ECLI:NL:TGZREIN:2015:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1463a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2015:12
Datum uitspraak: 29-01-2015
Datum publicatie: 29-01-2015
Zaaknummer(s): 1463a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Hoewel niet eerste keus voor het gebied rond vagina en anus, geen tuchtrechtelijk verwijt huisarts door hevige allergische reactie na het gebruik van de ketoconazol. Mogelijke bijwerking was vermeld in de bijsluiter. Geen objectieve gronden voor verwijzing gynaecoloog. Ongegrond.

Uitspraak: 29 januari 2015

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 maart 2014 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

huisarts

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde mr. L. Fedder te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek;

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 17 december 2014 behandeld, gelijktijdig met de zaak bekend onder nummer 1463b. Partijen waren aanwezig, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster was sedert 2011 patiënt bij de collega van verweerster, met wie zij samen een huisartsenpraktijk uitoefent.

Op 24 januari 2014 kwam klaagster op het spreekuur bij verweerster met klachten van vaginale jeuk. In het dossier staat daarover vermeld: “Heeft wisselend vaginale jeuk en rondom de anus. Wast met zeep. Geeft aan dat ze niet anders wil. Wil absoluut niet dat ik naar de vagina en anus kijk. (…) Uitleg geen zeep evt lactacyd en starten met ketoconazol.”

Verweerster heeft ketoconazol crème voorgeschreven twee maal daags voor de uitwendige schaamlippen.

Op 27 januari 2014 belde klaagster met de praktijk dat de klachten verergerden en dat ze nu ook rode uitslag op de benen had. Op 31 januari 2014 kwam klaagster weer op de praktijk, ditmaal bij de collega van verweerster, met, volgens het dossier, een uitgebreide en hevige (allergische) reactie op de ketoconazol, bij de vagina (roodheid en zwelling). Bij dit consult werd klaagster vergezeld door de apotheker “ivm aflevering ketoconazol, had niet gemogen voor vag klachten”, aldus het dossier. Klaagster kreeg een viertal medicamenten voorgeschreven, te weten fexofenadine, prednisolon, itraconazol (in plaats van ketoconazol) en hydrocortison-butyraat. Op 6 februari 2014 kwam klaagster terug bij de collega ter controle; er was sprake van een bruinige verkleuring van de huid bij de dijbenen. De collega heeft getracht klaagster gerust te stellen en heeft met klaagster afgesproken dat ze over twee weken zou terugkomen. Op 10 februari 2014 heeft klaagster gebeld met de praktijk met de vraag om een verwijzing naar de dermatoloog omdat de klacht niet overging. In overleg met de collega van verweerster is via de voicemail geadviseerd het nog twee weken aan te zien. Op 12 februari 2014 bezocht klaagster de huisartsenpost wegens een toename van de klachten. Er bleek sprake van pigmentverkleuring op de huid van de dijbenen. Klaagster kreeg vaginale capsules en orale antimycotica en uitleg dat de verkleuring wel bij zou trekken. Op 21 februari 2014 kwam klaagster weer bij verweerster op het spreekuur. In het dossier staat “Vagina en rondom iets pigmentkleuring en een aantal rode plekken, verder geen bijzonderheden”. Verder staat vermeld dat ter geruststelling wordt verwezen naar de dermatoloog. Op 7 maart 2014 heeft klaagster een verwijzing gevraagd naar de gynaecoloog, die verweerster heeft geweigerd. Vervolgens is de arts-patiëntrelatie beëindigd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster

a) dat zij haar medicijnen heeft voorgeschreven die voor haar ongeschikt waren vanwege de sterke bijwerkingen en het aspecifieke aanwendingsgebied en voorts

b) dat verweerster niet de moeite heeft genomen om op 24 januari 2014 bij klaagster een uitstrijkje te maken om een kweek in te zetten en

c) dat zij heeft geweigerd door te verwijzen naar de gynaecoloog.

Klaagster stelt dat verweerster haar wel degelijk uitvoerig heeft onderzocht tijdens het consult van 24 januari 2014. De aantekening in haar dossier dat zij dit onderzoek zou hebben geweigerd is daarom niet juist.

