ECLI:NL:TGZREIN:2015:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 14128
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2015:21 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-03-2015 |
Datum publicatie: | 05-03-2015 |
Zaaknummer(s): | 14128 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Uroloog wordt onder meer verweten dat hij klager voorafgaande aan de prostaatoperatie niet heeft geïnformeerd over de gevolgen van die operatie zoals het ontstaan van een retrograde ejaculatie. Verweerder was bekend, of behoorde bekend te zijn met angst van klager voor het verliezen van een buitenwaartse zaadlozing. In medisch dossier wordt niet vermeld dat voorlichting is gegeven. Verweerder heeft niet op andere wijze aannemelijk gemaakt dat aan de op hem rustende informatieplicht is voldaan. Deels gegrond. Waarschuwing. |
Uitspraak: 5 maart 2015
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 12 juni 2014 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
tegen:
[C]
uroloog
werkzaam te [D]
verweerder
gemachtigde mr. M. van der Graaf te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop;
- het verweerschrift;
- de repliek;
- de dupliek;
- nadere stukken, op 10 november 2014 ontvangen van klager.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 21 januari 2015 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. De feiten
Verweerder is uroloog. Klager heeft verweerder bezocht in verband met plasklachten, voor de eerste maal op 13 augustus 2013. Op dat moment gebruikte klager reeds het medicijn Xatral 10 mg. Klager heeft tijdens dat consult aan verweerder verteld dat hij eerder, te weten in 1974, een prostaatoperatie had ondergaan.
In het medisch dossier staat onder meer dat klager in 2003 een collega van verweerder op de polikliniek urologie heeft bezocht. Deze collega schreef in zijn brief van 27 maart 2003 aan de huisarts van klager – voor zover hier van belang – het volgende:
“Ik heb patiënt Omnic voorgeschreven. Dit hielp wel wat echter patiënt is hiermee gestopt omdat hij niet aankon dat hij geen zaadlozing meer had. De Omnic werd gestopt”
Na het consult van 13 augustus 2013 is klager medisch onderzocht.
Op 17 september 2013 heeft verweerder klager opnieuw in consult gezien, waarbij de uitslagen van het onderzoek zijn besproken. Verweerder heeft klager toen geadviseerd om een operatie aan zijn prostaat te ondergaan en naast Xatral ook het medicijn Avodart te gaan gebruiken. Klager heeft toen aangegeven angstig te zijn voor de operatie, omdat na de operatie in 1974 een ernstige ontsteking is opgetreden en hij als gevolg daarvan lang in het ziekenhuis had gelegen. Er is toen een controleafspraak voor drie maanden later gemaakt.
Het derde consult heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2013. Klager heeft verweerder toen meegedeeld dat hij vrijwel direct na het starten met de inname van Avodart daarmee is gestopt, omdat de klachten erger werden en impotentie optrad. Klager heeft het gebruik van Xatral wel voortgezet. Tijdens dat consult heeft klager aangegeven in te stemmen met een operatie aan zijn prostaat na 1 januari 2014. Opnieuw is een controleafspraak gemaakt voor drie maanden later met de bedoeling klager dan op de opnamelijst voor de operatie te plaatsen.
Op 28 oktober 2013 heeft klager gebeld naar de polikliniek urologie met de mededeling dat hij graag eerder op de opnamelijst voor de operatie geplaatst wilde worden. Verweerder heeft klager toen op de opnamelijst geplaatst. Verweerder heeft klager op dat moment niet in consult gezien.
Verweerder heeft op 20 februari 2014 een TURP operatie bij klager uitgevoerd. Klager heeft na de operatie retrograde ejaculatie ontwikkeld.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder dat hij hem voorafgaande aan de prostaatoperatie niet heeft geïnformeerd over de gevolgen van die operatie zoals het ontstaan van impotentie. Verweerder heeft klager niet verteld dat de geplande operatie een zogeheten ‘TURP’ operatie betrof en hij heeft hem in het kader van de voorlichting beslist geen prostaatboek laten zien. Klager heeft dan ook op grond van onvolledige informatie besloten de operatie te ondergaan. Als gevolg van de operatie heeft klager nu last van impotentie oftewel de afwezigheid van buitenwaartse zaadlozingen. Ook begint klager nu incontinentieproblemen te ontwikkelen. Als klager dit van tevoren had geweten dan had hij niet ingestemd met de operatie, maar was hij op zoek gegaan naar alternatieven.
Voorts verwijt klager verweerder dat hij in deze procedure privéaangelegenheden van klager naar buiten heeft gebracht die niets te maken hebben met de klacht over de prostaatoperatie. Verweerder heeft daarmee zijn beroepseed geschonden.
