ECLI:NL:TGZREIN:2014:69 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1408
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2014:69 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-06-2014 |
Datum publicatie: | 30-06-2014 |
Zaaknummer(s): | 1408 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Huisarts wordt verweten dat hij klaagster op nonchalante wijze heeft voorgesteld om in geval van nood zelf morfine-injecties aan haar terminaal zieke echtgenoot toe te dienen. Huisarts had thuiszorg moeten inschakelen omdat het voorbehouden handeling betreft. Geen oog gehad voor emotionele betrokkenheid van klaagster. Deels gegrond. Waarschuwing. |
Uitspraak: 30 juni 2014
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 januari 2014 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klaagster
tegen:
C
huisarts
werkzaam te D
verweerder
gemachtigde mr. V.C.A.A.V. Daniëls te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de pleitnotitie overgelegd door klaagster.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 19 mei 2014 behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
De echtgenoot van klaagster, verder te noemen ‘patiënt’, leed aan een niercelcarcinoom en verkeerde in terminale fase. Euthanasie zou plaatsvinden op vrijdag 19 april 2013.
Op woensdag 10 april 2013 heeft een huisarts patiënt bezocht en in het zorgdossier genoteerd:
“ Bij ernstige/acute benauwdheid 10 mg morfine sc geven (en arts bellen)
1 ampul achtergelaten
Noodsetje morfine + dormicum volgt”.
Na levering van het noodsetje op diezelfde dag is aan deze aantekening toegevoegd:
“ ->is aanwezig”
Op vrijdag 12 april 2013 heeft de eigen huisarts patiënt bezocht en in overleg met patiënt, voor het geval hij tijdens het weekend benauwd zou worden en een beroep zou moeten doen op de huisartsenpost (HAP), een formulier klaargelegd waarin aan de thuiszorg opdracht wordt gegeven tot het toedienen van morfine bij patiënt. Dit opdrachtformulier zou door de dienstdoende huisarts kunnen worden ondertekend.
Diezelfde avond is patiënt erg benauwd geworden. Van vrijdagavond tot en met zondag is patiënt meerdere malen door de dienstdoende huisartsen van de HAP bezocht. Daarbij is morfine subcutaan toegediend.
Op zondagmiddag 14 april 2013 is verweerder bij patiënt geweest.
Verweerder heeft bij patiënt 20 mg morfine intramusculair gespoten en ten behoeve van de thuiszorg in het zorgdossier de opdracht genoteerd om 3 maal daags 20 mg morfine te spuiten. Verweerder heeft klaagster voorgesteld om in nood een injectie morfine aan patiënt toe te dienen en heeft daarvoor morfine-ampullen achtergelaten. In het zorgdossier staat vermeld:
“ Terminaal svp 3dd 20 mg morfine i.m.
- Heb net zelf morfine i.m. gegeven
- + recept instanyl spray”
In het waarneembericht staat hierover vermeld:
“ (P) (WAS) recept gegeven voor morf amp. verzorging verzocht 3dd inj, zn
doet echtgenote het en zn instanyl spray. “
Het gereed liggende opdrachtformulier voor de thuiszorg om morfine toe te dienen is niet door verweerder ondertekend. Dit formulier werd maandag 15 april 2013 door de eigen huisarts van patiënt ondertekend. Patiënt is op 16 april 2013 overleden.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerder dat hij haar heeft gevraagd zelf morfine injecties bij patiënt toe te dienen. Ook verwijt zij hem de nonchalante wijze waarop hij dat vroeg, omdat hij vond dat klaagster, omdat ze zelf diabeet is, “er zelf wel een spuit morfine in kon gooien”. Klaagster weet niet hoe verweerder weet dat ze diabeet is. Zij heeft het hem niet verteld. Door het achterlaten van maar liefst 10 morfineampullen en injectienaalden heeft hij haar, als emotionele en kwetsbare echtgenote van patiënt, in de verleiding gebracht om het lijden van patiënt te verkorten en aldus de wet te overtreden. Het achterlaten van de ampullen was niet eens noodzakelijk, want er was een noodsetje morfine en dormicum aanwezig.
Verweerder heeft verzuimd in de zorgmap, waarin het palliatief beleid was opgenomen, te kijken en geweigerd het aanwezige opdrachtformulier voor de thuiszorg te ondertekenen. Verweerder is boos vertrokken en heeft klaagster verbijsterd achtergelaten.
Ook heeft verweerder in strijd met de waarheid in het dossier vermeld dat klaagster hiertoe bereid was aangezien klaagster uitdrukkelijk tegen verweerder heeft gezegd dat ze dat niet wilde doen. Omdat klaagster is opgeleid als EHBO-er heeft ze ook gezegd dat ze dat niet mag doen, omdat zij niet BIG-geregistreerd is.
Klaagster heeft eerder een klacht bij de HAP ingediend en in het daaropvolgende gesprek met de manager van de HAP om de persoonlijke excuses van verweerder gevraagd. Klaagster had gehoopt op een gesprek met verweerder, maar heeft geen enkel bericht noch excuses van hem ontvangen.
