ECLI:NL:TGZREIN:2014:45 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13153
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2014:45 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-04-2014 |
Datum publicatie: | 18-04-2014 |
Zaaknummer(s): | 13153 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Voormalig huisarts wordt onvolledig onderzoek en onjuist diagnose verweten, zelfs na herhaalde melding van klachten. Discrepantie tussen aanvragen visite en gestelde diagnose. Patiënte gaf huisarts niet alle informatie en ging akkoord met uitleg van huisarts ten aanzien van diagnose. Verschillende lezingen en feiten m.b.t. gemelde klachten in volgend telefoongesprek. Ongegrond. |
Uitspraak: 18 april 2014
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 juli 2013 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
tegen:
[C]
huisarts
destijds werkzaam te [B]
verweerder
gemachtigde mr. S.J. Berkhoff-Muntinga te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop
- het verweerschrift
- de repliek
- de dupliek
- de pleitnotitie overgelegd door klager.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 10 maart 2014 behandeld. Partijen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, waren aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht, waarbij klager gebruik heeft gemaakt van een pleitnotitie, welke is overgelegd.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Op 28 januari 2013, heeft de echtgenote van klager, verder te noemen patiënte, naar de praktijk van haar huisarts gebeld met benauwdheidsklachten. In verband met de afwezigheid van de eigen huisarts van patiënte, heeft verweerder als waarnemend huisarts een visite afgelegd en patiënte onderzocht. Verweerder stelde de diagnose benauwdheidsklachten op basis van een viraal infect bovenste luchtwegen, zonder betrokkenheid van de lagere luchtwegen en zonder aanduidingen voor andere pathologie of comorbiditeit en schreef medicatie voor. In het dossier staat hierover vermeld:
“ S : benauwd
O niet ziek longengb verstopte neus
E BLW infekt
P R/8 st doxycycline disp tabl 100 (DOX)
P R/10 ml xylometazolin neusspr 0,1 (3S1BN)”
Op 31 januari 2013 heeft patiënte telefonisch aan de assistente van de huisartsenpraktijk pijnklachten gemeld en om pijnstilling verzocht. Verweerder heeft op basis van dit bericht medicatie voorgeschreven. In het dossier staat hierover vermeld:
“ S mw. heeft erge spierpijn, vraagt pijnstilling.
S tel: spierpijn
P R/15 st ibuprofen drag/tabl 400mg (3Z1T)
P R/10 st diazepam tabl 2mg (2Z1T)”
Omdat patiënte steeds zieker werd, heeft klager op 6 februari 2013 een ambulance gebeld en is patiënte naar de afdeling Spoed Eisende Hulp van het [D]ziekenhuis vervoerd, waar zij vlak na aankomst is overleden.
In het pathologisch rapport staat als doodsoorzaak vermeld:
“cardiale insufficiëntie met shock (uitgebreid subacuut myocard infarct op basis van een afsluitende thrombus op een arteriosclerotische plak in de LAD; intraventriculaire en intra-atriale trombose, perifere longembolieen).”
3. Het standpunt van klager en de klacht
De klacht houdt -kort en zakelijk weergegeven- het volgende in.
Verweerder heeft op 28 januari 2013 slechts summier onderzoek gedaan - hij heeft nagelaten de bloeddruk te meten - en heeft een onjuiste diagnose gesteld. Ten onrechte heeft verweerder op 31 januari 2013 op basis van een telefonisch contact van patiënte met de praktijkassistente, waarbij zij pijn in de onderbuik en de hartstreek meldde, en zonder nader onderzoek, pijnmedicatie aan patiënte voorgeschreven. Verweerder had moeten weten dat er meer aan de hand was dan een luchtweginfectie. Hij had patiënte opnieuw moeten onderzoeken en een nieuwe diagnose moeten stellen. Uit het pathologisch rapport blijkt dat patiënte reeds enkele weken voor het overlijden een ernstig hartinfarct moet hebben gehad. Als verweerder patiënte opnieuw had onderzocht, dan was dit probleem door hem ontdekt en had hij haar kunnen door verwijzen naar de cardioloog. Als gevolg van de nalatigheid van verweerder is patiënte komen te overlijden.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen.