4. Het standpunt van verweerder
De door verweerder bij klager uitgevoerde TURP operatie is ongecompliceerd verlopen. Ook na de ingreep zijn geen complicaties opgetreden. Klager heeft daarna helaas wel retrograde ejaculatie (een ‘binnenwaartse’ ofwel ‘droge’ zaadlozing) ontwikkeld. Na een TURP operatie ontwikkelt 70 tot 80% van de mannen een retrograde ejaculatie. Dit is niet schadelijk en de erecties en het orgasmegevoel blijven behouden. Verweerder heeft klager tijdens het consult op 18 oktober 2013 de aard en de gevolgen van de ingreep waaronder de mogelijkheid van het ontstaan van een retrograde ejaculatie toegelicht onder meer aan de hand van het prostaatboek. Klager heeft daarop toen niet afwijzend gereageerd. Bij het einde van dat consult heeft verweerder het prostaatboek ook aan klager meegegeven, zodat hij het thuis nog kon nalezen. Deze wijze van voorlichting betreft een door verweerder gehanteerde standaardprocedure. Helaas heeft verweerder het informed consent ditmaal niet in het medisch dossier van klager genoteerd.
5. De overwegingen van het college
Vooropgesteld wordt dat het aan verweerder is om klager over het veel voorkomende en voor klager belangrijke gevolg van de prostaatoperatie, te weten retrograde ejaculatie, voorafgaande aan de operatie te informeren. Het is ook aan verweerder om aan te tonen dat hij aan die informatieplicht heeft voldaan, in beginsel door zijn gegeven voorlichting aan te tekenen in het medisch dossier van klager.
Aan de orde is nu de vraag of verweerder klager adequaat, conform de op hem rustende informatieplicht, heeft ingelicht over de gevolgen en de risico’s van de operatie voorafgaand aan de uitvoering daarvan.
Nu in het medisch dossier niet wordt vermeld dat verweerder klager die informatie voorafgaand aan de operatie heeft verschaft, dient verweerder op andere wijze aannemelijk te maken dat hij aan de op hem rustende informatieplicht heeft voldaan. Naar het oordeel van het college is hij daar niet in geslaagd, omdat hij daarvan geen ander bewijs heeft overgelegd. Daarbij komt nog het volgende.
Vast staat dat klager vanwege zijn medische voorgeschiedenis angst heeft voor medicatie ten behoeve van zijn prostaat en ook voor het ondergaan van een prostaatoperatie. Die angst heeft niet alleen betrekking op het ontstaan van infecties na een operatie, maar ook op het verliezen van een buitenwaartse zaadlozing. Verweerder was daarmee ook bekend, althans behoorde daarmee bekend te zijn gezien het medisch dossier van klager.
Klager heeft ten stelligste betwist dat verweerder hem aan de hand van een prostaatboek of anderszins heeft voorgelicht over de mogelijkheid van het ontstaan van retrograde ejaculatie. Die stelling komt het college om meerdere redenen aannemelijk voor. Zo heeft klager gesteld dat hij zeker op zoek gegaan was naar een alternatieve behandeling, indien hij gewezen was op de mogelijkheid van retrograde ejaculatie. Die stelling overtuigt, mede gezien de inhoud van de brief van de collega van verweerder van 27 maart 2003. Voorts acht het college het niet aannemelijk dat klager niet afwijzend zou hebben gereageerd als hij zou worden gewezen op de mogelijkheid van het ontstaan van retrograde ejaculatie. Reeds in het verleden was immers gebleken dat het behoud van zijn zaadlozing psychisch noodzakelijk voor klager was. Ten slotte staat vast dat klager niet tijdens de afgesproken controleafspraak door verweerder op de opnamelijst voor de operatie is geplaatst, maar dat zulks telefonisch is geschied. Niet uitgesloten moet worden geacht dat de informatieverschaffing aan klager mede daardoor niet als gebruikelijk en niet naar behoren is verlopen. Gezien het bovenstaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat verweerder aan de op hem rustende informatieplicht jegens klager heeft voldaan. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Met betrekking tot het verwijt dat verweerder zijn beroepseed zou hebben geschonden, overweegt het college dat niet gebleken is dat verweerder ongeoorloofde en irrelevante gegevens over klager in de procedure heeft gebracht. Een arts mag, indien er bij een tuchtcollege een klacht tegen hem wordt ingediend, voor het voeren van verweer relevante gegevens van de klager gebruiken zonder hiervoor diens toestemming te vragen. De toestemming hiervoor kan worden verondersteld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Gezien het bovenstaande zal aan verweerder een waarschuwing worden opgelegd. Deze maatregel wordt passend en geboden geacht, nu de handelwijze van verweerder niet is zoals die behoorde te zijn, maar deze het opleggen van een zwaardere maatregel in dezen niet rechtvaardigt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder ter zitting op overtuigende wijze naar voren heeft gebracht dat hij patiënten normaliter via een standaardprocedure voorlicht over de door hem uit te voeren behandelingen.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht deels gegrond als hiervoor overwogen en;
- waarschuwt verweerder;
- wijst de klacht voor het overige af.
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, A. de Jong, dr. W.F.R.M. Koch en dr. G.A. Hoffland als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
5 maart 2015 in aanwezigheid van de secretaris.