar een verzoek van dien aard duidt niet erop dat een ander traject – het bedrijfsmaatschappelijk werk – door klaagster ongewenst werd geacht. Waarom een afspraak met het bedrijfsmaatschappelijk werk niet voor de hand lag vanwege de wens om doorverwijzing naar een psycholoog kan het college niet volgen. Beide instanties hebben immers hun eigen expertise. Verweerder had de afspraak dan ook niet zonder overleg met klaagster behoren af te zeggen. Dat verweerder klaagster niet heeft doorverwezen naar een psycholoog was in de gegeven omstandigheden wel op juiste gronden gebaseerd. Verweerder had immers de diagnose arbeidsconflict gesteld. Van desinteresse is het college overigens niet gebleken.
Gelet op al het vorenoverwogene heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en dient aan hem een maatregel te worden opgelegd. Het college is niet gebleken dat bij verweerder sprake was van enig opzet gericht op benadeling van klaagster of dat hij zich van die benadeling bewust was, zodat aan hem de maatregel van waarschuwing wordt opgelegd, nu een waarschuwing een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht deels gegrond zoals hiervoor overwogen;
- legt de maatregel van waarschuwing op;
- wijst de klacht voor het overige af.
Aldus beslist door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als voorzitter,
mr. I.E.M. Sutorius als lid-jurist, M.F.J.M. Broekman, C.M.F. van Roessel en J.C.F. Schellekens als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2015 in aanwezigheid van de secretaris.