Verweerder is jarenlang huisarts geweest en heeft in verband met de pensioengerechtigde leeftijd zijn praktijk op 31 december 2011 overgedragen aan zijn opvolger. Sinds 1 januari 2012 is verweerder frequent als waarnemer werkzaam. Op 28 januari, 31 januari en 1 februari 2013 heeft verweerder voltijd de praktijk van de huisarts van patiënte waargenomen.
Tijdens het huisbezoek op 28 januari 2013 heeft verweerder zorgvuldig anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht. Op basis van de anamnese en het klinische beeld (patiënte maakte geen zieke indruk, deed zelf de deur open en maakte daarbij geen kortademige of onevenwichtige indruk) heeft verweerder de longen onderzocht, waarbij er geen enkele indicatie was om verder aanvullend lichamelijk onderzoek te verrichten, zoals het meten van de bloeddruk. De klachten pasten bij de medische voorgeschiedenis, die verweerder voorafgaand aan de visite had doorgenomen, en gaven hem, met name ook vanwege de niet zieke indruk die patiënte op hem maakte, geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. Zo was er op cardiaal gebied een blanco voorgeschiedenis.
Verweerder heeft op 31 januari 2013, nadat hij van de assistente hoorde dat patiënte had gebeld met het verzoek om pijnstilling vanwege spierpijn, geen andere klachten, laat staan verontrustende dan wel alarmerende berichten gehoord. De klachten van spierpijn konden passen bij de enkele dagen daarvoor gediagnosticeerde virusinfectie. Anders dan klager beweert, is door patiënte niet doorgegeven dat ze veel pijn in de onderbuik en de hartstreek had. Dat blijkt ook niet uit het dossier. Na 31 januari 2013 heeft verweerder geen contact met of over patiënte gehad en is hij niet meer bij de behandeling van patiënte betrokken geweest.
Verweerder heeft gehandeld conform de op hem rustende zorgplicht.
5. De overwegingen van het college
Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar dat daarbij beslissend is het antwoord op de vraag of de arts vanuit tuchtrechtelijk standpunt gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
Met betrekking tot de visite op 28 januari 2013 is het college van oordeel als volgt.
Vaststaat dat verweerder alvorens de aangevraagde visite af te leggen het journaal betreffende patiënte heeft gelezen. Verweerder heeft aangegeven dat als een visite wordt gevraagd, deze wordt gehonoreerd. Objectief gezien wordt door het college een discrepantie waargenomen tussen het aanvragen van een visite in plaats van zelf naar de praktijk te komen en de gestelde diagnose. Niet begrijpelijk is dat een patiënt een arts voor een aandoening van de bovenste luchtwegen een visite zou laten afleggen. Verweerder heeft kennelijk met de wetenschap van de inhoud van het journaal en geconfronteerd met het feit dat patiënte zelf de deur opendeed en hij een niet zieke patiënte zag, zijn onderzoek verricht in relatie tot de bovenste luchtweginfectie en geen aanleiding gevonden verder onderzoek, zoals het meten van de bloeddruk, te verrichten. Onder voormelde omstandigheden kan verweerder daarvan tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt. Daarbij speelt tevens een rol dat ter zitting is komen vaststaan dat ten tijde van die visite aan verweerder ook niet is meegedeeld dat patiënte een week daarvoor al niet goed was geworden en voorts dat patiënte akkoord ging met de door verweerder gegeven uitleg.
Met betrekking tot het telefonische verzoek van patiënte om pijnstilling oordeelt het college als volgt.
Klager stelt dat patiënte in dat telefoongesprek heeft gemeld dat zij veel pijn in de onderbuik en de hartstreek had.
Verweerder heeft opgeworpen dat patiënte in het telefoongesprek alleen heeft gesproken over spierpijn hetgeen hij in verband bracht met de door hem gediagnosticeerde virusinfectie.
In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Daarbij is van belang dat de lezing van klager niet wordt gestaafd door het medisch dossier.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mede dat de klacht ongegrond wordt bevonden.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. P.G. Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, R.G.J. Frank, H.J. Weltevrede en M.F.J.M. Broekman als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
18 april 2014 in aanwezigheid van de secretaris.