ECLI:NL:TGZREIN:2014:118 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 14114
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2014:118 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-12-2014 |
Datum publicatie: | 29-12-2014 |
Zaaknummer(s): | 14114 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de cardioloog dat deze ten onrechte heeft geoordeeld dat nader onderzoek en een operatieve ingreep bij hem niet geïndiceerd waren, ten onrechte heeft gemeend dat volstaan kon worden met een hercontrole een jaar later en niet adequaat heeft gereageerd op de ingediende klacht. De cardioloog is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Ongegrond. |
Uitspraak: 29 december 2014
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 27 mei 2014 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
gemachtigde [C] te [D]
tegen:
[E]
cardioloog
werkzaam te [B]
verweerder
gemachtigde mr. O.L. Nunes te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop;
- het verweerschrift;
- de pleitnotities overgelegd door beide gemachtigden.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 17 november 2014 behandeld. Klager werd vertegenwoordigd door zijn dochter als gemachtigde en was zelf niet aanwezig. Verweerder was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. De feiten
Klager heeft in 1999 een voorwandinfarct gehad en is destijds behandeld met thrombolyse. Vanwege het uitblijven van reperfusie is aansluitend een rescue PCI van de LAD verricht. Bij coronairangiografie bleek sprake van 1 vats coronair lijden. Ook was sprake van een verminderde linkerventrikelfunctie met een in 1999 gemeten LV ejectiefractie van 24%. Het voorwandinfarct heeft uiteindelijk geresulteerd in ischaemische cardiomyopathie. Klager is behandeld met ACE-remmers, een betablokker, acetylsalicylzuur en een statine.
In 2006 is klager voor het eerst door verweerder gezien. Er heeft toen een echocardiografisch onderzoek plaatsgevonden waarbij sprake was van een matig tot redelijke LV functie op basis van een doorgemaakt voorwandinfarct. Er was geen sprake van aneurysmavorming van het linkerventrikel. Bij volgende controles was sprake van een stabiele cardiale situatie functionele klasse 2.
Op 21 oktober 2010 was sprake van een lichte achteruitgang van de inspanningstolerantie. Er is lichamelijk onderzoek verricht. Er was sprake van een adequaat gecompenseerde cardiale situatie zonder aanwijzingen voor decompensatio cordis. Er werd een nucleaire LV ejectiefractie bepaling verricht. Bij onderzoek bleek de LV ejectiefractie 33%. Verweerder heeft gemeend dat geen sprake was van een indicatie voor een preventieve primaire ICD implantatie. Op 15 november 2010 is ook de dochter van klager op het consult verschenen. Verweerder heeft voorgesteld een afspraak te maken over één jaar. Klager en zijn dochter hebben hier geen genoegen mee genomen en hebben het medisch dossier opgevraagd waarna zij naar een ander ziekenhuis zijn gegaan. Er is daarna geen contact meer geweest tussen klager en verweerder. Eind april 2011 is klager in een ander ziekenhuis geopereerd middels een Dorr plastiek procedure.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder kort gezegd dat hij 1) ten onrechte heeft geoordeeld dat nader onderzoek niet geïndiceerd was, 2) ten onrechte heeft geoordeeld dat een operatieve ingreep niet geïndiceerd was en 3) ten onrechte gemeend heeft dat volstaan kon worden met een hercontrole een jaar later en 4) niet adequaat heeft gereageerd op de ingediende klacht.
Klager heeft ter toelichting opgemerkt dat zijn conditie zodanig achteruit was gegaan dat hij daarover bezorgd was. Dat heeft hij ook aangegeven. Verweerder wilde niet serieus ingaan op de verergering van de klachten en er werd alleen voorgesteld om een nieuwe afspraak te maken over een jaar. Er is niet gesproken over behandelingen, mogelijkheden en risico’s daarvan. Door niet te spreken over alternatieven heeft verweerder onjuist gehandeld. Na het indienen van de klacht heeft verweerder niet getracht om tot een oplossing te komen door bijvoorbeeld in een intercollegiaal consult een vakgenoot te betrekken.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder is van mening dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen in oktober 2010. Hij heeft de klachten van klager serieus genomen en nader onderzoek laten doen. Gelet op de resultaten van dit nader onderzoek was er geen indicatie voor een ICD/implantaat noch voor een CABG nu er geen sprake was van een significant coronair lijden. Ook voor het uitvoeren van een LV plastiek was geen aanleiding nu deze ingreep geen verbetering van de overleving geeft, terwijl deze ingreep zelf volgens de bekende EURO score een operatiegerelateerde sterfte had van 7,2%.