4. Het standpunt van verweerder
Toen verweerder patiënt bezocht, trof hij hem in deplorabele toestand aan met een voor verweerder niet duidelijk palliatief beleid. Patiënt leed erg en kon nauwelijks spreken. Gelet op de toestand van patiënt heeft verweerder hem morfine toegediend en dit in het zorgdossier genoteerd. Verweerder heeft het achtergelaten opdrachtformulier ten behoeve van morfinetoediening niet gezien en wist niet dat er een noodsetje aanwezig was. De verzorging zou om 18.00 uur komen. Omdat verweerder van klaagster had vernomen dat zij diabeet was - verweerder heeft dit niet in het dossier nagekeken - en zichzelf insuline toediende, heeft hij haar gevraagd om in nood een injectie morfine aan patiënt te geven om het lijden van de patiënt te verzachten. Verweerder wilde dat patiënt zijn laatste uren menswaardig zou kunnen doorkomen. Klaagster heeft op dat verzoek niet afwijzend gereageerd. Verweerder heeft
3 ampullen achter gelaten en niet, zoals klaagster zegt, 10 ampullen. Verweerder heeft in het waarneembericht “zn doet echtgenote het” genoteerd omdat hij de overtuiging had gekregen dat klaagster dat in nood wilde doen. Verweerder heeft in de zorgmap verslag van zijn bezoek gemaakt. Er is geen sprake geweest van een nonchalante benadering van klaagster. Verweerder is juist weggegaan met het gevoel goed contact met klaagster te hebben gehad. Als er geen akkoord zou zijn geweest, had hij het bezoek niet kunnen afsluiten. De tuchtklacht heeft bij verweerder tot het inzicht geleid dat hij het injecteren van morfine moet overlaten aan de verzorging en dit nooit, ook niet met de beste bedoelingen, aan een familielid mag vragen.
Het spijt verweerder dat hij dit aan klaagster heeft gevraagd en dat hij haar ongerust heeft gemaakt; dat is nooit zijn bedoeling geweest. Verweerder heeft achteraf van de manager van de HAP vernomen dat klaagster een klacht had ingediend, dat er met klaagster een goed gesprek had plaatsgevonden waarin namens de HAP en namens verweerder excuses waren aangeboden en dat het daarmee klaar was.
Verweerder heeft schriftelijk zijn excuses aan klaagster aangeboden en heeft aangegeven alsnog bereid te zijn om met haar in gesprek te gaan.
5. De overwegingen van het college
Tussen partijen staat vast dat verweerder klaagster heeft verzocht om in geval van nood zelf morfine injecties aan patiënt toe te dienen en dat hij daartoe ampullen en injectienaalden bij klaagster heeft achtergelaten.
Het college stelt voorop dat het toedienen van morfine injecties voorbehouden handelingen zijn die uitsluitend door de daartoe bevoegde personen, zoals artsen en verpleegkundigen, mogen worden uitgevoerd. Alleen al om die reden had verweerder het bewuste voorstel nimmer aan klaagster mogen doen.
Bovendien was de situatie van patiënt ten tijde van de visite van verweerder dusdanig ernstig dat het op de weg van verweerder had gelegen – te meer nu verweerder het opdrachtformulier niet had getekend omdat hij dat naar hij heeft gesteld niet had gezien - om contact op te nemen met de thuiszorg, die al bij de verzorging van patiënt betrokken was, om (aangepaste) instructies te geven. Het valt verweerder aan te rekenen dat die mogelijkheid niet bij hem is opgekomen.
Door klaagster met een voorstel als voormeld te belasten, heeft verweerder geen oog gehad voor de positie van klaagster als emotioneel betrokken echtgenote, ook al was zijn voorstel ingegeven met de goede bedoeling het ernstige lijden van patiënt te verlichten.
Dit klachtonderdeel is gegrond.
Ten aanzien van de stellingen van klaagster dat verweerder haar op nonchalante wijze heeft benaderd, dat hij in strijd met de waarheid heeft genoteerd dat zij bereid was om aan zijn verzoek te voldoen, dat hij heeft geweigerd het opdrachtformulier te tekenen en dat hij vervolgens boos vertrokken is, oordeelt het college als volgt.
Niet kan worden vastgesteld op welke wijze het contact tussen partijen die middag is verlopen, aangezien beide partijen daarover een andere lezing geven.
In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klaagster in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Dit klachtonderdeel moet dan ook worden verworpen.
Eenzelfde overweging is ook van toepassing op het verschil van mening tussen klaagster en verweerder met betrekking tot de hoeveelheid door verweerder achtergelaten ampullen en injectiemateriaal, zodat ook dit klachtonderdeel dient te worden verworpen.
Verweerder heeft ter zitting duidelijk blijk gegeven van voldoende inzicht in het hem verweten handelen.
Alles overziend is het college van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend is.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht deels gegrond als hiervoor overwogen;
- wijst de klacht voor het overige af;
- legt verweerder de maatregel van waarschuwing op.
Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. I.E.M. Sutorius
als lid-jurist, J.D.M. Schelfhout, M.Ch. Doorakkers , L. Relik-van Wely als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2014 in aanwezigheid van de secretaris.