4. Het standpunt van verweerster

Klaagster kwam met klachten over jeukende huid rondom vagina en anus. Klaagster wilde niet dat verweerster ernaar keek. Verweerster heeft klaagster geadviseerd haar schaamregio niet meer met zeep te wassen en is, op vermoeden van een schimmelinfectie, gestart met ketoconazol crème voor de uitwendige schaamlippen. Op 31 januari 2014 meldde klaagster zich bij verweersters collega met de mededeling dat de klachten waren verergerd. Verweersters collega heeft daarop de ketoconazol gestaakt en is gestart met locoid crème en itraconazol. Op 6 februari kwam klaagster weer op het spreekuur van de collega. Zij kreeg het advies door te gaan met itraconazol en te stoppen met de locoid crème vanwege pigmentatie.

Op 21 februari 2014 zag verweerster klaagster weer op het spreekuur; klaagster had geen jeuk meer, maar nog wel een verkleuring van de huid van de dijbenen. Verweerster zag een aantal rode plekken en een minimale verkleuring van de huid. Omdat klaagster niet gerust was te stellen heeft verweerster haar een verwijzing gegeven naar de dermatoloog. Op 7 maart 2014 zag verweerster klaagster weer op het spreekuur. Klaagster was boos en eiste naast een nieuwe verwijzing naar de dermatoloog ook een verwijzing naar de gynaecoloog en gaf aan dat ze een andere huisarts zou gaan zoeken. Verweerster heeft de verwijzing naar de gynaecoloog geweigerd met de mededeling dat klaagster dit met haar nieuwe huisarts kon bespreken. Wel werd een nieuwe verwijzing naar de dermatoloog verstrekt. Daarna heeft verweerster klaagster niet meer gezien.

5. De overwegingen van het college

Ad a) en b)

Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

Het college stelt om te beginnen vast dat partijen het niet eens zijn over de vraag of verweerster klaagster tijdens het consult van 24 januari 2014 heeft onderzocht of niet. Voor de beoordeling van de klacht dat de voorgeschreven medicatie ongeschikt was, acht het college het niet van doorslaggevende betekenis of dit onderzoek heeft plaatsgevonden.

Dat verweerster op 24 januari 2014 verwijtbaar een voor klaagster ongeschikt medicijn heeft voorgeschreven, kan het college niet onderschrijven. Het middel is ongeschikt voor vaginaal gebruik, maar het werd voorgeschreven voor gebruik rond de vagina en zo heeft klaagster, zoals zij ter zitting bevestigde, het ook begrepen.

Weliswaar is voor het gebied rond de vagina en anus ketoconazol niet de eerste keus voor het gebied, maar het is wel een medicijn dat geschikt is voor de behandeling van (de door verweerster als vermoedelijk gediagnosticeerde) schimmelinfectie van de huid, zoals in de bijsluiter wordt vermeld.

Het valt zeer te betreuren dat klaagster na het gebruik van de ketoconazol werd geconfronteerd met een hevige allergische reactie. Een dergelijke reactie valt echter niet tuchtrechtelijk aan verweerster te verwijten. In de bijsluiter wordt voor deze reactie gewaarschuwd, met advies aan de gebruiker om in voorkomend geval te stoppen met het gebruik en een arts te raadplegen, zoals klaagster ook heeft gedaan. Verweerster had, zoals vaker wordt gedaan, kunnen adviseren bij wijze van proef de ketoconazol te gebruiken op een minder gevoelige plaats, maar het nalaten hiervan levert geen omissie op en biedt geen grond voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Op grond van het bovenstaande zijn deze klachtonderdelen ongegrond.

Ad c)

Er waren geen objectieve gronden om, naast de verwijzing (ter geruststelling) naar een dermatoloog, ook een verwijzing te geven naar een gynaecoloog.

Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

De conclusie is dat de klacht dient te worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. P.J.M. van Wersch als lid-jurist, A. de Jong, dr. W.F.R.M. Koch en dr. J.H. Wijsman als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015 in aanwezigheid van de secretaris.