Klager had een wisselende inspanningstolerantie die paste bij het hartinfarct dat 10 jaar daarvoor had plaatsgevonden. Omdat sprake was van een stabiele situatie en het beloop paste bij de hartziekte, is voorgesteld een controleafspraak voor één jaar later te maken. Verweerder realiseert zich achteraf dat een controle op een kortere termijn gepland had kunnen worden en heeft dit ter harte genomen.
Volgens verweerder mist de klacht dat hij niet correct op de ingediende klacht heeft gereageerd, feitelijke grondslag nu klager zijn klacht niet rechtstreeks tegen verweerder heeft gericht, maar tegen het ziekenhuis.
5. De overwegingen van het college
Vooropgesteld zij dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar dat daarbij beslissend is het antwoord op de vraag of de arts vanuit tuchtrechtelijk standpunt gezien, gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
De klachtonderdelen 1) en 2) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Het college stelt vast dat verweerder heeft geconstateerd dat er op 21 oktober 2010 sprake was van een lichte achteruitgang van de inspanningstolerantie. Verweerder heeft nader onderzoek laten uitvoeren waarbij sprake was van een adequaat functioneren van het hart gegeven de bestaande situatie. Verweerder heeft tevens een nucleaire LV ejectiefractiebepaling verricht waarna sprake was van een LV ejectiefractie van 33%. Het college is van oordeel dat verweerder voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan gelet op de door klager geuite klachten. Nu de ejectiefractie daadwerkelijk was toegenomen in vergelijking met de gemeten ejectiefractie in 1999 (zijnde 24%) en de nucleaire scan geen aanwijzingen liet zien voor ischemie, heeft verweerder tevens gerechtvaardigd gemeend dat er geen reden was voor nader onderzoek. Verweerder heeft daarbij de geldende richtlijnen in acht genomen. Nu er geen reden was voor een nader onderzoek heeft verweerder tevens gerechtvaardigd gemeend dat geen indicatie bestond voor het (laten) uitvoeren van een operatieve ingreep. Deze beoordeling zou immers eerst aan de orde zijn gekomen nadat een nader onderzoek geïndiceerd was geweest. Deze klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel 3) is het college van oordeel dat een eerdere controleafspraak gemaakt had kunnen worden, gelet op de door klager geuite klachten. Verweerder heeft ter zitting ook aangegeven zich onvoldoende te hebben gerealiseerd dat een eerdere controleafspraak voor klager van belang was. Het college is echter van oordeel dat verweerder door het nalaten van het maken van een controleafspraak op kortere termijn dan één jaar niet is getreden buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Er was immers zorgvuldig onderzoek gedaan en er waren geen contra-indicaties die ertoe zouden moeten leiden dat zonder meer een eerdere controleafspraak zou moeten worden gemaakt. Niet weersproken is ten slotte dat klager de mogelijkheid had om een eerder consult aan te vragen. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.
Ook het klachtonderdeel genoemd onder 4) is naar het oordeel van het college ongegrond reeds omdat klager zijn klacht heeft gericht tegen het ziekenhuis en niet rechtstreeks tegen verweerder. In dergelijke situaties is het gebruikelijk dat de klacht wordt behandeld door de jurist in dienst van het ziekenhuis of de juridische afdeling dan wel door een daartoe door het ziekenhuis aangewezen derde. Verweerder wordt daar normaliter niet in betrokken.
Gelet op al het voorgaande zal de klacht worden afgewezen.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als voorzitter,
mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, H.L. de Boer, L. Relik-van Wely en J.L.M. van Helmond als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2014 in aanwezigheid van de secretaris.